ECLI:NL:OGHACMB:2022:275

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
H-8/22 - 110.00013/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de oplegging van de PIJ-maatregel en schadevergoedingsmaatregel in een strafzaak tegen een minderjarige

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die is aangeklaagd voor meerdere geweldsdelicten. Het Gerecht had eerder de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om de verdachte onder toepassing van het volwassenenstrafrecht te veroordelen tot een gevangenisstraf van 16 jaren.

Het Hof heeft de zaak onderzocht en kennisgenomen van de vorderingen van de procureur-generaal en de verdediging. De verdediging pleitte voor vrijspraak en betoogde dat het minderjarigenstrafrecht van toepassing moest zijn, met nadruk op de noodzaak van begeleiding en therapie in plaats van langdurige detentie. Het Hof heeft de rapporten van deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, in overweging genomen, die concludeerden dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat de PIJ-maatregel de beste optie is voor zijn resocialisatie.

Het Hof heeft uiteindelijk besloten de PIJ-maatregel op te leggen, met inachtneming van de ernst van de feiten en de ontwikkeling van de verdachte. Het Hof heeft ook de uitvoerbaarheid van de maatregel in Sint Maarten besproken, waarbij zorgen zijn geuit over de mogelijkheden voor resocialisatie. De schadevergoedingsmaatregel is eveneens behandeld, waarbij het Hof de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij heeft opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Zaaknummer: H-8/22

Parketnummer: 110.00013/20
Uitspraak: 9 november 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 1 februari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in [locatie] in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft aan de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) opgelegd. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en over de in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.R. Bommel, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen mr. G. Hatzmann, advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij], in het kader van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij naar voren heeft gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte onder toepassing van het volwassenenstrafrecht daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
De vordering van de procureur-generaal behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van USD 4.840,38 en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij betoogd dat het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast en dat bij oplegging van een straf of maatregel het advies van de deskundigen dient te worden gevolgd. Daaruit volgt volgens de raadsvrouw - kort gezegd - dat langdurig opsluiten van de verdachte niet wenselijk is, maar dat zowel de maatschappij als de verdachte baat hebben bij intensieve begeleiding en therapie van de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis van beroep worden vernietigd – en met dien verstande dat het Hof:
  • een motivering ten aanzien van de toepassing van het minderjarigenstrafrecht opneemt;
  • het onderdeel ‘Overwegingen ten aanzien van de oplegging van straf of maatregel’ - mede naar aanleiding van de in hoger beroep ontvangen stukken – deels wijzigt.
In zoverre zullen de gronden van het vonnis waarvan beroep zoals weergegeven op pagina 8 tot en met het midden van pagina 10 van het vonnis worden verbeterd. De overwegingen op voornoemde pagina’s worden vervangen door de overwegingen zoals hieronder weergegeven onder het kopje ‘Oplegging van de PIJ-maatregel’.
Oplegging van de PIJ-maatregel
Toepassing van het minderjarigenstrafrecht
Het Hof stelt voorop dat ten aanzien van de verdachte in beginsel het jeugdstrafrecht voor toepassing in aanmerking komt, omdat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 16 jaren jong was. Uit artikel 1:158 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) volgt, dat van voornoemd uitgangspunt kan worden afgeweken indien de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van de dader alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan nopen tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Aldus hebben deze genoemde omstandigheden die kunnen maken dat van het uitgangspunt van toepassing van het minderjarigenstrafrecht kan worden afgeweken als cumulatief te gelden.
In deze zaak is onmiskenbaar sprake van zeer ernstige strafbare feiten. Het behoeft geen nader betoog dat de ernst van de en de gevolgen daarvan verschrikkelijk zijn. Het Hof onderkent voorts dat hetgeen aan de verdachte wordt verweten terug te voeren is op één agressiedoorbraak, waarbij hij zich te buiten is gegaan aan een explosie van agressie en geweld. Naast de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het Hof bij zijn oordeel te betrekken wat over de persoonlijkheid van de verdachte is gebleken. Deze persoonlijkheid in ogenschouw nemend is er onvoldoende grond om af te wijken van wat het Hof tot uitgangspunt heeft te nemen: berechting van de verdachte op grond van de regels van het minderjarigenstrafrecht. In het bijzonder heeft het Hof daarbij acht geslagen op het navolgende.
