ECLI:NL:OGHACMB:2022:259

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
CUR2021H00061
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Hof in omgangszaak met betrekking tot minderjarige na verhuizing naar de Verenigde Staten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw, die in eerste aanleg verweerster was, tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De vrouw en de man, met wie zij gehuwd was, hebben samen een minderjarige. De echtscheiding is uitgesproken op 8 september 2020. De bestreden beschikking bepaalde de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man en stelde een zorgregeling vast. Na de uitspraak zijn beide partijen naar de Verenigde Staten verhuisd, wat aanleiding gaf voor de man om te betogen dat het Hof onbevoegd is om over de zaak te oordelen. Het Hof heeft de procedure gevolgd en de standpunten van beide partijen gehoord tijdens een mondelinge behandeling op 21 september 2021, waarbij partijen via videoverbinding aanwezig waren.

Het Hof heeft vastgesteld dat de minderjarige nu zijn gewone woonplaats in de Verenigde Staten heeft, en dat de bevoegdheid van de rechter in dergelijke zaken in beginsel afhankelijk is van de woonplaats van de minderjarige. Het Hof heeft de relevante wetgeving en verdragen, zoals het Haags Kinderbeschermingsverdrag, in overweging genomen. Gezien de omstandigheden, waaronder het ontbreken van onafhankelijk onderzoek naar de situatie van de minderjarige, heeft het Hof besloten zich onbevoegd te verklaren voor de beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de minderjarige. Het Hof heeft echter wel de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter erkend om beslissingen te nemen over kinderalimentatie en partneralimentatie, waarbij het Hof zich niet in staat achtte om hierover zelf een beslissing te nemen.

De uitspraak van het Hof op 22 maart 2022 concludeert dat het Hof zich onbevoegd verklaart voor de zaken betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige, en dat de bevoegde Amerikaanse rechter de nodige beslissingen zal nemen over de alimentatieverzoeken.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2022 BESCHIKKING NO.
UITSPRAAK: 22 maart 2022
ZAAKNR: CUR202001083 – CUR2021H00061
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[Appellant],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg verweerster, thans appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. S.S.J. Vierbergen,
-tegen-
[Geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg verzoeker, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de man
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 12 januari 2021 tussen partijen uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
De vrouw heeft op 22 februari 2021 een daartegen gericht beroepschrift ingediend.
1.3
Op 21 september 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het Hof bevond zich in het gerechtsgebouw in Curaçao, alwaar ook de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Partijen zelf zijn verschenen via een videoverbinding. Bij die gelegenheid hebben zij hun standpunten nader toegelicht, en zijn vragen van het Hof beantwoord. Aan het eind van de behandeling is de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling.
1.4
Op de (digitale) rolzitting van 19 oktober 2021 heeft de vrouw een akte uitlating rechtsmacht Hof genomen, waarna geïntimeerde op de (digitale) rolzitting van 21 december 2021 een antwoordakte heeft genomen.
1.5
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.De beoordeling

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, uit welk huwelijk is geboren: [naam minderjarige] ([geboortedatum], 2017)(hierna: de minderjarige). Bij beschikking van het Gerecht van 8 september 2020 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht onder meer de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man bepaald en een zorgregeling tussen de minderjarige en de vrouw bepaald.
3.3
In hoger beroep is gebleken dat partijen inmiddels beiden terug naar de Verenigde Staten zijn verhuisd; de vrouw – met medeneming van de minderjarige – op 5 augustus 2021 en de man op 9 augustus 2021. Uit onder meer de
Temporary Parenting Schedule Ordervan 9 september 2021 van de Circuit Court for Sumner County, Tennessee, (prod. A hb), blijkt dat de minderjarige thans zijn gewone woonplaats in de Verenigde Staten heeft.
3.4.
Naar aanleiding van deze omstandigheid heeft de man, mondeling ter zitting en schriftelijk in zijn antwoordakte, een beroep op onbevoegdheid van het Hof gedaan om (nog) over deze zaak te oordelen.
3.5
Ingevolge artikel 429c lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bevoegd de rechter van de woonplaats of het werkelijk verblijf van de minderjarige kinderen.
3.6
Weliswaar geldt ook in familiezaken als deze het uitgangspunt dat voor de bevoegdheid van de rechter in beginsel beslissend is het tijdstip waarop zijn tussenkomst wordt ingeroepen, maar op dit zogenaamde perpetuatio fori-beginsel bestaan uitzonderingen. Zo zijn er voor wat betreft gezags- en omgangsrechten uitzonderingen opgenomen in het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (’s-Gravenhage, 19 oktober 1996) (hierna: Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), dat sinds 1 mei 2011 medegelding heeft voor Curaçao. Zie ook artikel 5 van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de Nederlandse rechter in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid [1] in beginsel geen rechtsmacht heeft indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft.
3.7
Bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is de Verenigde Staten echter geen partij en artikel 5 van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is op deze zaak – uiteraard – ook niet van toepassing.
3.8
Niettemin zal het Hof in deze zaak het perpetuatio fori-beginsel buiten toepassing laten. De ratio achter bovengenoemde (uitzonderings)bepalingen is namelijk dat de rechter zich in dergelijke gevallen geen goed beeld kan vormen van de belangen van de minderjarige. Die situatie doet zich hier ten volle voor. Het is het Hof niet mogelijk enig onafhankelijk onderzoek naar de huidige woon- en leefsituatie van de minderjarige te laten doen, waardoor een uitzondering op het perpetuatio fori-beginsel is geïndiceerd. Daarom acht het Hof zich niet bevoegd kennis te nemen van het appel voor zover dat is gericht tegen de beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling.
3.9
Ten aanzien van het appel tegen de afwijzing van de verzoeken van de vrouw om kinderalimentatie en partneralimentatie, overweegt het Hof als volgt. Hier geldt het perpetuatio fori-beginsel wel. Nu voor de beslissingen op die punten echter de draagkracht van partijen van belang is, die op zijn beurt samenhangt met 1) de beslissingen omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling, die in de handen van de bevoegde Amerikaanse rechter zijn; 2) de na de verhuizing van partijen naar de Verenigde Staten ontstane inkomens- en uitgavensituatie, acht het Hof zich niet in staat daarover beslissingen te nemen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de eveneens bevoegde Amerikaanse rechter ook op deze punten een beslissing zal nemen, althans hieromtrent geadieerd kan worden.
3.1
Uit het bovenstaande volgt dat het Hof zich omtrent de kwesties van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling onbevoegd zal verklaren en overigens zal verstaan dat de bevoegde Amerikaanse rechter (desverzocht) de nodige beslissingen zal nemen.
3.11
Voor een kostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING:
Het Hof:
verklaart zich onbevoegd van het appel, voor zover gericht tegen de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de bepaling van een zorgregeling tussen de minderjarige en de vrouw, kennis te nemen;
verstaat dat de bevoegde Amerikaanse rechter, zonodig na daartoe te zijn geadieerd, een beslissing zal nemen omtrent de verzoeken om kinderalimentatie en partneralimentatie.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 22 maart 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De term “ouderlijke verantwoordelijkheid” omvat in deze bepaling onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht.