In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaar en 200 uren onbetaalde arbeid. De raadsvrouw van de verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar dit is gedaan ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, in plaats van het Gerecht van Bonaire, wat in strijd is met de procedurele vereisten van het Wetboek van Strafvordering BES.
Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld. De raadsvrouw heeft betoogd dat de keuze om het hoger beroep in te dienen bij het Gerecht van Curaçao goed onderbouwd was, maar het Hof oordeelde dat dit verzuim niet verontschuldigbaar was. De advocaat had de mogelijkheid om het hoger beroep zelf in te dienen of collegiale bijstand te vragen aan een advocaat op Bonaire. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die het verzuim konden verontschuldigen.
Uiteindelijk heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, waarbij het belang van een inhoudelijke behandeling van de zaak niet opwoog tegen de procedurele vereisten. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures in het strafrecht en de gevolgen van het niet naleven daarvan.