ECLI:NL:OGHACMB:2022:31

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
AUA2020H00105
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen werkgeversaansprakelijkheid voor letselschade door onvoldoende onderbouwd causaal verband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, aangeduid als [appellante], die een vordering heeft ingesteld tegen haar werkgever, de naamloze vennootschap Panaderia Moderna & Horeca N.V. De werkneemster heeft zich arbeidsongeschikt gemeld wegens letsel aan haar linkerhand, dat zij stelt te hebben opgelopen door herhaalde werkzaamheden bij het inpakken van brood. De zaak is behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarbij de werkneemster in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die haar vordering had afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De werkneemster heeft in haar beroepschrift grieven aangevoerd en bewijs aangeboden, maar het Hof oordeelt dat zij niet voldoende heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen haar werkzaamheden en het letsel. Het Hof wijst erop dat de werkneemster niet concreet heeft gemaakt wat de herhaalde bewegingen inhielden en dat de werkgever heeft betwist dat er sprake was van overbelasting. Bovendien blijkt uit medische documentatie dat de klachten van de werkneemster al langer bestonden en mogelijk niet het gevolg zijn van haar werkzaamheden bij Panaderia.

Uiteindelijk bevestigt het Hof de eerdere beschikking en veroordeelt de werkneemster in de kosten van het hoger beroep. De grieven van de werkneemster worden als ongegrond afgewezen, en het Hof concludeert dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, waardoor bewijslevering niet aan de orde komt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Beschikking no.:
Registratienummers: AUA201900828 – AUA2020H00105
Uitspraak: 1 februari 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[appellante],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen
de naamloze vennootschap
PANADERIA MODERNA & HORECA N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.E. Barrios.
De partijen worden hierna [appellante] en Panaderia genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1. [
appellante] is bij op 14 juli 2021 per e-mail ingekomen en op 15 juli 2021 ter griffie ingediend beroepschrift tijdig in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 2 juni 2021 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2. [
appellante] heeft in het beroepschrift grieven aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en haar vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Panaderia in de kosten zoals in prima verzocht, kosten rechtens.
1.3.
De zaak is behandeld ter zitting van het Hof in Curaçao via een videoverbinding met het gerechtsgebouw in Aruba, alwaar waren verschenen [appellante], bijgestaan door mr. De Hoogd voornoemd, en voor Panaderia haar bestuurder [bestuurder], bijgestaan door mr. Barrios voornoemd. Ter zitting hebben [appellante] en Panaderia hun stellingen doen toelichten door hun gemachtigden, elk aan de hand van schriftelijke aantekeningen die aan de wederpartij zijn overgelegd en naar het Hof zijn gestuurd.
1.4.
Na afloop van de zitting is beschikking gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1. [
appellante] is op 15 augustus 2015 in loondienst getreden van Panaderia in de functie van helpster c.q. broodinpakster.
2.2.
Op 15 augustus 2016 heeft [appellante] zich arbeidsongeschikt gemeld wegens letsel aan haar linkerhand. [appellante] was op 14 augustus 2018 twee jaar arbeidsongeschikt wegens dezelfde gezondheidsklacht en ontvangt sedertdien geen arbeidsongeschiktheidsuitkering meer.
2.3. [
appellante] heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht een verklaring voor recht dat Panaderia aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden en nog te lijden letselschade aan haar linkerhand, welke een gevolg is van een bedrijfsongeval en/of een beroepsziekte, welke zich vanaf augustus 2016 manifesteerde, kosten rechtens.
2.4. [
appellante] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij het letsel (TVS of snapping finger) heeft opgelopen doordat zij gedurende negen maanden acht uur of meer en later minimaal vier uur per dag brood moest inpakken met de broodinpakmachine, en als die kapot was met de hand. [appellante] stelt dat zij elke keer dezelfde werkzaamheden moest uitvoeren, te weten het sluiten van de met brood gevulde plasticzakken en het plaatsen van deze zakken op de broodrekken.
2.5.
Het Gerecht heeft de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen. [appellante] komt daar met drie grieven tegenop.
2.6.
Grief I strekt tot betoog dat de vordering omdat het een letselschadezaak betreft ten onrechte als een EJ-vordering is aangemerkt en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het Gerecht om alsnog als AR-vordering te worden behandeld.
2.7.
De grondslag van de vordering laat geen andere uitleg toe dan dat die is gegrond op artikel 7A:1614x BWA en dus een arbeidszaak betreft die op de voet van art. 429b lid 2 Rv als EJ-zaak moet worden afgedaan. De grief is ongegrond.
2.8.
Grief II keert zich tegen het oordeel van het Gerecht dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. In de toelichting op grief II onderbouwt [appellante] haar vordering door te stellen dat zij het letsel heeft opgelopen door een herhaalde beweging bij het brood inpakken. Zij beroept zich op in eerste aanleg overgelegde producties en biedt aan te bewijzen dat haar letsel voortkomt uit de continu herhalende beweging bij de inpakmachine tijdens haar werkzaamheden voor Panaderia door het horen van getuigen en deskundigen, onder wie haar oud-collega’s [collega 1] en [collega 2] (die hetzelfde werk deden) de huisarts en de specialist. Tevens verzoekt zij het Hof een arbeidsdeskundige te benoemen. Dit laatste is volgens [appellante] nodig om ingeval van aansprakelijkheid de arbeidscapaciteit van Panaderia vast te stellen.