Psychiater F.G.M. Heijtel heeft in zijn rapport van april 2021 uiteengezet dat er geen argumenten in de persoonlijkheid van de verdachte zijn gelegen die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. De psychiater heeft onder meer beschreven dat de verdachte een randbegaafde of zwakbegaafde intelligentie heeft met een verstoorde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid ten gevolge van affectieve en pedagogische verwaarlozing. Op grond hiervan concludeert de psychiater dat de feiten verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De psychiater acht de betrokkene niettemin nog vormbaar. In zijn nadere rapport van 10 oktober 2022 is de psychiater bij dit standpunt gebleven en merkt hij op dat er ondertussen wezenlijke positieve veranderingen hebben plaatsgevonden en daarmee de recidivekans flink is afgenomen.
Het Hof maakt uit het rapport van 26 april 2021, opgesteld door psycholoog A.H. van Luijken, op dat de psycholoog zich bij het advies van de psychiater om het minderjarigenstrafrecht toe te passen, aansluit. Ook zij constateert dat de verdachte lijdt aan een ontwikkelingstrauma en dat de feiten hem verminderd kunnen worden toegerekend.
In wat aldus over de persoon van de verdachte is gebleken vindt het Hof geen grond om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt, zodat het Hof het sanctiestelsel voor minderjarigen zal toepassen. De grote ernst van de feiten leiden, gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. En anders dan de procureur-generaal weegt het Hof het gegeven dat de verdachte zijn betrokkenheid bij de feiten hardnekkig ontkent niet mee in zijn oordeel over de persoonlijkheid van de verdachte waar het gaat om de vraag naar al dan niet toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Het Hof acht zich onvoldoende geëquipeerd om in weerwil van wat door deskundigen is gerapporteerd op geleide van het betoog van de procureur-generaal te oordelen dat de verdachte geen inzicht in zijn handelen heeft, of niet vormbaar of pedagogisch beïnvloedbaar zou zijn. In dat verband mag niet uit het oog worden verloren dat ook andere, niet voor het Hof kenbare, motieven hebben kunnen leiden tot de proceshouding van de verdachte om zijn betrokkenheid bij de feiten te ontkennen, terwijl het Hof bovendien constateert dat noch de psychiater, noch de psycholoog het kennelijk nodig hebben geacht de proceshouding van de verdachte te betrekken bij hun oordeel over de persoonlijkheid van de verdachte en de mogelijkheden die zij voor de verdachte in de toekomst zien om zijn gedragspatronen te veranderen en zijn leven een positieve wending te geven.
Nadere overwegingen ten aanzien van de op te leggen maatregel, de persoon van de verdachte, rapporten en adviezen
Het Gerecht heeft op pagina 8 van het vonnis waarvan beroep het navolgende overwogen:
[…] Het Gerecht [heeft] naar de persoon van de verdachte te kijken. In dit verband heeft het Gerecht acht geslagen op het in 2020 door de psychologen L. Bonofacia en H. Linkels over verdachte opgemaakte rapport, het op 26 april 2021 door psycholoog A.H. van Luijken over verdachte opgemaakte rapport en het in april 2021 door psychiater F.G.M. Heijtel over verdachte opgemaakte rapport.
Alle rapporteurs beschrijven verdachte als een zwakbegaafde jongen met een lage intelligentie. Hoewel de psychologen in 2020 geen pathologie konden vaststellen, en hem als volledig toerekeningsvatbaar hebben beoordeeld, hebben zowel de psycholoog als de psychiater in 2021 vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van verstoorde ontwikkeling van de persoonlijkheid, en hebben hem als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Psycholoog Luijken heeft gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een Complex Posttraumatic Stress Disorder, een ontwikkelingstrauma met structurele dissociatie. Hij lijkt niet in verbinding te staan met zijn daadwerkelijk functioneren, en lijkt een beleving te creëren van zichzelf die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Hij toont een grote intolerantie wanneer dingen niet gaan zoals hij ze voorstelt, waardoor hij steeds opnieuw getraumatiseerd raakt. Hij heeft moeite met zijn emotieregulatie: hij vervalt in impulsieve handelingen, ervaart fysieke onrust, gevoelens van angst en plotselinge woede, en een voortdurend gevoel van onveiligheid in het hier en nu. Indien verdachte geen specialistische therapeutische begeleiding krijgt, is de kans op herhaling van delicten aanzienlijk. Hij zal dezelfde strategieën blijven toepassen, wat kan resulteren in onbegrensd gedrag op moeilijke momenten.
