ECLI:NL:OGHACMB:2022:263

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AUA2021H00160
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na positieve drugstest van buschauffeur in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Compania Arubiano di Bus (Arubus) N.V. tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak betreft een ontslag op staande voet van een buschauffeur, [geïntimeerde], die positief testte op THC tijdens een drugstest die vereist was voor de verlenging van zijn rijvergunning. Arubus heeft [geïntimeerde] op 30 april 2021 op staande voet ontslagen, nadat hij op 23 april 2021 positief had getest. In eerste aanleg werd Arubus veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris van [geïntimeerde], maar Arubus ging in hoger beroep. Het Hof heeft vastgesteld dat Arubus tijdig en op de juiste wijze appel heeft ingesteld en dat de grieven van Arubus voldoende onderbouwd zijn. Het Hof oordeelt dat de positieve drugstest een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, omdat [geïntimeerde] zijn functie als buschauffeur niet meer kon uitoefenen. Het Hof vernietigt het bestreden vonnis en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA202101806 – AUA2021H00160
Uitspraak: 10 mei 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Compania Arubiano di Bus (Arubus)N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
hierna ook te noemen: Arubus,
gemachtigde: mr. I.R. Wever,
- tegen -
[geïntimeerde],
wonend in Aruba,
in eerste aanleg eiser, thans geïntimeerde,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde],
procederend in persoon (voorheen gemachtigde: mr. G. de Hoogd).

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel ingediend op 17 augustus 2021 is Arubus in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 28 juli 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 7 september 2021 per e-mail en 20 september 2021 ter griffie ingediende memorie van grieven, met een productie, heeft Arubus grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, met conclusie dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – naar het Hof begrijpt – de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord ingediend.
1.4
Per e-mail van 4 maart 2022 heeft [geïntimeerde] op voorhand producties ten behoeve van het pleidooi overgelegd. Op de voor pleidooi bepaalde (digitale) rolzitting van 8 maart 2022 heeft [geïntimeerde] een schriftelijk pleidooi overgelegd en heeft Arubus afgezien van pleidooi.
1.5
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.Ontvankelijkheid

Arubus heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het Hof ziet reden om zelf een opsomming te geven van hetgeen voorshands voor de beoordeling van de zaak van belang is.
4.1.1
Arubus exploiteert een autobusonderneming die lijndiensten onderhoudt in Aruba. [Geïntimeerde] is op 1 mei 2007 bij Arubus in dienst getreden in de functie van chauffeur op een autobus.
4.1.2
In de CAO die op de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] van toepassing is, is onder meer het volgende bepaald (prod. 4, pleitnota EA Arubus):
"8.5. De werknemer zal (...)
8.5.4
Onder diensttijd niet onder invloed zijn van drugs/alcohol.
Ook zal hij / zij geen alcoholische dranken / drugs onder diensttijd bij zich
hebben en / of gebruiken.”
4.1.3
Chauffeurs die een autobus besturen dienen een rijvergunning te hebben die namens het Land door de dienst Departamento Transporte Publico (hierna: DTP) wordt verstrekt. In het kader van de jaarlijkse verlenging van de rijvergunning wordt bij de chauffeurs een drugstest afgenomen.
4.1.4
Op 23 april 2021 is er in verband met de verlenging van zijn rijvergunning bij [geïntimeerde] een drugstest afgenomen door het laboratorium van het Horatio Oduber Hospitaal. In de testuitslag is vermeld dat [geïntimeerde] positief heeft getest op THC (prod. 3, pleitnota EA Arubus).
4.1.5
Bij brief van 28 april 2021 is door Arubus aan [geïntimeerde] medegedeeld dat hij gedurende het onderzoek naar de positieve uitslag van de drugstest wordt geschorst met behoud van loon (prod. 5, pleitnota EA Arubus,).
