ECLI:NL:OGHACMB:2022:24

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
H-12/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslang veroordeelde na twintig jaar detentie

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 april 2022 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde die in 2000 tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder gekwalificeerde doodslag en vuurwapenbezit. De veroordeelde heeft meer dan twintig jaar in detentie doorgebracht en de vraag was of verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog een redelijk doel diende. Het Hof heeft in zijn overwegingen de kans op recidive, de positie van de nabestaanden en de rapportages van deskundigen betrokken. De deskundigen concludeerden dat het recidivegevaar laag was en dat de veroordeelde in staat was om, met de juiste begeleiding, in de maatschappij te functioneren. De nabestaanden gaven aan zich niet meer te verzetten tegen de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat het Hof in zijn beslissing heeft meegewogen. Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de bescherming van de samenleving niet meer voorop staat en dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld kan worden, onder voorwaarden van reclasseringsbegeleiding en elektronisch toezicht.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Hofnummer: H-12/2019
Datum uitspraak: 6 april 2022
Beslissing op grond van artikel 1:30 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
inzake de veroordeelde
[VEROORDEELDE]geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans alhier gedetineerd,
raadsman: mr. J. Prevo, advocaat in Curaçao.

1.De procedure

De veroordeelde is bij vonnis van 27 juni 2000 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, medeplegen vuurwapenbezit (meermalen gepleegd), diefstal door twee of meer verenigde personen (meermalen gepleegd), diefstal met braak door twee of meer verenigde personen, poging doodslag (meermalen gepleegd) en diefstal.
De veroordeelde is, nadat op 15 november 2011 het nieuwe artikel 1:30 Sr in werking is getreden, op grond van lid 4 van datzelfde artikel gedagvaard om op 14 februari 2019 ter openbare terechtzitting te verschijnen. De voortgezette behandelingen hebben plaatsgevonden op 14 februari 2019, 7 maart 2019, 23 mei 2019, 31 oktober 2019, 1 oktober 2020, 19 november 2020, 18 februari 2021 en 14 oktober 2021.
Op 24 maart 2022 heeft de inhoudelijke toets plaatsgevonden. De veroordeelde is gehoord. De procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en de raadsman zijn eveneens gehoord en hebben schriftelijke aantekeningen overgelegd.
De beslissing is bepaald op heden.

2.Het wettelijk kader

Artikel 1:30 Sr bepaalt, voor zover hier van belang:
1. De veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf wordt nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient.
2. Het Hof neemt daarbij ten minste in zijn beschouwing de positie van het eventuele slachtoffer of directe nabestaanden en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren.
3. In het geval dat het Hof niet tot invrijheidstelling overgaat, beoordeelt het de situatie opnieuw na vijf jaren en zonodig telkens na vijf jaren.
In de memorie van toelichting is omtrent deze bepaling het volgende opgenomen.
“De executie van een gevangenisstraf zonder enige hoop op terugkeer in de maatschappij kan een mensonterende situatie opleveren. Te wijzen valt op het oordeel van de Hoge Raad over de Bonairiaanse doodslagpleger van 28 februari 2006, LJN AU9381.
Tijdens een lezing aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen op 13 april 2006 stelde de Groningse en Arubaanse hoogleraar strafrecht D.H. de Jong een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf voor. Dit zou ook in overeenstemming zijn met de benadering van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens die onder andere in Wynne v. Verenigd Koninkrijk (arrest van 18 juli 1994, NJ 1995, 234 m.nt. Kn en een geval dat overigens niet rechtstreeks met onze levenslange gevangenisstraf overeenkomt) periodieke rechterlijke toetsing noodzakelijk vindt, afhankelijk van “the nature and purpose of the detention in question, viewed in the light of the objectives of the sentencing court”.
Inspelend hierop wordt in deze regeling de verplichting opgelegd aan de rechter om de positie van de tot levenslang veroordeelde na twintig jaren en zonodig telkens na vijf jaren daarna opnieuw te toetsen. We zijn ons er van bewust, dat dit lijkt op de regeling van gratiëring, maar stellen met nadruk, dat deze regeling een eventuele gratiëring volgens de normale weg onverlet laat. Doel van de regeling is te voorkomen, dat de executie van de levenslange gevangenisstraf automatisch of op oneigenlijke motieven leidt tot een uitzichtloos bestaan voor de betrokkenen. Uiteraard dienen de belangen van de veroordeelde te worden afgewogen tegenover de belangen van de maatschappij en met name dient daarbij de positie van de nabestaanden van de slachtoffers of van de slachtoffers zelf betrokken te worden.
In het tweede lid wordt ook het recidivegevaar genoemd: het ligt voor de hand dat het Hof zich daartoe laat voorlichten door een gedragsdeskundige.”

