Uitspraak
Zaaknummer: H-10/2020
Vonnis
[verdachte],
het (mede)plegen van oplichting van het Havenbedrijf van Sint Maarten door met de 272 facturen het Havenbedrijf te bewegen tot afgifte van 6,8 miljoen USD.
het (mede)plegen van, subsidiair medeplichtig zijn aan, oplichting van het Havenbedrijf van Sint Maarten, leidend tot de afgifte van geldbedragen tot een totaalbedrag van ongeveer 3 miljoen USD, door het in rekening brengen en laten uitbetalen van geldbedragen voor mobilisatiekosten en general conditions, terwijl deze kosten in werkelijkheid betalingen waren aan [medeverdachte 1] en/of anderen.
Valsheid in geschrifte en oplichtingmet nummer 260021, en de daarbij behorende documenten, is de omschrijving van feiten 1 en 2 in de tenlastelegging voldoende feitelijk en duidelijk.
bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in die facturen/invoices telkens een geldbedrag voor verrichte werkzaamheden werd gefactureerd terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet waren verricht of slechts gedeeltelijk waren verricht;” en is daarmee voldoende specifiek, feitelijk en duidelijk omschreven. De vraag óf werkzaamheden niet dan wel gedeeltelijk zijn verricht en óf (daarmee) sprake is van valse/vervalste facturen/invoices is voor de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding niet van belang en behoeft aldus hier geen beantwoording.
- [medeverdachte 1], terwijl hij voor de Haven werkte, voor deze zeven constructiebedrijven de facturen liet opmaken door [A] en ervoor zorgdroeg dat deze bij de Haven ter uitbetaling werden ingediend;
- [medeverdachte 1] aan [A] instructies gaf wat door middel van de facturen moest worden gefactureerd;
- de facturen een zeer algemene omschrijving bevatten van de vermeende werkzaamheden en geen data bevatten waarop die werkzaamheden zijn uitgevoerd;
- het steeds [A] was die het op elk van de facturen geplaatste logo van ieder constructiebedrijf verzon en dit van Google haalde;
- de facturen nooit de grens van USD 27.700,- overschreden, zijnde het bedrag waarboven de Raad van Commissarissen aan de directie van de Haven toestemming moest geven;
- elk van de eigenaren van de constructiebedrijven een vriendschappelijke en/of familiaire band met [medeverdachte 1] had;
- de eigenaren van de constructiebedrijven geen administratie hebben bijgehouden van de werkzaamheden noch van de facturen, althans dat deze niet zijn aangetroffen;
- de eigenaren van de constructiebedrijven niet de volledige personalia van hun werknemers hebben willen of kunnen verstrekken;
- geen van de eigenaren van de constructiebedrijven belastingaangifte heeft gedaan;
- het door de Haven per cheque aan de constructiebedrijven uitbetaalde bedrag voor het grootste gedeelte contant is opgenomen;
- [verdachte] als CEO van de Haven al deze facturen heeft goedgekeurd;
- [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar tegenspreken als het gaat om wie controleerde of de werkzaamheden feitelijk waren uitgevoerd;
- de (vertegenwoordigers van de) hoofdaannemers zijn gevraagd naar facturen en de op die facturen beschreven werkzaamheden die in verband met aan die hoofdaannemers gelieerde projecten zouden zijn verricht en dat deze hoofdaannemers in veel gevallen de constructiebedrijven en/of de door hen (beweerdelijk) verrichte werkzaamheden niet (her)kennen;
- de (vertegenwoordigers van de) hoofdaannemers daarbij ook hebben verklaard dat de wijze van factureren afwijkt van wat normaal is waar het facturen betreft met als omschrijving dat deze hoofdaannemers zijn geassisteerd door (een van) de constructiebedrijven, omdat in die gevallen gebruikelijk is dat de constructiebedrijven als onderaannemers een factuur sturen aan de hoofdaannemers die vervolgens op hun beurt factureren aan de Haven.
