ECLI:NL:OGHACMB:2022:231

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
CUR2021H00076
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling van landingsrechten door KLM aan Curaçao Airport Partners

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin KLM in het ongelijk is gesteld met betrekking tot de betaling van landings- en parkeergelden aan Curaçao Airport Partners N.V. (CAP). KLM heeft in hoger beroep de grieven aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld over de berekeningsgrondslag van de verschuldigde landings- en parkeergelden. KLM stelt dat het startgewicht van de vliegtuigen, dat als basis dient voor de berekening van deze kosten, moet worden ontleend aan het geluidscertificaat of het supplement AFM, terwijl CAP betoogt dat het startgewicht moet worden afgeleid van het Certificate of Airworthiness (COA) of het Type Certificate Data Sheet (TCDS). De procedure heeft geleid tot een mondeling pleidooi op 8 maart 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de uitleg van CAP over de toepasselijke regelgeving niet onredelijk is en dat KLM niet kan worden gevolgd in haar stellingen. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt KLM in de proceskosten van CAP in hoger beroep.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2022
UITSPRAAK: 13 september 2022
ZAAKNRS: CUR201904534 – CUR2021H00076
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap naar Nederlands recht
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd in Nederland
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.A. Hortencia,
- tegen -
de naamloze vennootschap
CURACAO AIRPORT PARTNERS N.V.,
gevestigd in Curacao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W. Princée.
Partijen worden hierna (ook) KLM en CAP genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 8 februari 2021.
1.2
KLM is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 8 maart 2021 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een op 16 april 2021 per e-mail en op 19 april 2021 op schrift ter griffie ingediende memorie van grieven tevens akte eisvermeerdering heeft zij grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en haar gewijzigde vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van CAP in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep.
1.3
Bij memorie van antwoord, ingediend 24 juni 2021, heeft CAP de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van KLM in de kosten, inclusief de nakosten, met bepaling dat indien binnen veertien dagen geen betaling heeft plaatsgevonden, daarover vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente is verschuldigd.
1.4
Op de zitting van 8 maart 2022 heeft mondeling pleidooi plaatsgevonden. Aldaar zijn namens KLM verschenen: [naam country director], country director, en via een videoverbinding met Nederland, [naam director airport affairs], director airport affairs, bijgestaan door haar gemachtigden. Namens CAP zijn verschenen: [naam legal counselor], legal counselor, en [naam director finance], director finance, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben gepleit conform hun overgelegde pleitnota’s en er zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

KLM heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die deels reeds door het Gerecht waren vastgesteld (zie rov. 2.a t/m 2.e van het bestreden vonnis).
4.1.1
KLM vliegt sinds jaar en dag op luchthaven Hato.
4.1.2
Hato wordt geëxploiteerd door CAP.
4.1.3
CAP is belast met de inning van de door luchtvaartmaatschappijen, waaronder KLM, ingevolge de Landsverordening Landings- en Parkeergelden verschuldigde landings- en parkeergelden.
4.1.4
Over de berekening van de landings- en parkeergelden bestaat tussen partijen een verschil van inzicht. Minnelijk overleg heeft niet tot overeenstemming geleid.
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht het gevorderde afgewezen en KLM in de proceskosten veroordeeld.
4.3
In hoger beroep heeft KLM haar eis aldus vermeerderd dat die thans luidt als volgt:
Primair

voor recht te verklaren dat CAP het startgewicht, MTOW, genoteerd op de geluidscertificaten of het supplement AFM dient te gebruiken als basis voor de berekeningen van de door KLM aan CAP verschuldigde landings- en parkeergelden;

