ECLI:NL:OGHACMB:2022:249

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
CUR2020H00357
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en verzekeringsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die in dienst was bij Curcon, tegen de curator van Curcon, mr. P.E.A.L.M. van de Laarschot, in het kader van een geschil over een ongevallenverzekering. [Appellant] is op 6 februari 2009 arbeidsongeschikt geraakt door een bedrijfsongeval waarbij hij een houtsplinter in zijn oog kreeg. Curcon had een ongevallenverzekering afgesloten bij Fatum, maar de curator heeft de dekking afgewezen op basis van verjaring. [Appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op uitkering onder de verzekering, omdat zijn blijvende arbeidsongeschiktheid pas in 2017 is vastgesteld op 50%. Het Hof heeft vastgesteld dat de curator niet tijdig de verzekering heeft ingelicht, wat in strijd is met de eisen van goed werkgeverschap. Het Hof oordeelt dat [appellant] recht heeft op schadevergoeding van NAf 15.000,-, omdat de curator nalatig is geweest in het melden van het ongeval aan de verzekeraar. Het Hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt de curator tot betaling aan [appellant].

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201903303 (hoofdzaak) en CUR2019I00007 (vrijwaring)
CUR2020H00357
Uitspraak: 22 maart 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[Appellant]
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [appellant],
geopposeerde, oorspronkelijk eiser,
thans appellant
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
tegen
mr P.E.A.L.M. VAN DE LAARSCHOTin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
CURCON HOLDING B.V.,
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de curator en Curcon,
opposant, oorspronkelijk gedaagde, eiseres in vrijwaring,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.E.A.L.M. van de Laarschot.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar de tussen partijen op 12 oktober 2020 uitgesproken vonnis.
1.2.
Florentina is bij akte van appel op 20 november 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op gelijktijdig ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft hij een grief voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering zal toewijzen.
1.3.
De curator heeft geen memorie van antwoord ingediend.
1.4.
De gemachtigden van partijen hebben op 21 september 2021 pleitnoties ingediend.
1.5.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