3.Het vonnis van het Hof van 27 juni 2000

Bij de motivering van de bij zijn vonnis opgelegde levenslange gevangenisstraf heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Bij het opleggen van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het Hof heeft bij het opleggen van na te noemen vrijheidsstraf met name rekening gehouden met het navolgende.
Verdachte vormt samen met de medeverdachte [medeveroordeelde] een hecht samenwerkingsverband. Hij heeft in korte tijd samen met die [medeveroordeelde] een groot aantal zeer ernstige strafbare feiten gepleegd. De ten laste van de verdachte bewezenverklaarde doodslag op de heer [slachtoffer]is daarvan het ernstigste feit. Verdachte heeft [slachtoffer]van zeer korte afstand doodgeschoten en hem vervolgens beroofd. Dat feit heeft de samenleving ernstig geschokt en de gevoelens van onveiligheid aanzienlijk aangewakkerd. Voor de nabestaanden is de dood van de heer [slachtoffer]een verlies dat zij hun leven lang mee moeten dragen. Verdachte is aangetroffen in het bezit van meerdere wapens en hij moet, gezien de bewezenverklaarde feiten, als voor de samenleving zeer gevaarlijk worden aangemerkt. Daar komt nog bij dat verdachte tegen beter weten in in alle toonaarden iedere betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten ontkent. Verdachte heeft kort na de doodslag op [slachtoffer]zijn vuurwapen gebruikt toen hij zich geplaatst zag tegenover een politiepatrouille. Aldus blijkt dat verdachte als zeer vuurwapengevaarlijk moet worden aangemerkt. Verdachte toont geen enkele vorm van zelfinzicht en vertoont alle kenmerken van een geharde en gewetenloze misdadiger. Verdachte is bovendien reeds vele male ter zake van gewelds-, vermogens- en vuurwapendelicten tot onvoorwaardelijke langdurige vrijheidsstraffen veroordeeld. Gelet op de thans bewezenverklaarde feiten dient verdachte te worden aangemerkt als een uiterst gevaarlijke en onverbeterlijke recidivist die een reële bedreiging voor de Curaçaose samenleving is. Het Hof acht het uit een oogpunt van bescherming van de samenleving noodzakelijk dat verdachte van het deelnemen aan die samenleving wordt uitgesloten.”

