Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
te beschikken dat er dringende redenen van veiligheid zijn die aan detentie in Curaçao in de weg staan en te gelasten dat de verzoeker wordt overgebracht naar Nederland”.
2.De feiten
Feit is dat twee van hen (met de bijnamen [bijnaam 1] en [bijnaam 2]) zijn overleden, nog voordat zij konden worden berecht; de een is ernstig verminkt en onthoofd gevonden, de ander is in detentie door verhanging om het leven gekomen. Het is speculatie of hun overlijden feitelijk op de een of andere wijze in verband kan worden gebracht met dat opsporingsonderzoek, en de daaraan te verbinden effecten.
Voorts zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wegens strafrechtelijke betrokkenheid bij de moord op [volksvertegenwoordiger] tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld, waarbij de strafzaak tegen [medeverdachte 1] onherroepelijk is en die tegen [medeverdachte 2] nog in cassatie bij de Hoge Raad aanhangig is. De in medio 2021 nog lopende (opsporings)onderzoeken tegen [medeverdachte 3] en W. zijn volgens mededeling van de procureur-generaal in raadkamer beëindigd.
3.De standpunten
4.De beoordeling
4.2. Bij de beoordeling van het verzoek stelt het Hof voorop dat ingevolge artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Statuut) door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten uitgevaardigde bevelen in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land waar de tenuitvoerlegging plaats vindt en dat ingevolge artikel 36 van het Statuut Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten elkaar hulp en bijstand verlenen.
bepaalt dat de ORD uitsluitend van toepassing is in de gevallen waarin dringende redenen van veiligheid een verder verblijf in detentie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba onverantwoord doen zijn. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ORD richten de openbare ministeries van de landen hun verzoek om tijdelijke beschikbaarstelling van detentiecapaciteit door tussenkomst van de procureur-generaal tot de Minister van Justitie van het aangezochte land dat mogelijkerwijs detentiecapaciteit beschikbaar kan stellen.
de beslissing tot tijdelijke overplaatsing marginaal te toetsen.”
4.3. Het Hof stelt voorop, dat uit de ORD(bedoeld wordt de ORD2)
volgt dat de regeling van verzoeken om tijdelijke beschikbaarstelling van detentiecapaciteit onmiskenbaar strikt is, terwijl de terugkeer van de gedetineerde naar het land waar de vrijheidsstraf is opgelegd het uitgangspunt is. Immers, zodra de gronden voor dringende redenen van veiligheid niet meer aanwezig zijn dient terugkeer plaats te vinden, en slechts in het geval waarin die dringende redenen daartoe nopen kan de maximale termijn van zes maanden met zes maanden worden verlengd.
5.De beslissing
wijst afhet verzochte.