CAP te veroordelen om aan KLM tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de somma van US$ 127.858,32, dan wel de tegenwaarde daarvan in Nederlands Antilliaans Courant gulden, vermeerderd met de maandelijkse onverschuldigd betaalde bedragen aan landingsgelden met ingang van 7 juni 2020, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening;
  • CAP te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure in beide instanties waaronder begrepen salaris gemachtigden en
  • de rechtsmaatregelen in deze te treffen die uw Hof opportuun acht.
Subsidiair
  • voor recht te verklaren op welke wijze de landings- en parkeergelden dienen te worden berekend;
  • CAP te veroordelen om aan KLM tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen het onverschuldigd betaalde bedrag conform het door uw Hof gehanteerde startgewicht en bepaalde berekeningswijze, vermeerderd met de maandelijkse onverschuldigd betaalde bedragen aan landingsgelden met ingang van 10 juni 2019, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening en 15% buitengerechtelijke incassokosten;
  • CAP te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure in beide instanties waaronder begrepen salaris gemachtigden en
  • de rechtsmaatregelen in deze te treffen die Uw Hof opportuun acht.
4.4
Het gaat in deze zaak om de berekeningsgrondslag van de landings- en parkeergelden die KLM dient te betalen voor het gebruik van de luchthaven Hato.
4.5
Het wettelijke kader luidt als volgt. Ingevolge art. 2 van de Landsverordening landings- en parkeergelden (hierna: Lvo l&p) is voor het landen en parkeren op de luchthaven Aeropuerto Hato landings- en parkeergeld verschuldigd. Ingevolge
art. 8 lid 2 Lvo l&p worden de tarieven bij ministeriele regeling, met algemene werking, vastgesteld. De betreffende regeling, de Ministeriele regeling landings- en parkeergelden 2019, bepaalt in artikel 1 lid 1 dat het landingsgeld voor elke landing US$ 7,33 per ton startgewicht, of een gedeelte daarvan, bedraagt en bepaalt in art. 2 lid 1 dat het parkeergeld US$ 0,61 per ton startgewicht, of een gedeelte daarvan, per periode van 24 uur, of een gedeelte daarvan, bedraagt. Op grond van art. 1, aanhef en onder e, Lvo l&p dient onder startgewicht te worden verstaan: het maximumgewicht waarmee een vliegtuig mag opstijgen, een en ander blijkens het bij het vliegtuig behorende bewijs van luchtwaardigheid.
4.6
Verder zijn er de door de International Civil Aviation Organisation (hierna: ICAO) opgestelde ICAO’s Policies on Charges for Airports and Air Navigation Services. Daarin staat in Section II onder 4 ii) vermeld: “Landing charges should be based on the aircraft weight formula. The maximum certificated take-off weight as indicated in the certificate of airworthiness (or other prescribed document) should be used (…)”. Deze Policies zijn geen geldend recht maar aanbevelingen, die echter wel hebben gediend als richtsnoer bij het ontwerpen van de van toepassing zijnde regelgeving en ook kunnen dienen als leidraad bij de uitleg daarvan.
4.7
De vraag is of het startgewicht, ook wel genoemd
maximum take-off weight(hierna: MTOW), dat het kernelement vormt bij de berekening van de landings- en parkeergelden, ontleend moet worden aan het
certificate of airworthiness(hierna: COA) dan wel het
type certificate data sheet(hierna: TCDS) – het standpunt van CAP – of dat het startgewicht ontleend moet worden aan het geluidscertificaat dan wel het supplement
aircraft flight manual(hierna: supplement AFM) – het standpunt van KLM.
4.8
Op grond van de wederzijdse stellingen van partijen en de overgelegde producties gaat het Hof er van uit dat het COA (ingeval daarin een startgewicht staat vermeld; dat is niet altijd zo) en het TCDS het startgewicht
per type vliegtuigaangeven, zeg maar: het gewicht na fabricage, door het Gerecht “geboortegewicht” genoemd, terwijl het geluidscertificaat en het supplement AFM het specifieke startgewicht
per individueel vliegtuigaangeven. De laatstbedoelde startgewichten zijn lager dan de eerstbedoelde. Het verschil wordt verklaard doordat na ingebruikname van een vliegtuig, onder meer ter besparing van brandstof, “afslankoperaties” worden uitgevoerd. Daardoor fluctueert het startgewicht volgens het geluidscertificaat en het supplement AFM ook jaarlijks, althans regelmatig.
4.9
In een geval waarin het COA een startgewicht vermeldt, is de zaak helder. De geldende Curaçaose regelgeving verwijst immers expliciet naar het COA. Het in het COA vermelde gewicht is dan het startgewicht op grond waarvan de berekening van het verschuldigde landings- en parkeergeld dient plaats te vinden. Immers kunnen dan de woorden “blijkens het bij het vliegtuig behorende bewijs van luchtwaardigheid” in de definitie van startgewicht in art. 1 sub e Lvo l&p moeilijk anders worden uitgelegd.
4.1
De schoen wringt echter ingeval het COA geen startgewicht vermeldt, welke situatie aan de orde is ten aanzien van de Boeing 747 waarmee KLM op Curacao vliegt. De vraag op welk document dan teruggevallen moet worden houdt partijen verdeeld. KLM stelt dat de toepasselijke regelgeving en het COA verwijzen naar internationale regelgeving die eisen stelt aan de operationele beperkingen volgens het geluidscertificaat en het supplement AFM. CAP betoogt dat het COA verwijst naar artikel 5(2)(c) Regulation (EC) no. 1592/2002 en dat daarin wordt verwezen naar het TCDS.
