ECLI:NL:OGHACMB:2022:37

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
H-161/2020 en 500.00097/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met luchtdrukgeweer en verweren tegen strafbaarheid

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1968, was eerder vrijgesproken van poging doodslag, maar veroordeeld voor poging zware mishandeling en vuurwapenbezit. De procureur-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld na zijn veroordeling tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 9 maanden voorwaardelijk.

Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de procureur-generaal en de verdediging van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte heeft op 21 mei 2020 met een luchtdrukgeweer geschoten op zijn buurman, wat resulteerde in een schotwond. Het Hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, en dat zijn handelen niet onder noodweer valt. Het Hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en overtreding van de Vuurwapenverordening.

De straf is vastgesteld op 12 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van NAf 5.419,-. Het Hof heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en de proceskosten toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Zaaknummer: H-161/2020
Parketnummer: 500.00097/20
Uitspraak: 25 mei 2022 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 20 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats] [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair ten laste gelegde (poging doodslag) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair (poging zware mishandeling) en 2 ten laste gelegde (vuurwapen- en munitiebezit) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen en op een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [benadeelde] en zijn advocaat in het kader van de vordering tot schadevergoeding naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts:
  • de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en subsidiair dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Daarnaast heeft de raadsvrouw verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:

Feit 1

primair
hij op of omstreeks 21 mei 2020 in Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde]van het leven te beroven, met dat opzet met een (vuur)wapen (luchtdrukgeweer) één of meerdere schoten heeft gelost op het hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde], zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 mei 2020 in Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan een persoon, te weten [benadeelde], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (vuur)wapen (luchtdrukgeweer) een of meerdere schoten heeft gelost op het hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde], terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 mei 2020 in Curaçao opzettelijk mishandelend en/of met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, opzettelijk met een luchtdrukgeweer één of meerdere schoten heeft gelost op het hoofd, althans het lichaam van [benadeelde], ten gevolge waarvan die [benadeelde], (zwaar) lichamelijk letsel, te weten een verwonding aan de kin/nek, althans het lichaam, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Feit 2

hij op of omstreeks 21 mei 2020 in Curaçao, een (vuur)wapen (Luchtdrukgeweer van het merk Hatsan, model Striker, kaliber .22; serienummer [wapennummer]) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of een of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad.
Het bewijs
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair
hij op
of omstreeks21 mei 2020 in Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde]van het leven te beroven, met dat opzet met een
(vuur)wapen (luchtdrukgeweer
)één
of meerdereschot
enheeft gelost op het lichaam van die [benadeelde],
terwijlde uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet
isvoltooid;
Feit 2
hij op
of omstreeks21 mei 2020 in Curaçao, een
(vuur
)wapen (Luchtdrukgeweer van het merk Hatsan, model Striker, kaliber .22; serienummer [wapennummer]) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en
/of een of meerdere (scherpe) patronen, in elk gevalmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. [benadeelde]deed op 21 mei 2020 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:

“Op 21 mei 2020 zag ik plotseling een groot oog dat op mij werd gericht. Met ‘oog’ bedoel ik een kijker die op een geweer wordt gezet. Op het moment toen ik de kijker zag, realiseerde ik dat de man een wapen bij zich had. Ik voelde een hevige klap aan de linkerkant van mijn kin en mijn onderkaak en daarna had ik paaaaf gehoord. Nadat ik de klap voelde keerde ik me om en ik ging toen naar binnen. Toen merkte ik dat ik helemaal besmeurd was met bloed.” [2]

2. De algemeen chirurg, dr. P.A. van Eijkelenburg, heeft [benadeelde] op 21 mei 2020 onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:

“Omschrijving van het letsel: schotwond hals links.” [3]

3. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van aanhouding het volgende gerelateerd:

“Op 21 mei 2020 kregen wij, verbalisanten, een melding van een schietincident bij de [adres] ter hoogte van perceel [huisnummer]. Aldaar aangekomen heb ik,[verbalisant 1], de man die later opgaf te zijn [verdachte], aangehouden. In beslag genomen wapen: vuurwapen van het merk Hatsan Striker met serienummer [wapennummer] met een doos munitie 5.5 mm.” [4]

4. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in het proces-verbaal forensisch onderzoek aan een op vuurwapen gelijkend voorwerp het volgende gerelateerd:

