ECLI:NL:OGHACMB:2022:29

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
BON2021H00025
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en vaststelling van gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw, die in Peru in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De echtscheiding is uitgesproken op 26 september 2018 en ingeschreven op 19 oktober 2018. De vrouw heeft de voormalige echtelijke woning op 1 oktober 2020 verlaten. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin is beslist dat hij aan de vrouw een maandelijkse gebruiksvergoeding van US$ 272 moet betalen voor het gebruik van de woning, totdat deze verkocht en geleverd wordt.

De man betwist dat hij gebruiksvergoeding verschuldigd is, omdat hij de woning op 15 juli 2020 heeft verlaten. Hij stelt dat hij sindsdien alleen onderhoud pleegt aan het perceel. De vrouw heeft echter betwist dat de man niet meer op het perceel woont. Het Hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij elders woont. Het Hof bevestigt de waarde van het perceel, inclusief de woningen, op US$ 163.000, en oordeelt dat de man de gebruiksvergoeding moet blijven betalen.

Het hoger beroep van de man wordt verworpen en het bestreden vonnis wordt bevestigd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: BON202000587-BON2021H00025
Uitspraak: 22 februari 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonend op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde,
thans appellant,
hierna: de man,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
tegen
[geïntimeerde],
wonend op Bonaire,
in eerste aanleg eiseres,
thans geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van appel, ingediend ter griffie op 8 juni 2021, is de man in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 28 april 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht).
1.2.
Bij memorie van grieven met producties, ingediend ter griffie op 19 juli 2021, heeft de man een grief aangevoerd en toegelicht met conclusie zoals in die memorie weergegeven, kosten rechtens.
1.3.
Op 21 december 2021 zijn van de zijde van beide partijen schriftelijke pleitnota’s ingediend.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] 2001 in Peru in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van het Gerecht van 26 september 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 19 oktober 2018 is die beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Van de ontbonden huwelijksgemeenschap maakt deel uit een perceel grond (erfpacht) op Bonaire met opstallen (een houten woonhuis en een woning in aanbouw), groot 640m2 en gelegen aan de [adres 1] te Bonaire.
2.4.
De vrouw heeft de (voormalige echtelijke) woning van partijen op bedoeld perceel grond op 1 oktober 2020 verlaten.
2.5.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een taxatierapport van Taxabon NV van 6 mei 2019. Dat rapport houdt onder meer in over het perceel en de opstallen:
“(…)
Woonhuis in aanbouw
(…); het is voor[plm]
48% gereed.
(…)
Waardebepaling:
Rekeninghoudende met de ligging van het perceel en de onderhoudstoestand van de opstallen, wordt de huidigemarktwaardegeraamd opUS$ 140.000,--
(…).
De huidigewaardevan hethouten woonhuiswordt geraamd opUS$ 23.000,--(…).
De huidigewaardevan dewoning[het Hof begrijpt: in aanbouw]
wordt geraamd opUS$ 100.000,--(…).
(…)”

3.De beoordeling

3.1.
In het bestreden vonnis is op de vordering van de vrouw strekkende tot verdeling van de goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen onder meer beslist, dat de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2020 een maandelijkse gebruiksvergoeding moet betalen van (1/2 x 4% van US$ 163.000 =) US$ 272 per maand totdat de woning zal zijn verkocht en geleverd.
3.2.
De man klaagt dat hij de woning op 15 juli 2020 heeft verlaten en feitelijk is gaan wonen op het adres [adres 2]. Hij stelt dat hij sindsdien alleen nog onderhoud pleegt aan het perceel om het niet in waarde te laten dalen. Hij vindt primair dat hij in het geheel geen vergoeding verschuldigd is. Subsidiair klaagt hij dat het Gerecht de omvang van de vergoeding op een te hoog bedrag heeft vastgesteld, want daarbij ten onrechte is uitgegaan van een waarde van US$ 163.000 (die van het gehele perceel grond, inclusief het nog niet afgebouwde en niet bewoonbare woonhuis) en niet van de waarde van – zoals hij bepleit - alleen het (bewoonbare) houten woonhuis.
3.3.
De klachten falen. De vrouw heeft bij schriftelijk pleidooi gemotiveerd betwist dat de man vanaf 15 juli 2020 niet meer op het perceel in de voormalige echtelijke woning woont. In het licht daarvan kan op grond van alleen de door de man ingeroepen en overgelegde schriftelijke verklaringen van [naam 1] en hemzelf niet worden aangenomen dat hij elders is gaan wonen. Hier wreekt zich dat geen huurovereenkomst, betaalbewijs, of enig ander schriftelijk stuk is overgelegd die/dat de stelling van de man objectief controleerbaar maakt. Evenmin is ter zake een voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan.
3.4.
Het wordt dan ook ervoor gehouden dat de man na 20 oktober 2020 in de voormalige echtelijke woning is blijven wonen. Het Gerecht is bij de vaststelling van de door de man verschuldigde vergoeding - onbestreden in hoger beroep - uitgegaan van een waarde van het geheel (perceel inclusief beide woningen: het houten woonhuis en het nog niet afgebouwde en niet bewoonbare woonhuis) van US$ 163.000. De man komt ook daar tevergeefs tegenop, in aanmerking genomen dat de man het geheel tot zijn beschikking heeft en de half afgebouwde staat van een van de woningen in de waarde van het geheel is verdisconteerd.
3.5.
De slotsom is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd. Gelet op de gewezen echtelijke relatie tussen partijen worden de proceskosten gecompenseerd in dier voege dat elke partij de eigen kosten draagt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten in dier voege dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, Th.G. Lautenbach en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao en uitgesproken op 22 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier, bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.