ECLI:NL:OGHACMB:2022:268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
H-117/22 519.00829/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van COVID-19 maatregelen met betrekking tot avondklok

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de verdachte op 20 juli 2022 was veroordeeld tot een geldboete van NAf 95,- voor het overtreden van de COVID-19 maatregelen. De verdachte, geboren en woonachtig in Curaçao, werd beschuldigd van het zich bevinden op een openbare weg tijdens de avondklok op 10 maart 2021. De procureur-generaal stelde hoger beroep in en vorderde een zwaardere straf van NAf 1.000,-. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich inderdaad op een openbare weg bevond, ondanks zijn verweer dat hij zich op een privéterrein bevond. Het Hof oordeelde dat de verdachte de regels van de Tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie had overtreden, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. Het Hof vernietigde het vonnis van het Gerecht en legde een geldboete op van NAf 500,-, waarbij het Hof rekening hield met de omstandigheden van de zaak en de tijdsduur tussen de overtreding en de berechting. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de COVID-19 maatregelen en de gevolgen van overtredingen in het kader van de volksgezondheid.

Uitspraak

Zaaknummer: H-117/22

Parketnummer: 519.00829/21
Uitspraak: 27 oktober 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 20 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
wonende in Curaçao, op het [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van NAf 95,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van NAf 1.000,-.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot een andere beslissing komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Curaçao, al dan niet opzettelijk, zich tussen 22:00 en 04:30, te weten om 22:14 uur, op of aan de openbare weg, te weten de Santa Rosaweg en/of op een aan de Santa Rosaweg gelegen parkeerplaats heeft opgehouden en/of begeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bespreking van een verweer
De verdachte heeft vrijspraak bepleit omdat hij zich op 10 maart 2021 omstreeks 22:15 uur op een privéterrein en niet op de openbare weg heeft opgehouden.
Evenals de eerste rechter verwerpt het Hof dit verweer en overweegt daartoe als volgt. In artikel 4 van de Tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie is bepaald dat het verboden is om “zich tussen 21:00 en 4:30 uur op de openbare weg bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Landverordening openbare wegen te begeven, zich aan de openbare weg op te houden, zich te begeven op andere plaatsen dan de eigen woning, dan wel op enige wijze in de open lucht te vertoeven, anders dan op het terrein behorende bij en direct aangrenzende aan de eigen woning.” De tijdstippen in deze regeling zijn diverse malen gewijzigd, onder meer op 8 maart 2021 toen is bepaald dat het toen geldende tijdstip “tussen 00:00 uur en 04:30 uur“ moet worden vervangen door “tussen 22:00 uur en 04:30 uur”). Uit artikel 1 onder g van de Landsverordening openbare orde blijkt dat onder de openbare weg moet worden verstaan: alle straten, wegen, stegen, gangen, paden pleinen, kaden, bruggen, stoepen, trottoirs, plantsoenen of andere gronden of plaatsen, die al of niet voor de publieke dienst bestemd, feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn (…).
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de plek waar hij zich op 10 maart 2021 bevond feitelijk voor een ieder toegankelijk is. Dit volgt ook uit de door hem ter terechtzitting overgelegde documenten, waaronder de foto’s van de parkeerplaats waaruit bovendien volgt dat deze zich rechtstreeks aan de openbare weg bevond.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2021 te Curaçao, opzettelijk, zich tussen 22:00 uur en 04:30 uur, te weten om 22:14 uur, op de openbare weg, te weten op een aan de Santa Rosaweg gelegen parkeerplaats heeft opgehouden.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze zijn opgenomen in het vonnis.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal ‘Tijdelijk regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie’, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar R.V. Martina, op 11 maart 2021. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De [verdachte] werd op 10 maart 2021 omstreeks 22:14 uur staande gehouden op het voor het openbaar verkeer openstaande terrein, de parkeerplaats van Danico Building aan de Santa Rosaweg 14.
Zodoende heeft hij gehandeld in strijd met het verbod om zich tussen 22:00 uur en 04.30 uur op de openbare weg, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Landsverordening openbare orde te begeven, zich aan de openbare weg op te houden, zich te begeven op andere plaatsen dan de eigen woning, dan wel op enige wijze in de open lucht te vertoeven, anders dan op het terrein behorende bij en direct aangrenzende aan de eigen woning.
Ik constateerde namelijk dat voornoemde verdachte zich zonder de daardoor geldende ontheffing na 22:00 uur op de voornoemde openbare weg bevond.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op 6 oktober 2022 ter terechtzitting in hoger beroep. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven en voor zover relevant, het volgende in:
Ik bevond me op 10 maart 2021 omstreeks 22:15 uur op de parkeerplaats van mijn werk gelegen aan de Santa Rosaweg.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het onder bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 4 Tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van NAf 1.000,-. De procureur-generaal kan zich niet vinden in de door het Gerecht opgelegde geldboete van NAf 95,-.
Hij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