“Op 22 mei 2020 werd een luchtdrukgeweer van het merk Hatsan Striker, kaliber .22 pellet voorzien van het serienummer [wapennummer] in beslag genomen en voor onderzoek aangeboden.
Voor het proefschieten heb ik, verbalisant, twee kogeltjes/pellets vanuit het in beslag genomen doosje gebruikt. Tijdens het proefschieten werden de kogeltjes/pellets gebruikt. Het luchtdrukwapen functioneert perfect.
Het voor onderzoek aangeboden luchtdrukgeweer valt onder de Vuurwapenverordening 1930. Het is voor wat betreft vorm en afmeting voor een niet-kenner van vuurwapens niet te onderscheiden van een echt geweer en is derhalve voor bedreiging of afdreiging geschikt.” [5]

5. Uit het NFI-rapport ballistisch onderzoek d.d. 28 maart 2022 blijkt het volgende:

“De vraag is opgeworpen over de gevaarzetting van het gebruikte luchtdrukgeweer, merk Hatsan, model Striker, kaliber .22 (5.5 mm pellet). Onder de condities die zijn beschreven in de verkregen informatie (schootsafstand 6 meter) kan een kogel verschoten met het luchtdrukgeweer door de onbedekte menselijke huid dringen. Hierbij ontstaat de kans op dodelijk verlopend letsel.” [6]

6. Uit het NFI-rapport forensisch medisch onderzoek d.d. 5 april 2022 blijkt het volgende:

“Bij de heer [benadeelde] bleek een inschotwond links bij de kin, met een achterwaarts georiënteerd inwendige schotkanaal verlopend links door de hals, eindigend onder het linker oor, alwaar het projectiel zich in de onderhuidse weke delen bevond. De lengte van het inwendige schotkanaal werd door de behandelend chirurg geschat op 8 - 10 cm.
Een schotverwonding op (of nabij) betreffende plaats van het lichaam kan ernstig c.q. fataal letsel veroorzaken, gezien de aanwezigheid van grote bloedvaten en zenuwen in de directe nabijheid. Het betreft:
  • de grote halsslagader (arteria carotis communis c.q. externa),
  • de aangezichtsslagader (a. facialis)
  • de grote diepe halsader (v. jugularis interna) en de grote oppervlakkige halsader (v. jugularis externa),
  • een grote halszenuw (de zwervende zenuw / nervus vagus) en diverse knooppunten in de zenuwbanen (plexus).
Door perforatie van een of meer van genoemde grote bloedvaten kan ernstig uitwendig bloedverlies optreden, waardoor de bloedcirculatie bedreigd kan raken en de doorbloeding van de hersenen in gevaar kan komen. Met name bij slagaderlijk bloedverlies kan in korte tijd een grote hoeveelheid bloedverlies optreden. Daarbij ontstaat een groot risico op shock en is de kans op overlijden groot. Een en ander is onder andere afhankelijk van de omvang van de perforatie, de tijdige beschikbaarheid van medische hulp en het slagen van de medische behandeling. Perforatie van zenuwweefsel ter plaatse kan met grote kans resulteren in eenzijdige uitvalsverschijnselen van spieren (waaronder het middenrif) en/of hartritmestoornissen.
Gezien de geconstateerde lengte van het inwendige wondkanaal, dient het aannemelijk te worden geacht dat bovengenoemde anatomische structuren geperforeerd hadden kunnen worden indien zij in het traject van de schotbaan hadden gelegen. Genoemde anatomische structuren bevonden zich slechts enkele millimeters c.q. centimeters buiten het inwendige schotkanaal.
De kans op overlijden bij perforatie van een meer van genoemde grote bloedvaten is reëel. Indien letsels en/of complicaties zouden zijn opgetreden dan wordt de prognose in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheid van het slachtoffer om snel adequate medische hulpverlening te bereiken en het slagen van de medische behandeling.” [7]

7. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:

