ECLI:NL:OGHACMB:2022:266

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
H-114/22 59.00811/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van COVID-19 maatregelen met betrekking tot avondklok

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de verdachte op 20 juli 2022 was veroordeeld tot een geldboete van NAf 95,- voor het overtreden van de COVID-19 avondklok. De verdachte, geboren en woonachtig in Curaçao, werd op 20 maart 2021 omstreeks 21:15 uur staande gehouden op de openbare weg, terwijl hij zich tussen 21:00 en 04:30 uur op die weg bevond, wat in strijd was met de geldende maatregelen. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de opgelegde boete, omdat deze te laag zou zijn in het licht van de ernst van de overtreding en de noodsituatie rondom de pandemie.

Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de overtreding. Het Hof heeft daarbij de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het beleid van de politie ten aanzien van waarschuwingen bij overtredingen van de avondklok. De verdachte had aangevoerd dat hij een waarschuwing had gekregen, maar het Hof oordeelde dat er geen reden was om aan de inhoud van het proces-verbaal van de verbalisant te twijfelen.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van NAf 500,-, waarvan NAf 250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het Hof heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op dat moment weinig inkomsten had en een opleiding volgde. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de COVID-19 maatregelen en de noodzaak van een passende straf in het kader van de volksgezondheid.

Uitspraak

Zaaknummer: H-114/22

Parketnummer: 519.00811/21
Uitspraak: 15 december 2022 Tegenspraak
Vonnisgewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 20 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
wonende te Curaçao op het [adres] .
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van NAf 95,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot een andere beslissing komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
hij op of omstreeks 20 maart 2021 te Curaçao, al dan niet opzettelijk, zich tussen 21:00 en 04:30, te weten om 21:15 uur op of aan de openbare weg, te weten Weg naar Westpunt heeft opgehouden en/of begeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Nadere overwegingen
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij daar en toen inderdaad met de betreffende verbalisant heeft gesproken, maar dat deze tegen hem heeft gezegd dat hij de verdachte slechts een waarschuwing zou geven. De verbalisant heeft daartoe enkele gegevens van de verdachte genoteerd. De verdachte heeft daarvan geen afschrift ontvangen.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Na de behandeling van deze zaak op 6 oktober 2022 heeft het Hof het noodzakelijk geacht nader te worden geïnformeerd over het beleid van de politie bij overtredingen van de avondklok in die periode, in het bijzonder over het geven van waarschuwingen. Deze informatie heeft het Hof daarna door tussenkomst van de procureur-generaal ontvangen.
Daaruit blijkt dat er volgens hoofdinspecteur van politie, W.R. Geertruida, geen beleid was over het geven van waarschuwingen in Covid-zaken. De instructie aan de politiemensen in het veld was om bij overtredingen van de Covid-regels verbaliserend op te treden. Verder houdt die informatie in dat verbalisant R.E. Nobrega zich dit geval niet meer kan herinneren, maar dat hij, gezien het door hem opgemaakte proces-verbaal, de verdachte ter plekke heeft aangezegd c.q. heeft aangegeven dat hij een boete zal krijgen. Daartoe heeft de verbalisant gegevens van de verdachte genoteerd en, na hem de cautie te hebben gegeven, diens verklaring opgenomen. Het proces-verbaal heeft hij een dag later opgemaakt. Dat was, buiten urgente/noodgevallen, de gang van zaken, volgens de verbalisant.
Mede voorgaande nadere informatie in aanmerking genomen, ziet het Hof in hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht noch anderszins reden te twijfelen aan de inhoud van het door de verbalisant op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Het Hof zal daarvan dan ook uitgaan. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de verbalisant tegen de verdachte heeft gezegd dat volstaan werd met een waarschuwing. Het Hof merkt nog op dat het feit dat, anders dan gebruikelijk bij bijvoorbeeld verkeersovertredingen, in dit geval gelet op de Covid-situatie toen geen afschrift van het proces-verbaal aan de verdachte is verstrekt. Daaraan mocht de verdachte echter niet enig gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd.