2.9.
Naar het oordeel van het Hof heeft [appellante] haar vordering ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Dat wordt als volgt toegelicht.
2.10.
Het Gerecht heeft voor zijn beslissing redengevend geacht dat [appellante] – alhoewel dat op haar weg lag - onvoldoende concreet heeft gemaakt wat de herhaalde beweging precies inhield. Ook in hoger beroep heeft [appellante] dat niet concreet gemaakt. Panaderia heeft in hoger beroep aangevoerd dat de totale productie werd verdeeld onder drie medewerkers c.q. broodinpakkers, zodat elke medewerker in totaal vijf rekken moest inpakken en klaarleggen. [appellante] tilde nooit meer dan 7,67 kilo. Het werk van [appellante] was zodanig ingericht dat er geen sprake was van overbelasting. [appellante] moest voor het sluiten van de broodzakken een speciaal daartoe bestemde machine bedienen, zodat de bewegingen die zij moest maken zeer beperkt waren; er was geen sprake van gevaarlijke machines. Verder wijst Panaderia erop dat de klachten van [appellante] aan haar linkerhand zijn, terwijl [appellante] rechts dominant is. Gelet op deze betwisting, is de stelling dat [appellante] het letsel heeft opgelopen door gedurende eerst acht uur en later minimaal vier uur per dag brood in te moeten pakken aan de machine, en als die kapot was met de hand, onvoldoende. Daarbij komt dat in de door [appellante] overgelegde patiëntenkaart van de huisarts en brief van dr. [dokter] van 2 maart 2018 (productie 3 inleidend verzoekschrift) niet staat door welke herhaalde beweging de klachten zijn ontstaan. In die brief staat dat [appellante] in mei 2017 tijdens werkzaamheden een traumatische TVS (snapping finger) heeft opgelopen.
2.11.
Panaderia heeft bovendien de vordering gemotiveerd betwist door erop te wijzen dat in de verwijsbrief van de huisarts van 28 april 2017 naar de plastisch chirurg (productie 9 verweerschrift eerste aanleg) staat dat de klachten van [appellante] al langer bestaan, dat artritus voorkomt in de familie en dat zij in Venezuela is geweest voor deze klachten. Verder houdt de patiëntenkaart van de huisarts van [appellante] in over een consult van 20 september 2017, dat [appellante] op 3 juni 2017 is geopereerd door dr. [dokter], dat de operatie niet goed is gegaan en dat [appellante] om een verwijzing vraagt voor fysiotherapie. De brief van fysiotherapeut [fysiotherapeut] van 20 februari 2018 (productie 3 inleidend verzoekschrift) houdt in dat [appellante] op 27 december 2017 met fysiotherapie is begonnen en dat zij veertien behandelingen heeft gehad zonder resultaat; de fysiotherapeut vermoedt dat er verklevingen zijn van de pees. De eerder aangehaalde brief van dr. [dokter] houdt in dat [appellante] een chronisch pijnsyndroom heeft ontwikkeld en dat bij nader onderzoek blijkt dat het pijnsyndroom wordt onderhouden door een zenuwbeklemming, waarschijnlijk per-operatief (tijdens een geneeskundige ingreep; Hof) veroorzaakt. Tot slot staat in een opnameformulier van 3 december 2018 ingevuld door dr. [dokter] (productie 8 inleidend verzoekschrift)
Z PLASTIEK RELEASE CONTRACTUUR DIG. 4 LINKS. Volgens Panaderia gaat het daarbij om een operatieve ingreep om een contractuurband (blijvende samentrekking van weefsel) die door een verkeerd uitgevoerde incisie in de hand of verklevingen door littekenweefsel kan zijn ontstaan te corrigeren.
2.12.
Uit de door Panaderia aangehaalde producties kan worden afgeleid dat [appellante] al langer klachten had aan haar hand en dat het gestelde letsel (snapping finger) door de operatie is veroorzaakt. [appellante] heeft daar – alhoewel dat op haar weg lag – niet inhoudelijk op gereageerd.
2.13
Gezien het vorenoverwogene heeft [appellante] niet voldaan aan haar stelplicht en is het causaal verband tussen de werkzaamheden bij Panaderia en het letsel van [appellante] niet komen vast te staan, noch aannemelijk geworden. Nu [appellante] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Ook is bij deze stand van zaken een benoeming van een arbeidsdeskundige niet aangewezen. Grief II heeft evenmin succes.
2.14.
Grief III klaagt dat [appellante] ten onrechte in de kosten is veroordeeld. De grief is tevergeefs opgeworpen nu [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg heeft te gelden.
2.15.
De slotsom is dat de grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bevestigd en [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Panaderia gevallen tot op heden begroot op NAf. 750,00 gemachtigden salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.S. Arnold, F.W.J. Meijer en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 1 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.