4.De persoon van de veroordeelde

Ter toetsing van het bepaalde in artikel 1:30 Sr zijn omtrent de persoon van de veroordeelde verschillende rapporten uitgebracht.
De maatschappelijk werkster, [maatschappelijk werkster], heeft een tussenrapportage gedateerd 2 maart 2022 over de periode oktober 2021 tot en met februari 2022 opgesteld en het volgende overwogen en geconcludeerd:
“Het contact met de heer [veroordeelde] verloopt goed. Hij toont respect en komt rustiger over. In vergelijking met het begin van zijn traject, kan ik melden dat er zeker een verandering is gekomen in de manier waarop hij zich uitlaat en communiceert. Het personeel van de afdeling barak-mannen waar de heer [veroordeelde] verblijft, is tevreden over de heer [veroordeelde]. Het gaat tot nu toe goed. Zij hebben geen klachten over hem.”
Ter toelichting hierop heeft
[maatschappelijk werkster]voornoemd ter terechtzitting op 24 maart 2022 op vragen van de voorzitter als getuige-deskundige verklaard:
“U, voorzitter, vraagt mij of de veroordeelde toe is aan de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik denk dat de heer [veroordeelde] in staat is om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden. Hij heeft bewezen dat hij zich houdt aan de afspraken en hij denkt veel bewuster na over de risico’s als hij dat niet doet.”
De psycholoog drs. [psycholoog] heeft in zijn aanvullende gedragsrapportage van 18 maart 2022 het volgende overwogen en geconcludeerd:
“Onderzochte heeft gedurende het resocialisatieproces aangetoond over voldoende sociale vaardigheden en aanpassingsvermogen te beschikken om te functioneren in de maatschappij. Hij geeft transparantie over zijn handelen en is erop gebrand zijn resocialisatie tot een goed einde te brengen. Er is sprake van progressie in zijn handelen (minder impulsief) en verbaal past hij ook beter op zijn woorden. Er zijn geen risicofactoren die op dit moment aanleiding zijn voor een verhoogde kans op recidive. De kans op recidive is op dit moment laag.”
Ter toelichting hierop heeft
[psycholoog]voornoemd ter terechtzitting op 24 maart 2022 op vragen van de voorzitter als getuige-deskundige verklaard:
“U, voorzitter, vraagt mij of de veroordeelde onder deze omstandigheden, en met name omdat ik geconcludeerd heb dat het recidivegevaar laag is, met voorwaardelijke invrijheidstelling kan. Het lijkt alsof de heer [veroordeelde] al in een soort voorwaardelijke invrijheidstelling zit. Als ik kijk naar mijn eigen risicotaxatie dan kan ik alleen maar een positief advies geven.”
De reclasseringswerker, dhr. [reclasseringswerker], heeft in zijn voortgangsrapportage van 24 maart 2022 het volgende overwogen en geconcludeerd:
“RecidivegevaarBetrokkene functioneert binnen de huidige structuur inhoudende onder meer arbeid en sociale/recreatiedagen naar tevredenheid.
De kans dat betrokkene op dit moment in een oud risicovol patroon terugvalt c.q. overgaat tot het plegen van strafbare feiten schat rapporteur als laag in.
VisieOp het moment van de totstandkoming van onderhavig rapport ten behoeve van betrokkene durft rapporteur met enige mate van zekerheid te stellen dat de ingeslagen weg met betrekking tot het lopende re-integratietraject zeer positief verloopt. Betrokkene bevindt zich, met betrekking tot zijn resocialisatie, op het goede pad. Gedurende de afgelopen periode liet hij zien dat hij, in een gestructureerde omgeving, goed functioneert. Afspraken worden door hem vooralsnog stipt opgevolgd en hij laat adequaat gedrag zien.
Er wordt betrokkene vooralsnog de kans geboden om te laten zien dat hij in staat is, conform de geldende normen en waarden binnen de samenleving te participeren, hetgeen tot zover prima gaat. Er is nog altijd sprake van positieve gedragsveranderingen. Betrokkene lijkt een positieve ontwikkeling door te maken en de prognose met betrekking tot zijn verdere resocialisatie lijkt positief. Toekenning van VI ligt, als wij het bovenstaande in acht nemen, zeker in het geschiet.
AdviesHet advies is, het al bewandelde/opgestarte traject voort te zetten, de ET-monitoring te verlengen met de focus op verdere verruiming van de privileges en vrijheden ten aanzien van de-integratie van betrokkene in de samenleving.”
Ter toelichting hierop heeft
[reclasseringswerker]voornoemd ter terechtzitting op 24 maart 2022 op vragen van de voorzitter als getuige-deskundige verklaard:
“U, voorzitter, vraagt mij of de veroordeelde toe is aan de voorwaardelijke invrijheidstelling met een enkelbandje. De heer [veroordeelde] is daar aan toe. Het enkelbandje gedurende de eerste zes maanden zal helpen bij het contact onderhouden. Het is wel noodzakelijk om een meldplicht als bijzondere voorwaarde op te leggen zodat we hem kunnen blijven begeleiden.
U, procureur-generaal, vraagt mij hoe het zit ten aanzien van het werk dat de veroordeelde nu uitvoert. We hebben een goed gesprek gevoerd met de huidige werkgever. Zij zijn, onder voorbehoud, bereid om verder te gaan met de heer [veroordeelde] als hij voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Als de beslissing van het Hof bekend is, dan kunnen we daar verdere afspraken over maken. Dat geldt ook voor het enkelbandje.”

5.De positie van de nabestaanden

De nabestaanden van het slachtoffer lijden nog altijd onder het verlies van hun geliefde. Het gegeven, dat veroordeelde tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, en zelfs meerdere herzieningsverzoeken heeft ingediend en ook een gratieverzoek, heeft er in geresulteerd, dat de nabestaanden nooit tot rust konden komen en nooit het verlies van het slachtoffer hebben kunnen verwerken. Ook zien de nabestaanden het gebrek aan zelfreflectie en het tonen van enig begrip voor de nabestaanden als bewijs dat de veroordeelde nog niet afdoende is voorbereid op de samenleving.
Per e-mail hebben de nabestaanden via hun raadsvrouw laten weten, dat zij zich niet meer zullen verzetten tegen de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. Zij hebben de indruk dat de veroordeelde meer bezig is met de voorwaardelijke invrijheidstelling, dan met de bezinning over de consequenties van de door hem gepleegde feiten. Zij hebben niet de indruk, dat deze houding zal veranderen en zij kijken er tegenop om de komende jaren met regelmaat geconfronteerd te moeten worden met procedures als de onderhavige, waarbij zij telkens weer op deze manier aan het slachtoffer en zijn einde worden herinnerd.

6.Het standpunt van het openbaar ministerie

De procureur-generaal heeft geconcludeerd dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld kan worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de door de deskundigen opgestelde rapportages blijkt dat het recidivegevaar laag is, de veroordeelde geen gevaar meer vormt voor de samenleving en de nabestaanden zich niet meer zullen verzetten tegen de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling dient de algemene voorwaarde gekoppeld te worden van de levenslange proeftijd. Daarnaast dient als bijzondere voorwaarden reclasseringsbegeleiding te worden opgelegd, ook als dat inhoudt het volgen van bepaalde trainingen in het kader van het re-integratietraject en psychologische begeleiding en Elektronisch Toezicht voor de eerste 6 maanden waaronder het opvolgen van de ET-voorwaarden valt, waaraan hij zich dient te verbinden (contractueel), onder toezicht van de Reclassering. De proeftijd verbonden aan de bijzondere voorwaarden dient gesteld te worden op 3 jaren.