4.11
Het Hof volgt de redenering van KLM niet, op grond van het volgende. Een verwijzing naar het supplement AFM en/of het geluidcertificaat bevatten de geldende regels niet. In de eerste plaats kunnen de woorden “mag opstijgen” in art. 1 sub e Lvo l&p, om de enkele reden dat daar niet is gekozen voor de bewoordingen “kan opstijgen”, niet worden uitgelegd als betrekking hebbend op de regelgeving in het land van registratie omtrent het maximale gewicht waarmee het is toegestaan aldaar op te stijgen. Deze interpretatie van KLM is op zijn minst vergezocht. Dat een vliegtuig volgens de Nederlandse wetgeving niet in Nederland mag opstijgen met een gewicht hoger dan dat van het geluidscertificaat dan wel het supplement AFM, zoals gesteld door KLM, staat geheel los van de berekening van de landings- en parkeergelden ingevolge de toepasselijke, alhier geldende regels. De omstandigheid dat in art. 1 sub e Lvo l&p staat “vliegtuig” in plaats van “type vliegtuig” doet evenmin ter zake.
4.12
De verwijzing onder punt 5. van het door KLM overgelegde COA van een Boeing 747-406 (prod. 18 HB) naar de internationale regelgeving op grond waarvan dat COA is afgegeven, leidt evenmin tot aannemelijkheid van het standpunt van KLM. Middels die verwijzing kan via verschillende tussenstappen zowel bij het supplement AFM en het geluidscertificaat worden uitgekomen als bij het TCDS – zie voor de redenering van KLM onder 6 van haar pleitnota en voor de redenering van CAP onder 11 t/m 16 van haar pleitnota – maar dat het op het supplement AFM en het geluidscertificaat aangegeven gewicht het startgewicht zou zijn “blijkens het bij het vliegtuig behorende bewijs van luchtwaardigheid” overstrekt de uitleg van die woorden in de definitie van art. 1 sub e Lvo l&p.
4.13
Uit het hiervoor onder 4.11 en 4.12 overwogene volgt dat als het COA geen startgewicht vermeldt, de geldende regelgeving niet dwingt tot het gebruik van het startgewicht vermeld in het supplement AFM/het geluidscertificaat, zoals gesteld door KLM. Sterker nog: in de omstandigheid dat de regelgeving verwijst naar het COA, zijnde een document dat - indien vermeld –het startgewicht per type vliegtuig aangeeft, ligt het te meer voor de hand om ingeval het COA geen startgewicht vermeldt een ander document te gebruiken dat eveneens het startgewicht per type vliegtuig vermeldt, zoals het TCDS. Dus juist niet het supplement AFM c.q. het geluidscertificaat, zoals gesteld door KLM, nu dat immers het specifieke – jaarlijks althans regelmatig fluctuerende – gewicht per individueel vliegtuig vermeldt.
4.14
De conclusie van het voorgaande is dat van onverschuldigde betaling geen sprake is. De rechtsgrond van de betaling is immers gelegen in de toepasselijke regelgeving en de uitleg die CAP daaraan geeft is niet onredelijk.
4.15
Tenslotte nopen de stellingen van KLM dat (vele) andere luchthavens wel het geluidscertificaat/supplement AFM gebruiken voor de berekening van de landings- en parkeergelden en dat het gebruik van die documenten in het belang van KLM is, niet tot een andere uitleg dan vorenstaande. Evenmin doet ter zake dat in de
Glossaryvan ICAO (prod. 19 KLM) het begrip
Maximum certificated take-off masswordt gedefinieerd als:
The maximum permissible take-off mass of the aircraft according to the certificate of airworthiness, the flight manual or other official documents.Zoals gezegd is dit geen geldend recht en bovendien wordt daarin naar allerlei documenten verwezen zodat elke partij er alle kanten mee op kan. Ook houdt de correctie van de facturen door CAP in 2013/2014 – naar het Hof uit de overgelegde e-mailwisseling begrijpt in het kader van een mogelijke minnelijke regeling en/of om de relatie goed te houden – niet een erkenning in dat het supplement AFM/geluidscertificaat leidend is.
4.16
Het geldende systeem sluit inderdaad de mogelijkheid in dat de landings- en parkeergelden worden afgerekend op basis van een startgewicht dat hoger ligt dan het daadwerkelijke startgewicht van het betreffende vliegtuig. Hier geldt: lex dura sed lex. Met andere woorden: er moet volgens de geldende regels nu eenmaal worden afgerekend op basis van het “fabrieksgewicht”/”geboortegewicht” in plaats van het daadwerkelijke gewicht, en dat dat financieel nadelig is voor KLM leidt niet tot gegrondheid van haar vordering.
4.17
De slotsom luidt dat de vordering van KLM door het Gerecht terecht is afgewezen en de grieven niet op gaan. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en KLM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld; uitvoerbaar bij voorraad en te vermeerderen met rente zoals gevorderd door CAP.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt KLM in de kosten van CAP in hoger beroep, tot op heden begroot op NAf 345,50 aan betekeningskosten en NAf 10.500,- (3 x tarief 7) aan gemachtigdensalaris en op NAf 250,- aan nakosten zonder betekening en NAf 400,- met betekening, alle bedragen in geval van niet-voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, E.A. Saleh en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.