“Het klopt dat ik op 21 mei 2020 met een luchtdrukgeweer een schot in de richting [benadeelde]heb gelost. Ik stond op dat moment ongeveer vijf meter van de muur die onze erven van elkaar scheidt af, en [benadeelde] stond vlak achter de muur. De hoogte van die muur is ongeveer 150 cm.” [8]
Bespreking van een gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, dan wel op het hem toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel.
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof is van oordeel dat op grond van de voorhanden bewijsmiddelen niet vastgesteld kan worden dat de verdachte “vol” opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Vervolgens staat ter beoordeling of de verdachte, door met een luchtdrukgeweer in de richting van het slachtoffer een – zoals verwoord in het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal forensisch onderzoek vuurwapen –kogeltje/pellet in de richting van zijn buurman te verschieten, bewust de aanmerkelijke kans op diens dood heeft aanvaard. Naar het oordeel van het Hof is dat het geval. Het Hof kent betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft op een afstand van (ongeveer) 6 meter in de richting van het slachtoffer met zijn luchtdrukgeweer een schot gelost, waardoor het slachtoffer in zijn kin is geraakt en het kogeltje/pellet zijn hals is binnengedrongen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het gezicht en de hals ook kwetsbare en vitale delen van het lichaam bevinden, waaronder de halsslagader, zodat de kans aanmerkelijk is dat door het met een luchtdrukwapen verschieten van een kogeltje/pellet in de richting van het slachtoffer een levensbedreigende situatie kan ontstaan, immers dat projectiel kan hem in de hals of het hoofd treffen. In de inhoud van het voor het bewijs gebezigde NFI-rapport forensisch medisch onderzoek vindt het Hof een concretisering van dat feit in het ter berechting voorliggende geval. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen moet ook hij zich als ieder weldenkend mens van het vorenstaande bewust zijn geweest. Door zijn bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte dan ook bewust die aanmerkelijke kans op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer aanvaard. Dit oordeel wordt niet anders indien wordt aangenomen dat een toestand van agitatie en boosheid de verdachte tot zijn handelen hebben gebracht.
Het Hof is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend moet worden bewezen verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de feiten
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer(exces) heeft gehandeld. Daarom dient hij te worden ontslagen van rechtsvervolging van wat hem onder 1 ten laste is gelegd. De raadsvrouw heeft daartoe, in lijn met hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht ter terechtzitting, – samengevat – het volgende aangevoerd.
De buurman, tevens het latere slachtoffer, en de verdachte en zijn vrouw bevonden zich ieder in hun eigen tuin. Een betonnen muur fungeert als erfafscheiding. De buurman heeft eigenmachtig houten delen die eerder door de verdachte op die muur waren aangebracht daarvan verwijderd. Terwijl de buurman - die zich achter de muur op zijn eigen erf bevond - daarmee doende was heeft de verdachte aan de buurman verzocht en hem gemaand daarmee te stoppen, tevergeefs. Vervolgens heeft de verdachte vanaf zijn erf geprobeerd de buurman met behulp van een bezem van de muur en die opbouw weg te duwen. In reactie daarop heeft de buurman op zijn beurt de verdachte met (een deel van) die bezem belaagd, waarbij de verdachte een lichte verwonding aan een hand heeft bekomen. Toen ook anderen, onder wie de 16-jarige zoon van de verdachte, met woorden trachtten de buurman te stoppen, verergerde de situatie zich omdat de buurman een of meer houten delen in de richting van de zoon van de verdachte over de muur in de tuin gooide.
Volgens de raadsvrouw had de verdachte in zijn beleving op dat moment geen andere keuze dan te handelen zoals hij heeft gedaan en dat was het met een luchtdrukgeweer verschieten van een kogel in de richting van de buurman. Deze verdediging was noodzakelijk en daarmee gerechtvaardigd, zowel omdat de buurman als aanrander het misdrijf van huisvredebreuk beging in de betekenis van het tweede lid van artikel 114 Sr, als vanwege het gegeven dat de buurman verdachtes zoon heeft aangevallen, door houten delen in diens richting te gooien. Aldus komt de verdachte een beroep op noodweer toe. Indien en voor zover hij met zijn verschieten van een kogel in de richting van de buurman te ver is gegaan dient dat handelen hem te worden verontschuldigd, omdat zijn disproportioneel handelen het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de gedragingen van de buurman. In dat geval ontbreekt zijn strafbaarheid op grond van noodweerexces, aldus de raadsvrouw.
Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdediging is eerst dan geboden als de verdachte zich geconfronteerd weet met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en hij in die situatie verkerend zich tot verdediging genoodzaakt weet, van zijn eigen of van andermans lijf (de subsidiariteitstoets).