De verdachte heeft nog aangevoerd dat hij nog vóór 21.00 uur werd staande gehouden. Het Hof heeft ook in zoverre geen reden te twijfelen aan de inhoud van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisant Nobrega. Ook dit verweer dient derhalve te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2021 te Curaçao, opzettelijk, zich tussen 21:00 uur en 04:30 uur, te weten om 21:15 uur op de openbare weg, te weten Weg naar Westpunt heeft begeven.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal ‘Tijdelijk regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie’, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar R.E. Nobrega op 21 maart 2021. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De [verdachte] werd op 20 maart 2021 omstreeks 21.15 uur staande gehouden op de openbare weg de Weg naar Westpunt, ter hoogte de ‘Xin Lian Di Snack’ in Curaçao. Dit omdat hij heeft gehandeld in strijd met het verbod om zich tussen 21.00 uur en 04.30 uur op de openbare weg, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Landsverordening openbare orde te begeven, zich aan de openbare weg op te houden, zich te begeven op andere plaatsen dan de eigen woning, dan wel op enige wijze in de open lucht te vertoeven, anders dan op het terrein behorende bij en direct aangrenzende aan de eigen woning.
Ik constateerde namelijk dat de verdachte zich op die datum en dat tijdstip als bestuurder van een auto met kenteken R/64-96 op de openbare weg heeft begeven.
De verdachte heeft, na op zijn zwijgrecht te zijn gewezen verklaard:
‘Mi a kaba di sali pariba serka un peki” (het Hof begrijpt: ik kwam net bij een meisje vandaan).
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op 6 oktober 2022 ter terechtzitting in hoger beroep. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven en voor zover relevant, het volgende in:
Ik werd staande gehouden in verband met het overtreden van de avondklok. Het was al vrij laat. Ik heb omstreeks 21:15 met een agent gesproken. De agent heeft mijn naam opgeschreven. Het klopt dat ik tegen die agent heb gezegd dat ik bij ‘un peki’ vandaan kwam.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het onder bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 4 Tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van NAf 1.000,-, waarvan NAf 500,-, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij de geldboete van NAf 500,- mag worden voldaan in 5 maandelijkse termijnen van NAf 100,-. De procureur-generaal kan zich niet vinden in de door het Gerecht opgelegde geldboete van NAf 95,-.
Hij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
Voor het overtreden van de avondklok en het verbod op samenscholing is tijdens de Covid-19 pandemie een transactiebedrag vastgesteld van NAf 1.000,-. Daarbij is aansluiting gezocht bij de gangbare praktijk in Aruba, alwaar het transactiebedrag voor dergelijke overtredingen Afl. 1.000,- bedroeg. In dat bedrag is er rekening mee gehouden dat het gaat om overtreding van regelgeving die in het kader van een noodverordening naar aanleiding van een wereldwijde pandemie is opgesteld. Een onbekende, zeer besmettelijke ziekte heeft wereldwijd diverse landen plat gelegd. De naleving van de maatregelen die getroffen zijn om te voorkomen dat mensen te veel met elkaar in contact kwamen, en dus de ziekte zouden kunnen verspreiden, was van groot belang. Een transactiebedrag moest dan ook hoog genoeg zijn om voor alle lagen van de Curaçaose bevolking preventief te werken. Daarbij komt dat Curaçao een klein eiland is met beperkte voorzieningen. Curaçao is in het oostelijke deel vrij dicht bevolkt, is grotendeels afhankelijk van de toeristensector en is op enig moment nummer één geweest in (relatief) aantal Covid-gevallen ter wereld. Bij het vaststellen van de Covid-maatregelen is door de regering ook steeds uitgesproken en voorzien dat de situatie in Curaçao snel uit de hand zou kunnen lopen. Dat is ook gebeurd. Niet alleen op het gebied van het aantal gevallen, ook op het gebied van de druk die ontstond op de bezetting in het Curaçao Medisch Centrum (CMC). Artsen en verpleegkundigen moesten worden ingevlogen om het aantal patiënten het hoofd te kunnen bieden. Het CMC heeft meermalen de noodklok geluid, hetgeen weer leidde tot strengere overheidsmaatregelen. Gelet daarop gaat een vergelijking met het veel minder dichtbevolkte Bonaire niet op. Een vergelijking met het veel grotere en op medisch gebied veel beter toegeruste Nederland evenmin.
Het Hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Eind 2019 is het coronavirus (Covid-19) voor het eerst in China opgemerkt, waarna het zich in drie maanden tijd naar andere delen van de wereld heeft verspreid, leidend tot een wereldwijde pandemie in 2020. Op 13 maart 2020 heeft Covid-19 zijn intrede gedaan in Curaçao. De Curaçaose regering heeft sindsdien ter bestrijding van de pandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten het oplopende aantal besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. Een van die maatregelen betrof het instellen van een avondklok. Deze maatregel strekte ter voorkoming van gevaar voor personen en diende het in dat kader urgente belang van de volksgezondheid bij de beheersing en voorkoming van verdere verspreiding van de infectieziekte Covid-19.
