In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van beroving met een wapen, maar werd wel veroordeeld voor opzetheling. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de vrijspraak en vorderde een gevangenisstraf van zeven jaren. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de procureur-generaal en de argumenten van de verdediging in overweging heeft genomen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet overtuigend kon worden geïdentificeerd als de dader van de beroving die op 2 augustus 2021 plaatsvond. De getuige [slachtoffer] had verklaard dat hij de dader niet goed had gezien en dat de identificatie op basis van een fotoblad niet voldoende bewijs opleverde. Ook andere getuigenverklaringen en camerabeelden gaven geen ondubbelzinnig bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving. Het Hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de beroving, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten.
Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan opzetheling, omdat hij een voorwerp in zijn bezit had waarvan hij wist dat het door misdrijf verkregen was. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, met enkele verbeteringen in de overwegingen, en wees de vordering tot gevangenneming van de verdachte af. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.