In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de verdachte op 20 juli 2022 was veroordeeld tot een geldboete van NAf 95,- voor het overtreden van de COVID-19 avondklok. De verdachte, geboren en woonachtig in Curaçao, werd op 20 maart 2021 omstreeks 21:15 uur staande gehouden op de openbare weg, terwijl hij zich tussen 21:00 en 04:30 uur op die weg bevond, wat in strijd was met de geldende maatregelen. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de opgelegde boete, omdat deze te laag zou zijn in het licht van de ernst van de overtreding en de noodsituatie rondom de pandemie.
Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de overtreding. Het Hof heeft daarbij de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het beleid van de politie ten aanzien van waarschuwingen bij overtredingen van de avondklok. De verdachte had aangevoerd dat hij een waarschuwing had gekregen, maar het Hof oordeelde dat er geen reden was om aan de inhoud van het proces-verbaal van de verbalisant te twijfelen.
Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van NAf 500,-, waarvan NAf 250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het Hof heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op dat moment weinig inkomsten had en een opleiding volgde. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de COVID-19 maatregelen en de noodzaak van een passende straf in het kader van de volksgezondheid.