De psychiater heeft gerapporteerd dat de verstoorde ontwikkeling het gevolg is van affectieve en pedagogische verwaarlozing. Als compensatie voor zijn lage intelligentie, lijkt er narcistisch compensatiegedrag op te treden. Op straat is verdachte een leidersrol aan het ontwikkelen. Als je je daar naar schikt, zorgt hij op zijn manier goed voor je. Hij is dan vrolijk en charismatisch. Voeg je je niet, of sta je hem zelfs in de weg, dan is het oorlog. Als verdachte onbehandeld met zijn eigenschappen (streetwise, voor niemand bang, een leider willen zijn, geen autoriteit accepteren, tegenstanders uitschakelen/ stukmaken) in de gevangenis beland, krijgt hij een leerschool om een criminele carrière te ontwikkelen. Een langdurige gevangenisstraf zal enkel een verharding van zijn destructieve overlevingsstrategieën tot gevolg hebben, aldus de psychiater.
Vanwege zijn verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling is er een verhoogde kans op recidive, schrijven de psychiater en psycholoog in 2021.
De deskundigen adviseren om aan verdachte de PIJ-maatregel op te leggen, vanuit de gedachte dat het doel van deze maatregel is om verdachte te resocialiseren (en daarmee het recidivegevaar te verkleinen). Omdat verdachte nog vormbaar is, bestaat de beste kans daartoe door een combinatie van intensieve therapie en detentie. De detentie kan verlengd worden, waarbij de therapeutische begeleiding het belangrijkste onderdeel blijft.
Het Gerecht neemt de conclusie van de deskundigen, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, over.
Het Hof neemt deze overweging van het Gerecht over, maakt deze tot de zijne en vult deze als volgt aan.
Psychiater Heijtel heeft op 10 oktober 2022 een aanvullend rapport over de verdachte opgesteld. Hij heeft daarbij de behandelverslagen van het MLC van 1 juni 2022 en 27 september 2022 betrokken. Uit die verslagen volgt dat de positieve ontwikkelingen, zoals de psychiater in zijn rapport van april 2021 had beschreven, zich hebben voortgezet. De verdachte heeft een groei doorgemaakt van een heel agressieve jongen naar een jongere die kan onderhandelen (het Hof begrijpt: ook bereid en in staat is met de ander het gesprek aan te gaan en daarbij te geven en te nemen) en weliswaar soms nog de fout ingaat. Het gaat met vallen en opstaan, maar er is duidelijk verbetering. Hij kan verwoorden wat er fout is gegaan, probeert escalaties te voorkomen, is meer gaan vergeven, probeert sneller dingen los te laten en is humor gaan gebruiken om met lastige situaties om te gaan.
De psychiater heeft uiteengezet dat het huidige behandelprogramma van de verdachte resultaat geeft. De verdachte toont grote inzet en werkt mee aan het programma waardoor er belangrijke grote positieve veranderingen hebben plaatsgevonden en de recidivekans flink is afgenomen. Deze ontwikkeling dient volgens de psychiater te worden voortgezet, conform het doel van het jeugdstrafrecht om de ontwikkeling van de persoon te bevorderen en hiermee de recidivekans te doen afnemen. De psychiater blijft bij zijn advies om bij een bewezenverklaring de PIJ-maatregel op te leggen, ook als deze niet in Sint Maarten ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Gezien de vooruitgang die de verdachte in twee en een half jaar heeft geboekt in het MLC, verwacht de psychiater dat de maximale duur van de PIJ-maatregel (zes jaar inclusief verlengingen) voldoende is voor een adequate behandeling van de verdachte.
