ECLI:NL:OGHACMB:2022:51

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
BON2021H00038
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens termijnoverschrijding en onjuiste adressering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 18 augustus 2021 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaarde. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 31 juli 2018 de algemene onderstand van [appellante] beëindigd, maar de beschikking was naar een onjuist adres verzonden. Hierdoor had [appellante] pas op 7 september 2020 kennis kunnen nemen van de beschikking. Het Hof oordeelt dat de beroepstermijn pas op die datum is ingegaan, en dat [appellante] haar beroepschrift tijdig heeft ingediend op 9 oktober 2020. Het Gerecht had ten onrechte overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep op 12 september 2018 eindigde. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] in hoger beroep, vastgesteld op USD 782,-, en het griffierecht van USD 168,-.

Uitspraak

BON2021H00038
Datum uitspraak: 18 mei 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op Bonaire,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 augustus 2021 in zaak nr. BON202000471, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 31 juli 2018 heeft de minister de algemene onderstand van [appellante] per 11 januari 2018 beëindigd (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 18 augustus 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2022. [Appellante], bijgestaan door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door Z.Z.M. Cecilia-Wolff, werkzaam bij de Rijksdienst Caribisch Nederland, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

Artikel 16, eerste tot en met derde lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES (hierna: War BES) luidt:
"1. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, of geldt als geweigerd.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
3. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden."
Het Gerecht heeft het op 9 oktober 2020 door [appellante] ingestelde beroep nietontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, omdat de beroepstermijn volgens het Gerecht op 12 september 2018 eindigde. Dat [appellante] door een onjuiste adressering pas bij e-mailbericht van 7 september 2020 kennis heeft genomen van de bestreden beschikking kan haar niet baten, omdat zij niet binnen twee weken na kennisname alsnog beroep heeft ingesteld.

Het hoger beroep

3. [ [Appellante] bestrijdt het oordeel van het Gerecht dat zij binnen twee weken na kennisname van de bestreden beschikking beroep had moeten instellen. Volgens haar had zij na ontvangst van de bestreden beschikking op 7 september 2020 zes weken de tijd om beroep in te stellen. Haar beroepschrift van 9 oktober 2020 is dan ook tijdig ingediend.
3.1.
Het Hof stelt vast dat de bestreden beschikking op 31 juli 2018 per post is verzonden naar een adres waar [appellante] niet woont en blijkens een uittreksel van de basisadministratie ook nooit heeft gewoond. Dat betekent dat de bestreden beschikking niet op 31 juli 2018 is verzonden als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de War BES. Het Gerecht heeft daarom ten onrechte overwogen dat de beschikking op 31 juli 2018 is gegeven als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de War BES en dat de termijn voor het instellen van beroep op de dag daarna is ingegaan.
Vaststaat dat [appellante] pas van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen nemen toen deze op 7 september 2020 per e-mailbericht aan haar werd verzonden. Derhalve geldt die dag als de dag waarop de beschikking is gegeven en is de beroepstermijn een dag later, op 8 september 2020, aangevangen en dus geëindigd op 19 oktober 2020. [appellante] heeft haar beroepschrift op 9 oktober 2020, en daarmee tijdig, ingediend. Het Gerecht heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het Hof zal de zaak met toepassing van artikel 78, tweede lid, van de War BES terugverwijzen naar het Gerecht om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond. Het Gerecht zal de zaak op 17 juni 2022 ter zitting behandelen.
5. De minister moet de proceskosten van [appellante] in hoger beroep vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van USD 782,- (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 augustus 2021 in zaak nr. BON202000471;
II.
verwijstde zaak naar het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
terug;
III.
veroordeeltde minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van USD 782,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.
gelastdat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan S.M. [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van USD 168,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.