7.Het standpunt van de verdediging

Namens de veroordeelde heeft de raadsman het Hof verzocht de veroordeelde al dan niet onder voorwaarden in vrijheid te stellen.
Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat uit de rapportages blijkt dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel redelijk doel meer dient. Het recidivegevaar is als laag beoordeeld. Daarnaast hebben de nabestaanden bericht dat zij zich niet zullen verzetten tegen de voorwaardelijke invrijheidstelling.

8.De beoordeling

8.1.
De vrijheidsbeneming van de veroordeelde heeft thans meer dan twintig jaren geduurd. Het Hof dient daarom te beoordelen of een verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer dient.
8.2.
Uit de hiervoor weergegeven strafmotivering van het Hof in het vonnis waarbij de levenslange gevangenisstraf werd opgelegd, volgt dat het doel van deze straf was om de maatschappij te beschermen tegen recidive van de veroordeelde. Het Hof overwoog dat de veroordeelde geen enkele vorm van zelfinzicht toonde en alle kenmerken vertoonde van een geharde en gewetenloze misdadiger. Hij was eerder veroordeeld ter zake van gewelds-, vermogens- en vuurwapendelicten tot onvoorwaardelijke langdurige vrijheidsstraffen. Het Hof merkte de verdachte aan als een uiterst gevaarlijke en onverbeterlijke recidivist die een reële bedreiging voor de Curaçaose samenleving was.
8.3.
Het Hof zal dan ook eerst en vooral dienen te beoordelen in hoeverre die destijds aanwezige recidivekans nog immer aanwezig is.
8.4.
Het Hof stelt in dat verband voorop dat de deskundigen de kans op recidive in maart 2022 als laag inschatten en tevens concluderen zij dat de veroordeelde in staat zou moeten zijn om, zij het met de juiste begeleiding, in de maatschappij te functioneren. Voorts is van belang dat uit de opgemaakte (tussen) rapportages van de reclassering en de SDKK blijkt dat het voorgezette traject vanaf oktober 2021 zeer positief verloopt. De veroordeelde heeft op alle gebieden laten zien de hem geboden kansen steeds met beide handen aan te grijpen en bewezen dat hij op verantwoorde wijze, en onder begeleiding van de reclassering, met zijn verworven vrijheden om kan gaan zonder noemenswaardige incidenten.
Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot het oordeel dat de kans dat de veroordeelde, na vrijlating, alsnog zal recidiveren dermate is veranderd dat de bescherming van de samenleving tegen die kans niet meer voorop dient te staan.
8.5.
Het Hof neemt voorts het naar voren gebrachte standpunt van de nabestaanden van het slachtoffer in ogenschouw. Hoewel de nabestaanden nog altijd lijden onder het verlies van hun geliefde, hebben zij aangegeven zich niet meer te verzetten tegen een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
8.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het Hof van oordeel is dat verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf thans geen redelijk doel meer dient. De veroordeelde dient dan ook voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld.
8.7.
Op grond van artikel 1:30 lid 6 Sr zijn de artikelen 1:32, eerste tot en met vierde lid (voorwaarden voorwaardelijke invrijheidstelling), 1:33 (toezicht naleving voorwaarden) en 1:34 Sr (proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling) van overeenkomstige toepassing.
8.8.
Ingevolge artikel 1:34 lid 2 Sr is de proeftijd voor de algemene voorwaarde gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, in dit geval derhalve: levenslang. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
8.9.
Ingevolge artikel 1:34 lid 3 Sr wordt de proeftijd voor de bijzondere voorwaard(en) door het Hof vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, ziet het Hof aanleiding de proeftijd voor de door het Hof aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden, vast te stellen op drie jaren.
8.10.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen wordt als volgt beslist.

9.Beslissing

Het Hof:

gaat over tot voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde met ingang van 6 april 2022;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt de proeftijd van de algemene voorwaarde op
levenslang;
stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, ook als dat inhoudt het volgen van trainingen in het kader van de re-integratie en psychologische begeleiding, te geven door of namens de U.O. Reclassering Curaçao, zulks zolang deze instelling dat gedurende de hierna te vermelden proeftijd nodig oordeelt;
dat de veroordeelde zich gedurende de eerste
6 (zes) maandenvan de proeftijd daartoe onder elektronisch toezicht zal stellen, op basis van de aanwijzingen van de U.O. Reclassering Curaçao;
stelt de proeftijd van de bijzondere voorwaarden op
3 (drie) jaren.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.A. Carmelia, S. Verheijen en H. de Doelder leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.L. den Dekker ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 6 april 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.