De oplegging van de PIJ-maatregel
Op basis van de hiervoor genoemde psychiatrische en gedragskundige rapporten komt het Hof tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat de bewezen verklaarde feiten als gevolg daarvan niet volledig aan hem kunnen worden toegerekend. Het Hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan de in ingevolge artikel 1:174 Sr geldende vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen en zal daartoe ten aanzien van de verdachte ook overgaan. Het Hof benadrukt dat het met name daartoe overgaat omdat uit de hiervoor aangehaalde rapporten van de gedragsdeskundigen volgt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen daarbij deze maatregel eist en deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het Hof voegt daaraan toe dat ook aan het vereiste van artikel 1:174, eerste lid sub a, Sr is voldaan, nu het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Het Hof heeft voorts onder ogen gezien dat met uitzondering van het advies van psychiater Heijtel van 10 oktober 2022 de adviezen van de psychologen en psychiater, in weerwil van artikel 1:174 lid 3 Sr, eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting zijn gedagtekend. Nu zowel de verdachte als het openbaar ministerie ter terechtzitting in hoger beroep ondubbelzinnig hebben ingestemd met de gebruikmaking daarvan door het Hof, en het Hof ambtshalve geen bezwaren ziet tegen gebruikmaking van deze adviezen, zal het Hof de oplegging van de PIJ-maatregel mede op deze adviezen baseren.
Het Hof overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten geweldsdelicten. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is, voor zover de maatregel daardoor de duur van zes jaar niet te boven gaat.
De uitvoerbaarheid van de PIJ-maatregel in Sint Maarten
Het Hof ziet – evenals het Gerecht – onder ogen dat er zorgen bestaan ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de PIJ-maatregel in Sint Maarten. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep is daarbij uitgebreid stilgestaan.
Het Gerecht heeft op pagina 9 van het vonnis waarvan beroep het navolgende overwogen:
De officier van justitie heeft de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel voor verdachte onderzocht.
De conclusie is dat het niet mogelijk is om de PIJ-maatregel op Sint Maarten uit te voeren. Het eerste deel van de maatregel, waar gefocust wordt op intensieve therapie, kan weliswaar in Nederland uitgevoerd worden, maar het vervolg van de maatregel, waarbij de nadruk ligt op resocialiseren, zou moeten plaatsvinden op Sint Maarten. De minister van justitie van Sint Maarten heeft aan de officier van justitie aangegeven dat er op dit moment geen instelling geschikt is om die resocialisatie uit te voeren, en dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat die er binnen afzienbare tijd gaat komen.
Het Hof neemt deze overweging van het Gerecht over en maakt deze tot de zijne.
De procureur-generaal heeft in hoger beroep daaraan nog toegevoegd dat Aruba, Curaçao en Bonaire te kennen hebben gegeven dat het ten uitvoer leggen van een PIJ-maatregel op die eilanden geen optie is, omdat daartoe beperkte mogelijkheden zijn (Aruba heeft bijvoorbeeld ook geen PIJ-instelling), er geen capaciteit is en de resocialisatie aldaar niet mogelijk is. Nederland is bereid de verdachte over te nemen, maar de laatste fase van de behandeling – de resocialisatie – dient in Sint Maarten plaats te vinden. Alvorens akkoord te gaan stelt Nederland de eis dat er een plan van aanpak is voor als de verdachte over een aantal jaren terugkeert naar Sint Maarten. Aan die eis kan volgens de procureur-generaal niet worden voldaan, omdat er in Sint Maarten helemaal niets ten aanzien van de PIJ-maatregel is geregeld en omdat de minister van Justitie heeft bericht dat er de komende jaren ook niets geregeld zal worden. Bovendien is er onvoldoende expertise in Sint Maarten om de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen, waardoor extra personeel aangetrokken en opgeleid moet worden. Ook de reclassering ziet nauwelijks mogelijkheden om, bij gebrek aan een geschikte instelling. de verdachte na terugkeer ambulant te begeleiden in het kader van de resocialisatie, aldus de procureur-generaal.
Het Gerecht heeft op pagina 9 en 10 van het vonnis waarvan beroep het navolgende overwogen:
In artikel 1:174, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht, is de verplichting aan de minister van justitie opgelegd om de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel op te dragen aan een bij landsverordening te regelen inrichting. Het is dus aan de overheid van Sint Maarten om bij landsverordening een inrichting te regelen en aan de ministier van justitie van Sint Maarten om de tenuitvoerlegging van de maatregel aan die inrichting op te dragen.
Op grond van artikel 1:176 kan de rechter een advies opnemen over de plaats waar en de wijze waarop de maatregel zal moeten worden ten uitvoer gelegd. Een optie is om de PIJ-maatregel in Nederland te laten aanvangen, zodat de overheid van Sint Maarten de tijd heeft om bij landsverordening te regelen dat een inrichting, die geschikt is om opgelegde PIJ-maatregelen ten uitvoer te leggen, wordt aangewezen. Hier kan dan de resocialisatie van verdachte plaatsvinden.