Ik weet dat de Haven werk liet uitvoeren op het bouwgebied waar [bedrijfsnaam 1] zich bevond en die zij rechtstreeks betaalde. Het was geen werk voor ons maar in de buurt van onze werkzaamheden. [2]
Als ik het betaalverzoek zie hebben wij kosten gemaakt voor een schoonmaakploeg. Een deel was ingehuurd en betaald door [bedrijfsnaam 1]. Tijdens het project werd de toegangsweg bij de poort schoongemaakt, daar waar wij werkten. Voor ons was dat niet nodig in het kader van het contract maar was het een praktische aangelegenheid. […] Volgens mij was het geen deel van het contract. Er waren ook andere ploegen werkzaam om het terrein schoon te houden. Maar niet voor ons. Sommigen werden betaald via de change orders maar ook werden er delen rechtstreeks door de haven betaald. [3]
[…] Misschien hadden wij een klein contract om het vlak te maken. We zouden direct door de Haven zijn ingehuurd voor een deel van het werk. […] Zij zouden geen onderaannemer van ons zijn geweest want het was niet onze verantwoordelijkheid. […] Mensen gebruikten de naam [bedrijfsnaam 1] als een locatie, om te verwijzen naar de locatie. Het kan zijn dat wij de dijk hebben vlak gemaakt en een ander het andere werk heeft gedaan. [4]
- Wij tonen u D-393, D-692, D-482. D-318. D-283, D-395, D-1187, D-574, zijnde acht facturen van constructiebedrijven die, gezien de omschrijving op de facturen, gerelateerd kunnen worden aan de
- Wat deze bedrijven hebben gedaan weet ik niet, maar ze hebben in ieder geval ons niet geassisteerd. Ik weet wel dat op een gegeven moment de grote trucks niet op het hele strand konden komen en dat er toen wat kleine trucks hebben geassisteerd, maar dat waren er niet meer dan 8 of 10 en die hebben ongeveer 8 nachten gereden. De kleine trucks zijn volgens mij toen door de Haven betaald. Dit is het enige wat ik herken en dat mogelijk met deze omschrijvingen bedoeld wordt. [5]
mobilization costsen
general condition costs. Weliswaar kan uit de verklaringen van [getuigen I en II] worden afgeleid dat zij menen dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] wist dat die bedragen op voornoemde wijze werden doorbelast, maar die meningen – wat daarvan overigens zij – zijn niet gebaseerd op feiten maar op hun vermoedens en wat de regels van door hen gehanteerde algemene logica aan ieder van hen uitwijst.
general condition costsin de change orders, terwijl in het oorspronkelijke baggercontract van 17 juli 2012 deze
general condition costsreeds waren inbegrepen. Hetzelfde geldt voor het feit dat [verdachte] geen vragen stelde over de prijs, akkoord was met een hoog bedrag aan mobilisatiekosten terwijl [bedrijfsnaam 1] al gestationeerd was in Simpson Bay, alsmede dat [verdachte] akkoord was met het gelijk blijven van het bedrag aan
general condition costsin change order 6
,dit ondanks het gegeven dat de hoeveelheid te baggeren zand op enig moment drastisch werd verlaagd. Hoewel dit een en ander niet onbegrijpelijk vraagtekens oproept over de mate van zorgvuldigheid waarmee [verdachte] als eindverantwoordelijke van de Haven de contracten bestudeerde, het bewijs dat [verdachte] aldus wist dat de
mobilization costsen
general condition costsin feite de door [bedrijfsnaam 1] aan [medeverdachte 1] betaalde bedragen behelsden, vormt dit niet.
mobilization costsen
general condition costs, worden uitbetaald aan [bedrijfsnaam 1]. Meer dan vermoedens dat [verdachte] meer wist dan hij heeft verklaard, levert dit een en ander niet op. Tot slot overweegt het Hof dat niet kan worden geconcludeerd dat de door [verdachte] in die e-mailberichten gebruikte zinsneden dat “
local contractors need to get paid” als versluierend taalgebruik moet worden geduid en [verdachte] hiermee in feite heeft bedoeld dat [medeverdachte 1] moet worden betaald. Daarbij wijst het Hof erop dat uit het dossier wel degelijk naar voren komt dat het - in het algemeen - óók de bedoeling was de lokale subcontractors te laten meeprofiteren van grote klussen als die van [bedrijfsnaam 1], terwijl meer specifiek uit het dossier voorts blijkt dat op enig moment betalingsperikelen bestonden met de lokale onderaannemers. Aldus kan niet worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat de term
local contractorsper definitie naar [medeverdachte 1] verwijst. Zo verklaart ook [getuige II] [9] , naar aanleiding van een e-mailbericht van [verdachte] van 24 oktober 2012 waarin [verdachte] hem aanspreekt over het betalen van lokale onderaannemers, dat onderaannemers niet werden betaald en naar de Haven gingen om te klagen, dat hij toen een gesprek met [verdachte] hierover heeft gehad, waarna de Haven [bedrijfsnaam 1] heeft betaald en [bedrijfsnaam 1] vervolgens deze mensen heeft betaald.
BESLISSING
R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 21 juni 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten, met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Curaçao.