In deze zaak gaat het om een geschil tussen een investeerder en een projectontwikkelaar met betrekking tot de exploitatie van een amusementspark op Aruba. De investeerders, vertegenwoordigd door [geïntimeerden] c.s., hebben in de periode van 15 september 2009 tot 30 juni 2011 een bedrag van USD 982,057.07 overgemaakt naar de bankrekening van de projectontwikkelaar, [appellant]. De onderliggende overeenkomsten stipuleerden dat de ontvangen gelden zouden worden aangewend voor de aanschaf van apparatuur en de aanleg van het park, en dat de investeerders een aandelenbelang in de vennootschap zouden verkrijgen. Het park opende op 13 augustus 2010, maar de exploitatie werd na twee jaar gestaakt en het park werd ontmanteld.
De investeerders vorderden ontbinding van de overeenkomsten en terugbetaling van hun investeringen, omdat de projectontwikkelaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Het Gerecht heeft in een eerder vonnis de ontbinding en terugbetaling toegewezen, maar de projectontwikkelaar ging in hoger beroep. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de projectontwikkelaar niet voldoende had meegewerkt aan de aandelenverdeling, waardoor de investeerders te weinig aandelen hebben gekregen. Het Hof heeft de tekortkoming van de projectontwikkelaar als toerekenbaar beschouwd en heeft de ontbinding van de overeenkomsten in stand gehouden, evenals de veroordeling tot terugbetaling van de investeringen met rente.
Het Hof heeft de vorderingen van de investeerders toegewezen, met uitzondering van de kosten voor advocaat, en heeft de projectontwikkelaar veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, bestaande uit drie rechters, en is op 1 februari 2022 openbaar gemaakt.