De minister van justitie van Sint Maarten heeft aan de officier van justitie aangegeven dat er een werkgroep is ingesteld die onderzoekt hoe de uitvoering van de PIJ-maatregel (en TBS) vormgegeven kan worden. Dit vonnis geeft alle reden om deze problematiek voortvarend aan te pakken.
Het Hof neemt deze overweging van het Gerecht over en maakt deze tot de zijne.
Het Hof gaat er evenals het Gerecht vanuit dat de overheid van Sint Maarten en het openbaar ministerie voortvarend de tenuitvoerlegging ter hand nemen.
Het Hof stelt vast dat uit de berichtgeving van het openbaar ministerie volgt dat het eerste deel van de maatregel, waar gefocust wordt op intensieve therapie, in Nederland kan worden uitgevoerd. Het Hof adviseert dan ook ex artikel 1:176 Sr om het eerste deel van de maatregel aldaar ten uitvoer te leggen. Indien Nederland inderdaad de eis stelt dat er een plan van aanpak is voor de terugkeer van de verdachte naar Sint Maarten, zoals door de procureur-generaal is betoogd, dan vertrouwt het Hof erop dat de overheid van Sint Maarten en/of het openbaar ministerie alles in het werk zullen stellen om aan deze eis te kunnen voldoen. Wellicht vormt dit tevens een stimulans voor het Land Sint Maarten om alsnog en met grote voortvarendheid niet langer te dralen, maar de juiste voorzieningen te treffen voor de uitvoering van de PIJ-maatregel, die inmiddels ruim 7 jaar geleden in het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten is opgenomen. Het Hof verstaat onder dat ter hand nemen ook het aantrekken van de juiste expertise om de maatregel adequaat ten uitvoer te kunnen leggen. Het Hof onderstreept derhalve met grote nadruk dat het zowel wenselijk als noodzakelijk is dat het Land de juiste voorzieningen treft om uitvoering te kunnen geven aan de PIJ-maatregel die in het wetboek is geregeld.
De reclassering van Sint Maarten heeft in haar rapport van 3 oktober 2022 bericht dat zij bereid is de verdachte toezicht en begeleiding te bieden na positieve ontwikkeling, maar schat in dat daarvoor een lange voorbereidingsperiode nodig is. Het Hof kan zich voorstellen dat de tijd die gepaard gaat met de uitvoering van de maatregel in Nederland daarvoor wordt benut.
Zonder daarover een inhoudelijk oordeel te kunnen vellen, wijst het Hof er tevens op dat psychiater Heijtel in zijn rapport van 10 oktober 2022 heeft opgenomen dat de resocialisatie volgens hem in Sint Maarten zou kunnen plaatsvinden. Met begeleiding van de verdachte en zijn moeder door de reclassering is zijn inschatting dat de thuissituatie voldoende geschikt is bij een terugkeer naar Sint Maarten.
Slotsom
Voor zover aan de prognoses over de uitvoerbaarheid van een maatregel al door het Hof doorslaggevend gewicht zou moeten worden toegekend bij de vorming van zijn oordeel omtrent de noodzaak en wenselijkheid van deze op te leggen maatregel, ziet het Hof gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, geen beletsel om de PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen. Het Hof zal hiertoe dan ook overgaan. Het Hof overweegt voorts en ten overvloede dat het alternatief van bestraffing van de verdachte in de vorm van jeugddetentie in het aan het Hof ter berechting voorliggende geval geen recht doet noch kan doen aan de met bestraffing na te streven doelen van vergelding en preventie.
De schadevergoedingsmaatregel
Het Hof ziet evenals het Gerecht aanleiding om bij de toegewezen vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen, met dien verstande dat het Hof daarbij aanvullende jeugddetentie in plaats van aanvullende hechtenis zal opleggen. Het Hof zal de duur van de aanvullende jeugddetentie voorts aanzienlijk verkorten, te weten tot één dag, omdat het minderjarigenstrafrecht wordt toegepast.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 8.712,68 (achtduizendzevenhonderdtwaalf gulden en achtenzestig cent),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 (één) dagjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.V.L.M. Wannyn, R. Veldhuisen en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 9 november 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De oudste rechter en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.