Het Hof acht aannemelijk geworden dat de buurman onderdelen van de houten opbouw over de muur in de richting van verdachtes zoon heeft gegooid: een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes zoon. Echter, dat evident agressieve en ongeremde handelen van de buurman maakt niet dat daarmee de verdediging geboden was. Immers, eigenrichting door de verdachte is slechts dan gelegitimeerd als hij zijn zoon niet aan de (dreigende) aanranding heeft kunnen onttrekken, omdat die mogelijkheid voor hem en zijn zoon in redelijkheid niet heeft bestaan. Nu de verdachte zich met zijn zoon in de tuin van hun eigen woning bevond, terwijl de buurman zich achter de muur op zijn eigen erf bevond heeft die mogelijkheid opengestaan: door letterlijk afstand te nemen van de buurman door zich met zijn zoon van hem te verwijderen, bijvoorbeeld door in de tuin afstand te nemen of in de woning terug te keren. Niet valt in te zien dat en waarom dergelijk onttrekkend gedrag niet van de verdachte en zijn zoon kon worden gevergd.
Deze vaststelling leidt tot de conclusie dat het door de verdachte als verdedigend gekwalificeerde met een luchtdrukgeweer verschieten van een kogel in de richting van de buurman de toets aan de eis van subsidiariteit niet doorstaat: verdachtes handelen is niet door de verdediging geboden geweest. Aldus faalt het verweer omdat de grond aan het gevoerde verweer is komen te ontvallen. Nu niet is voldaan aan de subsidiariteitseis komt het Hof niet toe aan de beoordeling van het beroep op noodweerexces: dient de overschrijding door de verdachte van de noodzakelijke verdediging (de proportionaliteitstoets) aan de verdachte te worden verontschuldigd?
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de feiten opheffen of uitsluiten zijn de bewezenverklaarde feiten strafbaar.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde is (zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie) voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van rechtsvolging, omdat de verdachte niet strafbaar is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, nu de verdachte het luchtdrukgeweer in een winkel heeft gekocht en hij daarom niet wist en ook niet behoefde te weten dat het bij zijn aankoop om een verboden wapen ging.
Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat voor het slagen van een beroep op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit is vereist, dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte niet wist en ook niet behoefde te weten dat het aan hem verweten voorhanden hebben van het wapen ongeoorloofd was. Het ligt op de weg van de verdachte om aannemelijk te maken dat hij heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van die ongeoorloofdheid van zijn gedraging. Naar het oordeel van het Hof is de verdachte daarin niet geslaagd, nu de enkele stelling dat zijn voorhanden hebben van het luchtdrukgeweer is te herleiden tot zijn aankoop daarvan in een winkel daarvoor onvoldoende is.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft zich in het kader van een ontaarde burenruzie schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een luchtdrukgeweer een kogeltje/pellet in de richting van zijn buurman te verschieten. Als gevolg daarvan is de buurman door dat kogeltje/pellet geraakt en heeft hij letsel opgelopen. Los daarvan heeft het voorval – zoals ter terechtzitting is gebleken – een diepe indruk gemaakt op het slachtoffer en ondervindt hij daar nog steeds last van.
Dit agressieve en ongeremde gedrag van de verdachte rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het Hof zal daartoe in het onderhavige geval echter niet overgaan. Daarvoor is het volgende redengevend.
Het Hof houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het handelen door de verdachte heeft plaatsgehad in het bestek van een slepend burenconflict. De verdachte vond de scheidingsmuur tussen de erven te laag en met het oog op het zichzelf verzekeren van privacy heeft hij ervoor gekozen op de muur een houten opbouw aan te brengen. Uit het dossier blijkt dat de buurman in eerste instantie de agressor is geweest, door de houten opzet die door de verdachte op de scheidingsmuur was aangebracht voor het oog van de verdachte te vernielen. De buurman is, ook nadat hij op zijn handelen is aangesproken en de verdachte tevergeefs probeerde de buurman met behulp van een bezem bij die muur weg te duwen, met zijn provocerende handelen voortgegaan. Daarbij heeft de buurman stukken hout in de tuin en naar de zoon van de verdachte gegooid. Ook indien moet worden aangenomen dat het aanbrengen van de houten opbouw door de verdachte zonder recht of titel is geschied, bij de vraag naar juiste straftoemeting kan niet worden voorbijgegaan aan het even bedoelde optreden van de buurman, die in zoverre een eigen aandeel heeft gehad in de escalatie, met verdachtes agressieve en ongeremde optreden als dieptepunt. Een en ander heeft tot een kookpunt bij de verdachte geleid, waarna hij zijn luchtdrukgeweer heeft gepakt, dat toevallig in de buurt stond, en heeft hij daarmee een kogeltje/pellet in de richting van de buurman verschoten.
Voorts is van belang, dat aannemelijk is geworden dat de verdachte zich bewust is van de ernst en de strafwaardigheid van zijn handelen. Zo heeft hij onmiddellijk na het schieten met zijn luchtdrukgeweer aan zijn vrouw gevraagd om de politie te bellen. En vervolgens heeft hij zich onder behandeling van een psycholoog gesteld, eerst en vooral omdat zijn impulsdoorbraak een diepe indruk op hem heeft gemaakt. Uit een brief van die psycholoog volgt, dat bij de verdachte sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis en een stemmingsstoornis. Op de dag van het incident hebben de stress en spanning van het moment bij de verdachte geleid tot een innerlijk gevoel van wanhoop, aldus de psycholoog. De reclassering heeft na onderzoek ten aanzien van de verdachte gerapporteerd dat het gevaar op herhaling als laag wordt ingeschat.
