ECLI:NL:OGHACMB:2022:26

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
CUR2020H00212
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake derdenhypotheek en mededelingsplicht in bancaire zorgplicht

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Banco di Caribe N.V. tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft een vordering van de geïntimeerde, die stelt dat er geen geldige titel is voor de vestiging van hypotheek- en pandrechten. Het Hof verwijst naar een tussenvonnis van 9 maart 2021 en de getuigenverhoren die op 17 juni en 13 augustus 2021 hebben plaatsgevonden. De partijen hebben op 21 december 2021 een conclusie na enquête ingediend, waarna de uitspraak op 22 februari 2022 volgde.

Het Hof oordeelt dat de primaire vordering van de geïntimeerde niet toewijsbaar is, omdat de rechtsverhoudingen tussen de betrokken partijen de vestiging van de derdenhypotheken en verpandingen rechtvaardigen. De bank heeft in het tussenvonnis de gelegenheid gekregen om tegenbewijs te leveren met betrekking tot haar mededelings- en waarschuwingsplicht. De getuigenverklaringen bevestigen dat de bank aan deze verplichtingen heeft voldaan. Het Hof concludeert dat de stellingen van de geïntimeerde ongeloofwaardig zijn, en dat hij onvoldoende heeft geluisterd naar de uitleg van de bank en de notaris.

Uiteindelijk slaagt het hoger beroep van de bank, en worden de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen. De geïntimeerde wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op NAf 6.000,- voor de eerste aanleg en NAf 10.000,- voor het hoger beroep, plus verschotten van NAf 1.411,45. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201903302 – CUR2020H00212
Uitspraak: 22 februari 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE N.V.,gevestigd in Curaçao,
hierna te noemen: de bank,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. A. van Hoof,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnis van 9 maart 2021.
1.2.
De in het tussenvonnis toegelaten getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 17 juni 2021 en 13 augustus 2021. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Op 21 december 2021 hebben partijen gelijktijdig een conclusie na enquête genomen.
1.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Beoordeling

