ECLI:NL:OGHACMB:2022:276

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
H-176/2020 - 400.00376/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaar en 200 uren onbetaalde arbeid. De raadsvrouw van de verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar dit is gedaan ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, in plaats van het Gerecht van Bonaire, wat in strijd is met de procedurele vereisten van het Wetboek van Strafvordering BES.

Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld. De raadsvrouw heeft betoogd dat de keuze om het hoger beroep in te dienen bij het Gerecht van Curaçao goed onderbouwd was, maar het Hof oordeelde dat dit verzuim niet verontschuldigbaar was. De advocaat had de mogelijkheid om het hoger beroep zelf in te dienen of collegiale bijstand te vragen aan een advocaat op Bonaire. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die het verzuim konden verontschuldigen.

Uiteindelijk heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, waarbij het belang van een inhoudelijke behandeling van de zaak niet opwoog tegen de procedurele vereisten. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures in het strafrecht en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

Zaaknummer: H-176/2020

Parketnummer: 400.00376/19
Uitspraak: 14 januari 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 9 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] op [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft het Gerecht als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte 200 uren dienstverlening in de vorm van onbetaalde arbeid zal verrichten. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M. Teengs Gerritsen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.J. Eisden, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep is op tegenspraak gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht van Bonaire) op 9 december 2020. Namens de verdachte heeft de raadsvrouw tijdig, te weten op 18 december 2020 hoger beroep ingesteld.
De raadsvrouw heeft onderkend dat het beroep niet is ingesteld op de in het Wetboek van Strafvordering BES (Sv) voorgeschreven wijze, immers niet ter griffie van het Gerecht van Bonaire maar wel ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht van Curaçao). De raadsvrouw heeft betoogd dat die keuze voor het instellen van hoger beroep bij een ander gerecht dan het in Sv voorgeschreven gerecht welbewust en op goede gronden is gemaakt, immers:
  • vanwege de aan de COVID-pandemie te relateren risico’s was het door de advocaat, kantoorhoudend in Curaçao, afreizen van Curaçao naar Bonaire voor het aldaar ter griffie van het Gerecht instellen van hoger beroep voor haar zeer onwenselijk;
  • de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie bepaalt in artikel 22, tweede lid, dat stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie. De regeling in Sv derogeert aan deze Rijkswet, immers een hogere regeling dan Sv.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat uit de akte die door de griffier van het Gerecht van Curaçao van de door de raadsvrouw afgelegde verklaring is opgemaakt blijkt dat het hoger beroep is ingesteld tegen het door het Gerecht van Bonaire uitgesproken vonnis. De griffier heeft aan de raadsvrouw te kennen gegeven dat de akte door hem zou worden doorgezonden naar de griffie van het Gerecht van Bonaire. Daarop kon en mocht door de raadsvrouw worden vertrouwd. Verder geldt dat de verdachte belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep, te meer in het licht van zijn in artikel 6 EVRM gegarandeerde rechten en de ouderdom van de zaak, aldus nog steeds de raadsvrouw.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld, met het gevolg dat de verdachte in dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door het Hof
In het Wetboek van Strafvordering BES is in de vierde titel van het zesde boek ondubbelzinnig geregeld op welke wijze rechtsmiddelen aangewend dienen te worden. Zo schrijft artikel 445, eerste lid, Sv voor dat het hoger beroep wordt ingesteld door het afleggen van een verklaring, ter griffie van het gerecht in eerste aanleg. Van het afleggen van die verklaring wordt door de griffier op de voet van art. 447, eerste lid, Sv een akte opgemaakt, welke akte door de griffier en degene die het rechtsmiddel aanwendt wordt ondertekend. In het onderhavige geval is het hoger beroep door een advocaat ingesteld door middel van het afleggen van een verklaring ter griffie, met dien verstande dat die advocaat welbewust ervoor heeft gekozen voorbij te gaan aan de strafvorderlijk voorgeschreven route, immers niet verklaren bij de griffie van het Gerecht van Bonaire. Reeds daarom behoeft de verwijzing door de verdediging naar art. 22 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie geen bespreking, nu het hier niet gaat om het indienen van stukken en zaken, maar om het afleggen van een verklaring ter griffie.
Het voorgaande leidt het Hof tot de tussenconclusie dat sprake is van een verzuim, in de zin dat het hoger beroep weliswaar tijdig doch op onjuiste wijze is ingesteld. Dit verzuim leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het namens hem ingestelde beroep. Vervolgens dient te worden beoordeeld of dit verzuim door het Hof dient te worden verontschuldigd.
Het beroep op door de raadsvrouw aan de COVID-pandemie gerelateerde belemmeringen – wat daarvan overigens zij – kan de verdachte niet baten. Gesteld noch is gebleken dat de griffie van het Gerecht van Bonaire gedurende de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld gesloten is geweest, zodat daarin geen belemmering was gelegen. Daarbij komt, dat de verdachte die ook toen op Bonaire woonachtig was, zijn hoger beroep zelf had kunnen instellen, dan wel dat de raadsvrouw vanuit Curaçao collegiale bijstand had kunnen vragen aan een advocaat op Bonaire, die tot het aldaar instellen van hoger beroep gemachtigd had kunnen worden. Ten overvloede markeert het Hof dat het in de marge aangeroepen belang van vertrouwelijkheid niet opgaat, omdat ook de advocaat die op basis van collegiale bijstandverlening het rechtsmiddel aanwendt tot het betrachten van geheimhouding is gehouden.
De betekenis die en het gewicht dat door de raadsvrouw aan de door de griffier opgemaakte akte hoger beroep is toegekend kan de verdachte evenmin baten. Op de voet van art. 447 Sv wordt van de ter griffie afgelegde verklaring een akte opgesteld, niet meer en niet minder. Een verdergaand aan die akte te ontlenen vertrouwen, in het bijzonder waar het gaat om de rechtsgeldigheid van het ingestelde beroep ontbeert enige rechtsgrond. Het is immers aan het Hof om hierover te oordelen.
Het onderstreepte belang dat aan de zijde van de verdachte bestaat bij een inhoudelijke behandeling van de zaak speelt, ook niet in het licht van wat daarover naar voren is gebracht, geen rol bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.
De slotsom is dat het Hof geen feiten en omstandigheden aanwezig acht op grond waarvan het even bedoelde verzuim dient te worden verontschuldigd. Daarom zal het Hof het beroep niet-ontvankelijk hebben te verklaren.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A. Carmelia, W.J. Geurts-de Veld en
R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 14 januari 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Bonaire.
uitspraakgriffier: