ECLI:NL:OGHACMB:2022:42

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AUA2021H00183
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante had eerder een verzoek om een weduwepensioen ingediend, dat door de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur was afgewezen. Na een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de minister, heeft appellante beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. Dit beroep werd op 30 augustus 2021 eveneens niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

Het Hof heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van beroep op 19 september 2020 begon en op 30 oktober 2020 eindigde. Appellante heeft pas op 5 november 2020 beroep ingesteld, wat te laat was. De door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder een geheugenstoornis en financiële gevolgen, werden niet als verschoonbaar beschouwd. Het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding niet kon worden gepasseerd en dat de eerdere uitspraak van het Gerecht terecht was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

AUA2021H00183
Datum uitspraak: 11 mei 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 30 augustus 2021 in zaak nr. AUA202003352, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur, thans de minister van Financiën en Cultuur (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 9 oktober 2019 heeft de minister het verzoek van [appellante] om een uitkering bij wijze van weduwepensioen, afgewezen.
Bij beschikking van 18 september 2020 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2022. [Appellante], bijgestaan door mr. J.J.C Odor, rechtsbijstandverlener, en de minister, vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Artikel 27, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) luidt:
"1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend."
Artikel 28 van de Lar luidt:
"1. Een beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
2. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt, met redenen omkleed, aan de indiener van het beroepschrift meegedeeld.
3. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt."
[Appellante] heeft op 5 november 2020 beroep ingesteld tegen de beschikking van 18 september 2020. Bij de uitspraak van 30 augustus 2021 heeft het Gerecht heeft het beroep nietontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Er is geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, aldus het Gerecht.
In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij zich niet meer precies kan herinneren wanneer ze de beschikking van 18 september 2020 heeft ontvangen. Zij heeft zich ingespannen om tijdig beroep in te stellen en vraagt het Hof op grond van humanitaire redenen, waaronder haar gezondheids- en inkomenspositie, en door de ernstige gevolgen van de afwijzende beschikking alsnog om een inhoudelijke behandeling van haar beroep.
3.1.
Het Hof stelt vast dat de beschikking waartegen beroep is ingesteld is gedagtekend op 18 september 2020. De termijn voor het instellen van beroep is gelet op artikel 27, eerst lid, van de Lar op 19 september 2020 aangevangen en op 30 oktober 2020 geëindigd. Het door [appellante] op 5 november 2020 ingediende beroepschrift is daarmee te laat ingediend.
3.2.
De in de Lar opgenomen beroepstermijn is dwingend voorgeschreven en bij overschrijding daarvan vindt geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaats. De door het Hof allereerst te beoordelen vraag is of [appellante] tijdig beroep heeft ingesteld en, zo nee, of zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij dit wel zo spoedig mogelijk heeft gedaan als redelijkerwijs van haar verlangd kon worden.
Het Hof stelt vast dat [appellante] de beschikking blijkens een door haar ondertekende ontvangstbevestiging op 22 september 2020 heeft ontvangen. Dat wil zeggen dat ruim vijf weken resteerden om tijdig beroep in te stellen. Het beroep is na ommekomst van de beroepstermijn ingesteld en dus niet tijdig. De door [appellante] naar voren gebrachte omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat zij het beroepschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. De enkele stelling dat zij leidt aan een geheugenstoornis is daartoe onvoldoende. Die stelling is niet onderbouwd met medische gegevens. Uit de doktersverklaring van 11 januari 2022 blijkt dat [appellante] lijdt aan diverse medische klachten. Gelet op de aard van deze klachten kan zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat [appellante] geen gelegenheid had om, zo nodig pro forma of met behulp van een rechtsbijstandverlener, tijdig beroep in te stellen. De termijnoverschrijding kan dus niet worden gepasseerd. De gestelde ernstige financiële gevolgen van de afwijzende beschikking en de onduidelijkheid over de redenen waarom aan de voormalig echtgenoot van [appellante] in 1985 eervol ontslag is verleend, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het Hof komt dan ook tot de conclusie dat het Gerecht het beroep terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat ook het Hof de beslissing van de minister om aan [appellante] geen weduwenpensioen uit te keren niet inhoudelijk zal behandelen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.