ECLI:NL:OGHACMB:2022:45

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AUA2021H00213
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin haar beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een verzoek van de erven van wijlen [vader van appellante] aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu om de huurrechten van een perceel over te dragen. Het bezwaarschrift werd op 4 september 2020 ingediend, maar de minister heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk was omdat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de termijn voor de beslissing op het bezwaar langer was dan de minister had gesteld, maar het Hof oordeelt dat de termijn van twaalf weken geldt, en dat er geen verlenging was gecommuniceerd door de bezwaaradviescommissie. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt opgemerkt dat [appellante] het geschil over de overdracht van huurrechten aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.

Uitspraak

AUA2021H00213
Datum uitspraak: 11 mei 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: Gerecht) van 11 oktober 2021 in zaak nr. AUA202100437, in het geding tussen:
appellante,
en
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu, thans de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij brief van 1 april 2019 heeft de directeur van de Dienst Infrastructuur en Planning (hierna: DIP) de erven van wijlen [vader van appellante] bericht dat er geen bezwaren bestaan tegen hun verzoek aan de minister om de huurrechten geregistreerd onder nummer 10379 over te dragen aan de erven.
Op 4 september 2020 heeft [appellante] daartegen bezwaar gemaakt.
Op 17 februari 2021 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 11 oktober 2021 heeft het Gerecht het beroep nietontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2022. [Appellante] en de minister, vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [Appellante] is een van de erven van wijlen [vader van appellante]. Zij woont op het perceel dat plaatselijk bekend staat als [adres] (hierna: het perceel). Het perceel is in eigendom van het Land Aruba en is bij beschikking van 19 april 1941 voor onbepaalde tijd verhuurd aan wijlen [vader van appellante].
Op 25 september 2018 hebben de erven van wijlen [vader van appellante] de minister verzocht om de huurrechten voor het perceel ter grootte van 1.335 m² en de rechten op de op het perceel aanwezige opstal over te dragen aan [appellante]. Bij brief van 1 april 2019 heeft de directeur van de DIP de erven bericht dat er, conform de ministeriële beslissing van 11 maart 2019, geen bezwaren bestaan tegen de akte van transport van huurrechten ten name van de erven, geregistreerd onder nummer 10379, voor het perceel ter grootte van ongeveer 660 m² en met de daarop aanwezige opstal.Op 4 september 2020 heeft [appellante] daartegen bezwaar gemaakt omdat het perceel volgens haar een oppervlakte van 1.335 m² heeft. Op 17 februari 2021 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar.
1.1.
Het Gerecht heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaarschrift is op 4 september 2020 ingediend zodat de minister op 28 november 2020 in gebreke is geraakt om tijdig op het bezwaar te beschikken. De beroepstermijn is op die datum aangevangen en acht weken later geëindigd op 22 januari 2021. Het op 17 februari 2021 ingediende beroepschrift is dus buiten de termijn ingediend. Er is geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, aldus het Gerecht.
2. In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij haar beroepschrift tijdig heeft ingediend. Volgens haar raakte de minister niet na 12 weken, maar na 16 weken in gebreke om op haar bezwaar te beschikken. De beroepstermijn is dus op 28 december 2020 aangevangen en eindigde op 22 februari 2021.
2.1.
Op grond van artikel 15, aanhef en onder a, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) stelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift in handen van de bezwaaradviescommissie.
Op grond artikel 19, eerste lid, brengt de bezwaaradviescommissie het bestuursorgaan binnen vier weken, nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen, advies uit. Op grond van het derde lid kan de commissie, indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies binnen de in het eerste lid bedoelde termijn uit te brengen, deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan.
Op grond van artikel 20, eerste lid, neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Op grond van artikel 27, tweede lid, bedraagt, indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken en gaat hij in op de dag, waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
Op grond van artikel 28, eerste lid, wordt een beroepschrift nietontvankelijk verklaard, indien het is ingediend nadat de termijn is verstreken.
2.2.
Het Hof overweegt dat op grond van de hiervoor genoemde bepalingen de termijn voor een beslissing op een bezwaarschrift in totaal twaalf weken is. De beslistermijn bedraagt zestien weken als de bezwaaradviescommissie de adviestermijn met vier weken heeft verlengd als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Lar. Van zo'n verlenging wordt door de bezwaaradviescommissie mededeling gedaan. Vaststaat dat de bezwaaradviescommissie in dit geval een dergelijke mededeling niet heeft gedaan. Alhoewel het Hof het niet onbegrijpelijk vindt dat [appellante] is uitgegaan van een beslistermijn van 16 weken, mocht zij er bij het uitblijven van een mededeling van de bezwaaradviescommissie niet van uitgaan dat de termijn voor het uitbrengen van een advies met vier weken was verlengd. Derhalve gold er een beslistermijn van twaalf weken en diende de minister dus op 28 november 2020 op het bezwaarschrift van [appellante] te beslissen. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Lar kon [appellante] uiterlijk op 22 januari 2021 beroep instellen tegen de fictieve afwijzende beschikking. Het Gerecht heeft het op 17 februari 2021 ingediende beroepschrift dan ook terecht als niet tijdig beschouwd en ook terecht geen grond gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het betoog slaagt niet.
2.3.
Ten overvloede overweegt het Hof het volgende. Ook als sprake was geweest van een tijdig ingediend beroepschrift, had dat [appellante] niet kunnen baten. In dat geval was de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en zou het gemaakte bezwaar nietontvankelijk moeten worden verklaard omdat de brief van 1 april 2019 geen beschikking is als bedoeld in artikel 2 van de Lar. Voor zover de brief al is gericht op enig rechtsgevolg, behelst de brief een voorbereiding van een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Een toewijzing van een verzoek om overdracht van huurrechten is er namelijk op gericht dat een daartoe strekkende overeenkomst wordt gesloten en uitgevoerd. Een dergelijke rechtshandeling is op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Lar geen beschikking. Dat geldt ook, zoals in dit geval, wanneer de minister weigert om (een deel van de) huurrechten over te dragen. Gelet hierop kon de minister niet anders dan het door [appellante] op 4 september 2020 gemaakte bezwaar nietontvankelijk verklaren. Overigens is dit bezwaar ook buiten de termijn ingediend zodat het bezwaar ook op die grond niet-ontvankelijk is.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.1.
Ter voorlichting aan partijen overweegt het Hof dat [appellante] het geschil over de overdracht van huurrechten uitsluitend aan de burgerlijke rechter ter beoordeling kan voorleggen. Overigens heeft de gemachtigde van de minister ter zitting toegelicht dat door DIP wordt onderzocht welke oppervlakte het perceel heeft. Over de uitkomst van dit onderzoek zal met [appellante] contact worden opgenomen.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.