[Appellant] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grievena

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1. [
[Appellant] heeft in hoger beroep een bewijs van onvermogen overgelegd (productie 5 bij memorie van grieven) en kan worden toegelaten kosteloos te procederen.
4.2.
Het Gerecht heeft de volgende feiten vastgesteld:
2.1. [
Appellant] is op 12 februari 2008 in dienst getreden bij Curcon in de functie van timmerman. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Werkgever zal op zijn kosten een ongevallenverzekering afsluiten ten behoeve van de werknemer welke inhoudt een uitkering van NAf 30.000 bij blijvende invaliditeit en NAf 20.000 bij overlijden als gevolg van een ongeval tijdens werktijd, (…).
2.2.
Curcon heeft voor haar werknemers een ongevallenverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) Fatum. De polisvoorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Insurance
If during the Operative Time the Insured Person sustains accidental Bodily Injury which within two years is the sole cause of Death, Disablement or incurring of Medical Expenses, the Company will pay to the insured the amount appropriate to the Benefit shown in the Schedule.
2.3.
Op 6 februari 2009 is [appellant] arbeidsongeschikt geworden nadat er een houtsplinter in zijn oog is gekomen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Curcon heeft het bedrijfsongeval bij de SVB gemeld.
2.4. [
Appellant] heeft zijn werkzaamheden voor Curcon niet meer hervat tot zijn arbeidsovereenkomst per 12 februari 2010 is beëindigd.
2.5.
In een brief van 19 juli 2017 aan [appellant] schrijft de SVB, voor zover van belang, het volgende:
Hierbij bericht ik u dat de graad van uw blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van het u op 6 februari 2009 overkomen bedrijfsongeval is vastgesteld op 50% en gaat in per één maand na bovengenoemde dagtekening.
2.6.
Bij brief van 25 oktober 2017 informeert [appellant] Curcon over de vastgestelde mate van blijvende invaliditeit en maakt hij aanspraak op uitkering onder de door Curcon afgesloten ongevallenverzekering bij Fatum.
2.7.
Curcon meldt de schade bij Fatum. Fatum bericht Curcon bij brief van 30 juli 2018 dat de aanspraak onder de polis is verjaard. Curcon bericht vervolgens [appellant] bij brief van 25 februari 2019 dat Fatum dekking onder de polis heeft afgewezen omdat de vordering is verjaard.
2.8. [
Appellant] heeft bij verzoekschrift van 27 mei 2019 Curcon in rechte betrokken. De procedure met zaaknummer CUR201901879, is voor het eerst behandeld ter rolle van 24 juni 2019. Curcon is niet verschenen op de eerst dienende dag. Tegen Curcon is vervolgens verstek verleend. Bij vonnis van 26 augustus 2019 (hierna: het verstekvonnis) heeft het Gerecht Curcon veroordeeld om na te komen hetgeen is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst en het daartoe te leiden dat aan [appellant] wordt uitgekeerd hetgeen is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst, dan wel waar [appellant] recht op heeft, vermeerderd met de proceskosten.
2.9.
Bij vonnis van 22 augustus 2019 is Curcon in staat van faillissement verklaard en is mr. Van de Laarschot tot curator benoemd. Mr. Van de Laarschot heeft in hoedanigheid van curator met toestemming van de rechter-commissaris bij verzoekschrift, ingediend op 11 september 2019, verzet aangetekend tegen het verstekvonnis.
4.3.
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen. Dragende rechtsoverweging van het Gerecht is:
4.4.
Naar het oordeel van het gerecht is het antwoord op de vraag wanneer de verjaring is gaan lopen niet van belang voor de beslechting van de onderhavige zaak. Ook in het geval in rechte mocht komen vast te staan dat de vordering van [appellant] op Fatum niet is verjaard, komt [appellant] geen dekking onder de polis toe. Daartoe geldt het volgende. Uit de verzekeringspolis volgt dat de verzekerde recht heeft op uitkering onder de ongevallenverzekering indien er binnen twee jaar na het ongeval met letsel sprake is van overlijden, invaliditeit of medische uitgaven (zie rov. 2.2.). Partijen zijn het er over eens dat het, gelet op de aard van de verzekering, gaat om een aanspraak in geval van blijvende invaliditeit. Nu [appellant] zelf stelt dat zijn vordering eerst opeisbaar is geworden nadat in 2017 is vastgesteld dat hij (voor 50%) blijvend arbeidsongeschikt is, voldoet hij niet aan de eisen voor dekking onder de ongevallenverzekering. Gesteld noch gebleken is dat Curcon daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De dekking strookt ook met hetgeen hierover bij arbeidsovereenkomst is overeengekomen, namelijk uitkering bij blijvende invaliditeit (zie rov. 2.1.).
4.4.
Hiertegen richt zich het appel van [appellant].
4.5.
Dat het moet gaan om ‘blijvende invaliditeit’ is bepaald in de arbeidsovereenkomst onder 8 (productie 3 bij inleidend verzoekschrift; zie hiervóór 4.1 onder de feiten). Dit beding in de arbeidsovereenkomst moet beschouwd worden in samenhang met de polisvoorwaarden van Fatum (productie 4 bij verzetschrift):