De verdachte heeft zich – kort gezegd – schuldig gemaakt aan overtreding van die maatregel. Door zo te handelen heeft hij het urgente belang van de volksgezondheid van Curaçao, dat vanwege de uitbraak van Covid-19 in het geding was, geschonden. Door zich niet te houden aan de noodzakelijke regels ter voorkoming van de verspreiding van Covid-19 heeft de verdachte de algemene volksgezondheid van Curaçao in gevaar gebracht. Het Hof neemt hem dit kwalijk.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel dat de maatregelen in verband met de exponentiële stijging van het aantal coronabesmettingen met ingang van 15 maart 2021, derhalve kort voor het begaan van het strafbare feit door de verdachte, zijn aangescherpt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Zoals in iedere strafzaak dient de strafrechter zich ervan te vergewissen welke doelen met strafoplegging worden gediend. Reeds doordat er berechting plaatsvindt, worden normen gemarkeerd. Bij de vraag naar een passende straf staan de strafdoelen van vergelding, generale preventie (in algemene zin moet worden voorkomen dat anderen soortgelijke feiten plegen) en speciale preventie (voorkomen moet worden dat deze dader opnieuw een strafbaar feit pleegt) centraal.
Met de procureur-generaal is het Hof van oordeel dat gelet op het urgente belang van de volksgezondheid op overtreding van de noodzakelijk geachte regels ter voorkoming van de verspreiding van het virus dient te worden gereageerd met straffen waarvan een duidelijk waarschuwingssignaal uitgaat. Vanuit het oogpunt van normbevestiging en generale preventie acht het Hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van NAf 750,- passend en geboden.
Het Hof zal in dit geval de hoogte van de aan de verdachte op te leggen geldboete evenwel matigen.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel ten eerste het late moment waarop de zaak door het openbaar ministerie bij het Gerecht is aangebracht. Om als waarschuwing voor de verdachte en voor anderen te kunnen dienen moet, naar het oordeel van het Hof, tijdig duidelijk worden gemaakt dat degenen die de regels overtreden kunnen rekenen op strafvervolging en berechting. Daarvan is inmiddels geen sprake meer, aangezien de verdachte op 20 maart 2021 staande is gehouden, waarna hij pas op 11 juli 2022 is gedagvaard om op 20 juli 2022 ter terechtzitting van het Gerecht te verschijnen. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat in 2021 de zittingscapaciteit beperkt was.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel ten tweede dat de regeling Tijdelijke maatregelen uitzonderingstoestand Covid-19 pandemie met ingang van 4 juni 2022 – dus vóór het aanbrengen van deze zaak bij het Gerecht – is ingetrokken, zodat het ervoor moet worden gehouden dat in ieder geval het acute gevaar voor de volksgezondheid van Curaçao is geweken. Deze tweede omstandigheid maakt dat thans minder gewicht toekomt aan het strafdoel van de generale preventie van het plegen van strafbare feiten als de onderhavige.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte reden om de in dit geval op zich zelf passend geachte geldboete van NAf 500,- deels voorwaardelijk op te leggen. Uit het ter terechtzitting voorgevallene leidt het Hof af dat de verdachte op dit moment nauwelijks inkomsten heeft. Hij volgt een opleiding en loopt in dat verband stage. Daarvoor ontvangt hij geen financiële vergoeding. De verdachte woont bij zijn moeder. Om bij te kunnen dragen in de kosten voor zijn levensonderhoud, verricht hij in het weekend losse jobs, waaronder het wassen van auto’s.
Het Hof is, alles afwegende, van oordeel dat de oplegging van een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Deze geldboete is, gelet op al het hiervoor overwogene en rekening houdend met de financiële draagkracht van de verdachte, lager dan door de procureur-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 en 34 van de Landsverordening uitzonderingstoestand (PB 2020, no. 136), de artikelen 4 en 13 van de Tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie (PB 2020, no. 143, zoals laatstelijk gewijzigd bij P.B. 2021, no. 23) en de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:54, 1:55, 1:56 en 1:58 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
NAf 500,-
(vijfhonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, groot
NAf 250,- (tweehonderdvijftig gulden)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenopnieuw aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
bepaalt dat de geldboete van
NAf 250,-mag worden voldaan in drie maandelijkse termijnen van twee keer
NAf 100,- (honderd gulden)en een keer
NAf 50,- (vijftig gulden).
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.V.L.M. Wannyn, G.C.C. Lewin en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. J. Mulder, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 15 december 2022.
Mrs. Lewin en Carmelia zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.