3.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft het Hof geoordeeld dat de primaire vordering van [geïntimeerde], gebaseerd op het ontbreken van een geldig titel voor de vestiging van de hypotheek- en pandrechten, niet toewijsbaar is omdat de rechtsverhoudingen, tussen [naam 1] en [naam 2] en de bank, tussen [geïntimeerde] en [naam 1] en [naam 2] en tussen [geïntimeerde] en de bank verplichten tot en rechtvaardiging bieden aan de vestiging van de derdenhypotheken en verpandingen.
3.2.
Met betrekking tot de subsidiaire en meer subisidiaire vorderingen heeft het Hof in het tussenvonnis de bank toegelaten (tegen)bewijs te leveren van haar stelling dat ter gelegenheid van het verlijden van de notariële akten:
a. haar accountmanager de voorwaarden bij de verhoogde kredietfaciliteit heeft toegelicht en de financieringsvoorwaarden besproken, de uitstaande schulden op het oorspronkelijke arrangement heeft benoemd, het verhogingsbedrag gemeld en de noodzaak van de daartoe te verstrekken additionele zekerheid toegelicht,
b. haar accountmanager voorts jegens [geïntimeerde] heeft toegelicht welke consequenties aan de additionele zekerheid zijn verbonden, en
c. ook de notaris voor het verlijden van de akten de gevolgen van de litigieuze hypothecaire zekerheidsstelling jegens [geïntimeerde] heeft toegelicht;
3.3.
De bank is geslaagd in het (tegen)bewijs.
3.4.
Getuige [getuige 1], accountmanager bij de bank, heeft ten aanzien van een bespreking op het notariskantoor verklaard:
‘Bij de bespreking van het contract hebben we het contract doorgenomen en geven we aan wat er in het contract staat, o.a. de type van de faciliteit (het type krediet wat je neemt) en de zekerheden. Ook de bestaande schulden zijn aan de orde geweest. We geven aan wat de bestaande lening is en wat de verhoging daarvan zal zijn.
De zekerheden zijn de garantie die de bank heeft ten opzichte van de dekking. Dat kan zijn een pand of stuk grond of vorderingen. Deze nemen we dan door. De familie [naam 2]/[naam 1] heeft vorderingen gecedeerd.
Er was een stuk grond van mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] en de zekerheid van de heer [geïntimeerde]. Het waren zijn eigendommen die als zekerheid werden ingebracht bij deze hypotheekakte.
(…)
Op de vraag op welke wijze ik de heer [geïntimeerde] heb ingelicht over de financieringsvoorwaarden en de uitstaande schulden op het project en het verhogingsbedrag en of ik dat heb toegelicht?
Ja, dat heb ik zeker doorgenomen. We bespreken de implicaties van de lening. Deze zaken staan allemaal in de leningsovereenkomst. Het gaat om een lening van 839.000 en dat is een verhoging van 500.000. Bij het doel staat (pagina 1) de lening wordt 839.000 en dan staat er een extra loon van 500.000 wordt verleend. Wat er op enige moment open staat blijkt uit de books.
(…)
Op uw vraag dat tijdens de bespreking op het notariskantoor dus voor het tekenen van de hypotheekakte, de oude schulden aan de orde geweest zijn antwoord ik dat de op dat moment openstaande schulden aan de orde zijn geweest.’
3.5.
Deze verklaring bevestigt dat de bank heeft voldaan aan haar mededelings- en waarschuwingsplicht, voortvloeiende uit de voor banken geldende zorgplicht.
3.6.
De stelling van [geïntimeerde] dat hij wegens te laat komen de uitleg wellicht gemist heeft, is ongeloofwaardig. Uit niets blijkt dat [geïntimeerde] te laat kwam. [naam 2] kwam wel te laat.
3.7.
De stelling van [geïntimeerde] dat door [getuige 1] geen uitleg is gegeven, is eveneens ongeloofwaardig. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat haar ex-man [naam 2] aanvankelijk niet wilde tekenen. Hij heeft uiteindelijk wel getekend en dat kan niet anders dan na overtuigd te zijn geweest door [getuige 1].
3.8.
De kandidaat-notaris en notaris hebben zich op hun geheimhoudingsplicht beroepen. Maar zij hebben wel verklaard dat het in dit geval niet anders is gegaan dan in andere gevallen. Hun ‘Belehrungspflicht’ hebben zij nageleefd. [geïntimeerde] heeft tevoren de concept-akte ontvangen ter bestudering. Dat [geïntimeerde] uit de tekst van de akte en de ‘Belehrung’ door de notaris niet heeft hoeven te begrijpen dat de oude schulden ook vielen onder de derdenhypotheek is niet aannemelijk.
3.9.
Het kan zijn dat [geïntimeerde] niet goed geluisterd heeft, althans de uitleg door [getuige 1], de notaris en kandidaat-notaris niet tot zich heeft laten doordringen. Uit [geïntimeerde]’s getuigenverklaring lijkt te volgen dat hij geheel vertrouwde op de tussenpersoon [naam tussenpersoon] (consultant van [naam 2] en [naam 1] en in eerste instantie de contactpersoon van [getuige 1]), die hem – volkomen ongegrond en zonder enige basis in de akte – verzekerd zou hebben dat het ging om slechts negen maanden en dat de onderpanden zouden worden vrijgegeven afhankelijk van de voortgang van de bouw.
3.10. [
[geïntimeerde]’s instelling is, naar eigen zeggen, om mensen te helpen. Dat is te prijzen, maar in dit geval financieel niet zonder consequenties gebleven. Hij heeft meer vertrouwd op de tussenpersoon [naam tussenpersoon] dan op de personen die hij serieus behoorde te nemen: [getuige 1] van de bank, de notaris en de kandidaat-notaris.
3.11.
Het ging overigens in dit geval niet om een ingewikkeld financieel product (derdenhypotheek) en [geïntimeerde] is als bankdirecteur werkzaam geweest in de financiële sector, zodat strikt genomen hij een ‘Belehrung’ niet nodig lijkt te hebben gehad.
3.12.
De uitkomst is dat het hoger beroep van de bank slaagt. De vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen. [geïntimeerde] dient de kosten van deze procedure te dragen.

4.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de bank gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en voor het hoger beroep op NAf 10.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.411,45 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.