4.1.6
Bij brief van 30 april 2021 (prod. 6, pleitnota EA Arubus) heeft Arubus [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Deze brief houdt het volgende in:
Op 23 april jl. heeft u tijdens werkuren een drugstest ondergaan, het resultaat waarvan aan ons op 28 april 2021 bekend is gemaakt.
U bent hieromtrent gehoord en wij hebben u daarna met behoud van salaris geschorst voor onderzoek/om juridisch advies in te winnen. De drugstest die u heeft ondergaan betreft de jaarlijkse drugstest die al onze buschauffeurs dienen te ondergaan in het kader van de vernieuwing van hun rijvergunning, zoals voorgeschreven door de Departamento di Transporte Publico (DTP).
U bent hier zeer wel van op de hoogte. Een rijvergunning wordt niet verleend aan een buschauffeur als zijn/haar drugstest positief uitvalt. Uw positieve drugstest betekent dat het u niet meer is toegestaan om personen met onze bussen te vervoeren in het kader van openbaar vervoer en komt erop neer dat u uw functie als buschauffeur niet meer kan uitoefenen.
Voorts is het onze werknemers verboden om tijdens werkuren onder invloed te zijn van drugs op grond van artikel 8.5.4. van onze CAO, die op u van toepassing is. U heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een verboden feit volgens de CAO en de regels van ons bedrijf, wetende dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor uw functie. Wij achten dit volstrekt onacceptabel.
Het voorgaande levert een dringende reden op voor ontslag op staande voet, hetgeen u bij deze met onmiddellijke ingang wordt verleend.
4.1.7
Bij brief van 28 mei 2021 (prod. 8, pleitnota EA Arubus) heeft de (toenmalige) gemachtigde van [geïntimeerde] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
4.1.8
Arubus heeft na 30 april 2021 geen loon meer betaald aan [geïntimeerde].
4.2
In eerste aanleg heeft het Gerecht, op vordering van [geïntimeerde], Arubus veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris van [geïntimeerde], vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
4.3
Het Gerecht heeft de stelling van Arubus dat een rijvergunning door DTP wordt geweigerd wanneer de drugstest van een buschauffeur positief uitvalt en dus [geïntimeerde] zijn functie als buschauffeur niet meer zal kunnen vervullen – hetgeen aan het ontslag ten grondslag is gelegd, verworpen. Het Gerecht heeft daartoe het volgende overwogen (rov. 4.11 van het bestreden vonnis):
(…) De testuitslag ten aanzien van[geïntimeerde]
is door Arubus niet aan DTP gezonden, zo heeft Arubus ter zitting verklaard. Zij vond dit niet nodig, omdat een verlenging van de rijvergunning toch zou worden geweigerd. Daarmee is niet in geschil dat ten aanzien van[geïntimeerde]
er geen sprake is van een weigering van de verlenging van de rijvergunning wegens een positieve testuitslag. Haar stelling dat DTP zonder meer weigert om een rijvergunning te verlengen indien een chauffeur positief test op het gebruik van drugs, is door Arubus niet onderbouwd. Dit had in het licht van de betwisting door[geïntimeerde]
wel op haar weg gelegen. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is, is voorshands niet aannemelijk geworden dat DTP zonder meer de verlenging van een rijvergunning weigert in geval van een positieve drugstest. Daarmee is dus ook de aanwezigheid van deze ontslaggrond voorshands niet aannemelijk geworden.
4.4
Hiertegen richt zich de tweede grief. Thans is de reeds in eerste aanleg aangevoerde stelling dat het indienen van de positieve drugstest bij DTP geen toegevoegde waarde zou hebben aangezien dan toch geen rijvergunning zou worden afgegeven, wel van een onderbouwing voorzien. Bij de memorie van grieven is namelijk een schrijven van 3 augustus 2021 van DTP gevoegd, inhoudende:
“Bij het indienen van een aanvraag van een rijvergunning met een positieve uitslag van een drugstest wordt een rijvergunning aan een chauffeur/hulpchauffeur niet toegekend. Voor het toekennen hiervan dient het resultaat van de drugstest negatief te zijn.
