In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een Venezolaanse vreemdeling, hier aangeduid als [appellant], die in Curaçao verblijft. De minister van Justitie had op 26 december 2020 een beschikking tot verwijdering en inbewaringstelling van [appellant] uitgevaardigd. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao verklaarde het beroep van [appellant] tegen deze beschikking op 25 oktober 2021 niet-ontvankelijk, omdat de beroepstermijn was overschreden. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij onvoldoende toegang had tot rechtsbijstand en informatie over zijn rechtsmiddelen. Het Hof heeft de zaak op 23 mei 2022 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en een vertegenwoordiger van Human Rights Defense Curaçao (HRDC). Het Hof oordeelt dat het Gerecht de bezwaren van [appellant] niet correct heeft beoordeeld. Het Hof stelt vast dat [appellant] wel degelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de verwijderingsbeschikking, maar dat dit niet door de minister en het Gerecht is onderkend. Het Hof concludeert dat de termijnoverschrijding van het bezwaar verschoonbaar is, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder [appellant] verkeerde. Het Hof bevestigt de aangevallen uitspraak, maar op andere gronden, en oordeelt dat de minister alsnog op het bezwaar van [appellant] moet beslissen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.