In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de verdachte op 20 juli 2022 was veroordeeld tot een geldboete van NAf 95,- voor het overtreden van de avondklok tijdens de COVID-19 pandemie. De verdachte, geboren in Aruba en woonachtig in Curaçao, had zich op 8 april 2021 tussen 19:00 en 04:30 op de openbare weg begeven, wat in strijd was met de geldende maatregelen. De procureur-generaal stelde hoger beroep in en vorderde een zwaardere straf van NAf 1.000,-, waarvan NAf 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kon blijven. Het Hof achtte het bewezen dat de verdachte zich op de openbare weg had begeven in strijd met de avondklok, maar verwierp het verweer van de verdachte dat zij handelde uit overmacht. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich in deze situatie had gemanoeuvreerd en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die haar gedrag rechtvaardigden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van NAf 500,-, waarvan een deel voorwaardelijk, en 10 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Het Hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor een kind en haar financiële situatie.