Insurance
If during the Operative Time the Insured Person sustains accidental Bodily Injury which within two years is the sole cause of Death, Disablement or incurring of Medical Expenses, the Company will pay to the insured the amount appropriate to the Benefit shown in the Schedule.
(…)
Benefits
Benefit 1 – Death
Benefit 2 – Permanent Disablement
Extended Scale
The Benefit for Permanent Disablement shall be a percentage equivalent to the degree of disability. The following scale states the percentage appropriate to the forms of Permanent Disablement specified. For forms of Permanent Disablement not specified, the degree of disability will be assessed by comparison with the precentages shown in the scale without taking into account the Insured Person’s occupation; The appropriate percentage shall be applied to Benefit 2 or to the maximum for any one Insured person under Benefit 2 whichever is the lesser.
Permanent Total Disablement from gainful employment of any and every kind. 100%
(…)
Loss of one Limb or Eye 100%
(…)
4.6.
Nodig is dat binnen twee jaar na het ongeval, dus vóór 7 februari 2011, vast stond dat het ongeval de oorzaak was van een in de polis gedekte ‘disability’ van [appellant].
4.7. [
[Appellant] heeft in zijn inleidend verzoekschrift gesteld, onder 8: ‘Vanwege het ongeval op 6 februari 2009 kon [appellant] zijn beroep als timmerman niet meer uitoefenen. Hij miste het zicht van één oog.’ De oogarts van [appellant] heeft verklaard in een ongedateerd schrijven (productie 4 bij memorie van grieven) dat [appellant] hem bekend is sinds 2009, dat door het arbeidsongeval ‘zijn zicht fors gedaald was in het linker oog’ en dat als gevolg hiervan [appelant] geen diepte kan zien.
4.8.
Het Hof leidt hieruit af dat geen sprake is van ‘Loss of one …Eye’ in de zin van het polisschema, geldend als ‘100% Permanent Disablement’. Ingevolge de polis geldt vervolgens: ‘the degree of disability will be assessed by comparison with the precentages shown in the scale without taking into account the Insured Person’s occupation’.
4.9.
Het Hof schat op basis van het voorgaande deze mate van ‘disability’ op ten minste 50% De juistheid van deze schatting wordt bevestigd door de vaststelling door de SVB van 19 juli 2017: ‘de graad van uw blijvende arbeidsongeschiktheid … is vastgesteld op 50%’ (productie 4 bij inleidend verzoekschrift). De ‘disability’ bestond volgens het Hof per 7 februari 2011: twee jaar na het ongeval, bedoeld in de polis. De forse daling van zicht bestond namelijk reeds in 2009 en nog steeds in 2017.
4.10. [
[Appelant] verwijt in hoger beroep zijn werkgever Curcon dat deze het ongeval wel onmiddellijk bij de SVB, maar niet bij de verzekeraar Fatum heeft gemeld en hem aan zijn lot heeft overgelaten (memorie van grieven, onder 7 en 10-12). [Appellant] zelf zou geen weet hebben gehad van de polis (MvG, onder 11). Dit verwijt is terecht gemaakt. Curcon heeft inderdaad na het ongeval zich niet bekommerd om [appellant]; Curcon heeft volstaan met melding aan het SVB. Curcon behoorde de polisvoorwaarde te kennen en bij [appellant] te informeren naar de stand van arbeidsongeschiktheid, in elk geval de eerste twee jaar na het ongeval. Curcon heeft hiermee in strijd gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap en is als zodanig schadeplichtig jegens [appellant].
4.11.
Als het ongeval onmiddellijk was gemeld aan Fatum, zou ook de verzekeringsarts van Fatum Florentina hebben kunnen onderzoeken, in elk geval binnen twee jaar na het ongeval. Het Hof heeft al overwogen in rov. 4.9 dat twee jaar na het ongeval een ‘disability’ van 50% vast stond. Het Hof stelt de schade daarom vast op 50% van het maximale verzekerde bedrag van NAf 30.000,-, i.e. NAf 15.000,-.
4.12.
De curator heeft tardief, te weten pas bij schriftelijk pleidooi, betoogd dat [appellant] het verlies van zijn oog aan zichzelf te wijten heeft door geen veiligheidsbril te dragen, wat er ook zij van de kracht van deze stelling.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de curator wordt veroordeeld om NAf 15.000,- als schadevergoeding te betalen aan [appellant]. De curator dient de kosten van deze procedure te dragen.

5.Beslissing

Het Hof:
- laat [appellant] toe kosteloos te procederen;
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de curator tot betaling aan [appellant] van NAf 15.000,-;
- veroordeelt de curator in de kosten van deze procedure aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op NAf 3.125,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.197,32 aan verschotten en voor het hoger beroep op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.973,52 aan verschotten, welke bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, S. Verheijen en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.