Verder geldt dat de verdachte, die niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, een stabiel leven leidt. Hij is [beroep verdachte] en voert zijn eigen praktijk, en hij heeft ondersteunend personeel in dienst. Hij draagt de zorg voor zijn gezin, waarbij tevens sprake is van thuiswonende kinderen die financieel afhankelijk van hem zijn. Naar redelijke verwachting zal de oplegging van de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf erop uitdraaien dat de verdachte zijn praktijk zal moeten sluiten, wat vergaande gevolgen zal hebben, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor zijn personeelsleden en daarnaast voor zijn gezin.
Uiteraard betrekt het Hof bij de vraag naar straftoemeting ook de gevolgen van het feit. Vaststaat dat de verdachte zijn buurman niet alleen heeft verwond, maar hem bovendien grote vrees heeft aangejaagd. Zonder daarmee de aard en ernst van het feit te bagatelliseren moet ook onder ogen worden gezien dat de verdachte niet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd, doch met een luchtdrukgeweer een kogeltje/pellet heeft verschoten, hetgeen hoe dan ook van een andere orde is dan het afvuren van een kogel uit een vuurwapen.
Wanneer al het voorgaande wordt betrokken bij de vraag naar de met strafoplegging door het Hof na te streven doelen staan die van vergelding en generale preventie op de voorgrond. In het bijzonder aan het strafdoel van generale preventie wordt tegemoetgekomen door de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. In aanmerking genomen wat over de persoon van de verdachte is gebleken acht het Hof aangewezen dat die straf voorwaardelijk wordt opgelegd. Daarnaast acht het Hof het strafdoel van vergelding toereikend gediend met de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Het aantal uren zal het Hof bepalen op het wettelijk toegestane maximumaantal uren, zijnde 240.
Kortom, in ogenschouw nemend de aard en de ernst van in het bijzonder het onder 1. tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, de gevolgen die dat feit voor het slachtoffer heeft gehad, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het Hof de verdachte veroordelen tot de hiervoor genoemde straffen.
In beslag genomen voorwerpen
Het onder de verdachte in beslag genomen luchtdrukgeweer en de munitie zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Met behulp van en met betrekking tot deze voorwerpen zijn het respectievelijk onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde begaan. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is bovendien in strijd met de wet en/of het algemeen belang. Het Hof zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 13.569,-, bestaande uit NAf 3.569,- aan materiële schade en NAf 10.000,- aan immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 419,- aan materiële schade en NAf 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de vordering is toegewezen.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, nu de benadeelde partij de schade die hij heeft geleden voor een aanzienlijk deel aan zijn eigen schuld heeft te wijten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen, dat hem te verwijten valt, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van NAf 5.419,-, bestaande uit NAf 419,- aan materiële schade (te weten de beschadigde Guayebera en de benzinekosten) en NAf 5.000,- aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Het Hof beslist over de proceskosten als hierna te melden.
De benadeelde partij heeft de kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg en hoger beroep gevorderd conform het liquidatietarief. Deze proceskosten zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg is het Hof met het Gerecht van oordeel dat moet worden uitgegaan van 1 punt van tarief 4 (zijnde een bedrag van NAf. 1.000,-). Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep geldt dat uit moet worden gegaan van 1 punt van tarief 3 (zijnde NAf 500,-). In totaal is derhalve een bedrag van (NAf 1.000,- en NAf 500,- =) NAf 1.500,- toewijsbaar aan proceskosten. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:75, 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigthet vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de
onder 1 primair en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het luchtdrukgeweer en de munitie;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 5.419,- (zegge: vijfduizendvierhonderdnegentien gulden),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 5.419,- (zegge: vijfduizendvierhonderdnegentien gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot op heden begroot op
NAf 1.500,- (zegge: duizendvijfhonderd gulden), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, W.J. Geurts-de Veld en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 25 mei 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Unit Veel Voorkomende Criminaliteit) d.d. 22 mei 2020, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20200521_2210/AMB en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]” en het proces-verbaal forensisch onderzoek aan een op vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 3 juni 2020 en de NFI-rapporten d.d. 28 maart 2022 en 5 april 2022.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2020, bijlage II.
3.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring van dr. P.A. van E, d.d. 21 mei 2020, bijlage III.
4.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 mei 2020, bijlage V.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek aan een op vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 3 juni 2020.
6.NFI-rapport ballistisch onderzoek d.d. 28 maart 2022.
7.NFI-rapport forensisch medisch onderzoek d.d. 5 april 2022.
8.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 5 mei 2022, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.