4.5
Met dit laatste heeft Arubus haar stelling in hoger beroep wel onderbouwd en is, bij gebreke van een nadere gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], voldoende aannemelijk geworden dat DTP zonder meer de verlenging van een rijvergunning weigert in geval van een positieve drugstest.
4.6
Daarmee is de aan het ontslag ten grondslag gelegde (hoofd)reden (zie de feiten onder 4.1.6) voldoende vast komen te staan. En deze kan het gegeven ontslag op staande voet zelfstandig dragen. Immers staat aldus vast dat [geïntimeerde] zijn functie als buschauffeur niet meer kon vervullen en in die situatie kan van Arubus redelijkerwijze niet worden gevergd de dienstbetrekking te laten voorduren. Het verder aan het ontslag ten grondslag gelegde behoeft daarom geen bespreking meer.
4.7
Het Hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] dat er andere oorzaken dan druggebruik aan de positieve test ten grondslag hebben gelegen, en sluit zich ten deze aan bij rov. 4.3 tot en met 4.5 van het bestreden vonnis en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is op dit punt niets nieuws aangevoerd.
4.8
Het verweer van [geïntimeerde] dat de op 3 mei 2021 op zijn eigen initiatief bij een ander laboratorium uitgevoerde test, die negatief was, de aan het ontslag ten grondslag gelegde positieve test van 23 april 2021 tegenspreekt, wordt verworpen. Dat is immers maar liefst tien dagen later, terwijl tussen partijen vast staat dat de werkzame stof THC na verloop van enkele dagen uit het lichaam verdwijnt, althans daarin niet meer via een drugstest traceerbaar is. Van een “false positive” test op 23 april 2021, zoals betoogd door [geïntimeerde], is om die reden dan ook geen sprake. Van een tegensprekend testresultaat zou alleen sprake kunnen zijn bij een tweede test uitgevoerd op hetzelfde materiaal dan wel op materiaal afgenomen kort na de eerste test.
4.9
De eerst bij pleidooi in hoger beroep betrokken stelling dat Arubus op 23 april 2021 al wist van de positieve uitslag maar [geïntimeerde] nog dagen heeft laten doorwerken alvorens hem te schorsen, is met niets onderbouwd. Nog daargelaten dat Arubus daarop niet meer heeft kunnen reageren en daargelaten de vraag wat [geïntimeerde] daarmee wil betogen, passeert het Hof deze stelling nu deze, zoals gezegd, niet is onderbouwd en partijen er steeds van uit zijn gegaan dat de uitslag op 28 april 2021 aan Arubus bekend is geworden, zoals ook vermeld in de ontslagbrief. Dit brengt tevens met zich dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
4.1
Gezien de ingrijpende gevolgen van de positieve drugstest, te weten het niet verlengen van de rijvergunning waardoor het voor [geïntimeerde] niet meer was toegestaan zijn werk uit te voeren, en mede gelet op de aard van de functie van [geïntimeerde] als buschauffeur, is het gegeven ontslag terecht gegeven. Het feit dat de dienstbetrekking veertien jaar heeft geduurd en de stelling dat dit zonder problemen was, kunnen daaraan niet af doen, net zo min als de 56-jarige leeftijd van [geïntimeerde] en het gevolg dat hij met het ontslag op staande voet plotseling zijn werk en inkomen heeft verloren.
4.11
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat [geïntimeerde]’ vordering alsnog zal worden afgewezen. [Geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van Arubus, tot op heden begroot op:
in eerste aanleg: Afl. 1.000,-;
in hoger beroep: Afl. 208,15 aan betekeningskosten en Afl. 2.000,- (1 punt x tarief 5) aan gemachtigdensalaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M van der Bunt, W.J. Geurts-de Veld en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 10 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.