In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, aangeduid als [appellante], die een vordering heeft ingesteld tegen haar werkgever, de naamloze vennootschap Panaderia Moderna & Horeca N.V. De werkneemster heeft zich arbeidsongeschikt gemeld wegens letsel aan haar linkerhand, dat zij stelt te hebben opgelopen door herhaalde werkzaamheden bij het inpakken van brood. De zaak is behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarbij de werkneemster in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die haar vordering had afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
De werkneemster heeft in haar beroepschrift grieven aangevoerd en bewijs aangeboden, maar het Hof oordeelt dat zij niet voldoende heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen haar werkzaamheden en het letsel. Het Hof wijst erop dat de werkneemster niet concreet heeft gemaakt wat de herhaalde bewegingen inhielden en dat de werkgever heeft betwist dat er sprake was van overbelasting. Bovendien blijkt uit medische documentatie dat de klachten van de werkneemster al langer bestonden en mogelijk niet het gevolg zijn van haar werkzaamheden bij Panaderia.
Uiteindelijk bevestigt het Hof de eerdere beschikking en veroordeelt de werkneemster in de kosten van het hoger beroep. De grieven van de werkneemster worden als ongegrond afgewezen, en het Hof concludeert dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, waardoor bewijslevering niet aan de orde komt.