Voor het overtreden van de avondklok en het verbod op samenscholing is tijdens de Covid-19 pandemie een transactiebedrag vastgesteld van NAf 1.000,-. Daarbij is aansluiting gezocht bij de gangbare praktijk in Aruba, alwaar het transactiebedrag voor dergelijke overtredingen Afl. 1.000,- bedroeg. In dat bedrag is meegenomen dat het gaat om overtreding van regelgeving die in het kader van een noodverordening naar aanleiding van een wereldwijde pandemie is opgesteld. Een onbekende, zeer besmettelijke ziekte heeft wereldwijd diverse landen plat gelegd. De naleving van de maatregelen die getroffen zijn om te voorkomen dat mensen te veel met elkaar in contact kwamen, en dus de ziekte zouden kunnen verspreiden, was van groot belang. Een transactiebedrag moest dan ook hoog genoeg zijn om voor alle lagen van de Curaçaose bevolking preventief te werken. Daarbij komt dat Curaçao een klein eiland is met beperkte voorzieningen. Curaçao is in het oostelijke deel vrij dicht bevolkt, is grotendeels afhankelijk van de toeristensector en is op enig moment nummer 1 geweest in (relatief) aantal Covid-gevallen ter wereld. Bij het vaststellen van de Covid-maatregelen is door de regering ook steeds uitgesproken en voorzien dat de situatie in Curaçao snel uit de hand zou kunnen lopen. Dat is uiteindelijk ook gebeurd. Niet alleen op het gebied van het aantal gevallen, ook op het gebied van de druk die ontstond op de bezetting in het Curaçao Medisch Centrum (CMC). Artsen en verpleegkundigen moesten worden ingevlogen om het aantal patiënten het hoofd te kunnen bieden. Het CMC heeft meermalen de noodklok geluid, hetgeen weer leidde tot strengere maatregelen vanuit de regering. Gelet daarop gaat een vergelijking met het veel minder dichtbevolkte Bonaire niet op. Een vergelijking met het veel grotere en op medisch gebied veel beter toegeruste Nederland evenmin.
Het Hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Eind 2019 is het coronavirus (Covid-19) voor het eerst in China opgemerkt, waarna het zich in drie maanden tijd naar andere delen van de wereld heeft verspreid, leidend tot een wereldwijde pandemie in 2020. Op 13 maart 2020 heeft Covid-19 zijn intrede gedaan in Curaçao. De Curaçaose regering heeft sindsdien ter bestrijding van de pandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. Een van die maatregelen betrof het, ter voorkoming van gevaar voor personen en het in dat kader urgente belang van de volksgezondheid bij de beheersing en voorkoming van verdere verspreiding van de infectieziekte Covid-19, instellen van een avondklok.
De verdachte heeft zich – kort gezegd – schuldig gemaakt aan overtreding van die maatregel. Door zo te handelen heeft hij het urgente belang van de volksgezondheid van Curaçao, dat vanwege de uitbraak van Covid-19 in het geding was, geschonden. Door zich niet te houden aan de noodzakelijke regels ter voorkoming van de verspreiding van Covid-19 heeft de verdachte de algemene volksgezondheid van Curaçao in gevaar gebracht. Het Hof neemt hem dit kwalijk.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel dat de maatregelen in verband met de exponentiële stijging van het aantal coronabesmettingen met ingang van 8 maart 2021, derhalve kort voor het begaan van het strafbare feit door de verdachte, zijn aangescherpt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Zoals in iedere strafzaak dient de strafrechter zich ervan te vergewissen welke doelen met strafoplegging worden gediend. Reeds doordat er berechting plaatsvindt, worden normen gemarkeerd. Bij de vraag naar een passende straf staat de vraag naar de strafdoelen van vergelding, generale preventie (in algemene zin moet worden voorkomen dat anderen soortgelijke feiten plegen) en speciale preventie (voorkomen moet worden dat deze dader opnieuw een strafbaar feit pleegt) centraal.
Met de procureur-generaal is het Hof van oordeel dat gelet op het urgente belang van de volksgezondheid op overtreding van de noodzakelijk geachte regels ter voorkoming van de verspreiding van het virus dient te worden gereageerd met straffen waarvan een duidelijk waarschuwingssignaal uitgaat. Vanuit het oogpunt van normbevestiging en generale preventie acht het Hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van NAf 750,- passend en geboden.
Het Hof zal in dit geval de hoogte van de aan de verdachte op te leggen geldboete evenwel matigen, omdat onder gegeven omstandigheden van de strafoplegging aan het doel van generale preventie minder gewicht toekomt.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel ten eerste het late moment waarop de zaak door het openbaar ministerie bij het Gerecht is aangebracht. Om als waarschuwing te kunnen dienen moet, naar het oordeel van het Gerecht, tijdig duidelijk worden gemaakt dat degenen die de regels overtreden kunnen rekenen op strafvervolging en berechting. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake meer, aangezien de verdachte op 10 maart 2021 staande is gehouden, waarna hij pas op 6 juli 2022 is gedagvaard om op 20 juli 2022 ter terechtzitting van het Gerecht te verschijnen.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel ten tweede dat de regeling Tijdelijke maatregelen uitzonderingstoestand Covid-19 pandemie met ingang van 4 juni 2022 – dus vóór het aanbrengen van deze zaak bij het Gerecht – is ingetrokken, zodat het ervoor moet worden gehouden dat in ieder geval het acute gevaar voor de volksgezondheid van Curaçao is geweken.
De stelling van de procureur-generaal dat in 2021 sprake was van een beperktere zittingscapaciteit maakt dit niet anders.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende- of strafverhogende zin zouden moeten meewegen. Het Hof ziet hierin derhalve geen reden om de in dit geval passend geachte geldboete van NAf 500,- verder te matigen, dan wel deels voorwaardelijk op te leggen. Daarbij staat het Hof het strafdoel van speciale preventie – strafoplegging dient ertoe te leiden dat de verdachte in de toekomst ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen – voor ogen.
Het Hof is, alles afwegende, van oordeel dat de oplegging van een geldboete van NAf 500,00 passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Deze geldboete is, gelet op al het hiervoor overwogene, lager dan door de procureur-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 en 34 van de Landsverordening uitzonderingstoestand (PB 2020, no. 136), de artikelen 4 en 13 van de Tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie (PB 2020, no. 143, zoals gewijzigd bij P.B. 2021, no. 22) en de artikelen 1:54, 1:55 en 1:58 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
NAf 500,- (vijfhonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.V.L.M. Wannyn, G.C.C. Lewin en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. J. Mulder, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 27 oktober 2022.