ECLI:NL:OGHACMB:2022:23

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
H-152/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslang veroordeelde na 38 jaar detentie

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 april 2022 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een levenslang veroordeelde. De veroordeelde, die in 1985 was veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor ernstige misdrijven, heeft inmiddels 38 jaar in detentie doorgebracht. Het Hof heeft de kans op recidive als laag beoordeeld, mede op basis van rapporten van deskundigen die de ontwikkeling van de veroordeelde hebben gevolgd. De psycholoog drs. M. van de Vorst concludeerde dat de veroordeelde over voldoende sociale vaardigheden beschikt en in staat is om met de juiste begeleiding in de maatschappij te functioneren.

De nabestaanden van het slachtoffer hebben hun trauma en verzet tegen de voorwaardelijke invrijheidstelling geuit, maar het Hof heeft benadrukt dat de belangen van de veroordeelde en de wetgeving omtrent levenslange gevangenisstraf in overweging moeten worden genomen. Het Hof heeft vastgesteld dat de bescherming van de samenleving tegen recidive niet meer voorop staat, gezien de lange detentieperiode en de positieve prognoses voor de toekomst van de veroordeelde. De beslissing om de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid te stellen is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de omstandigheden van de zaak. De invrijheidstelling is vastgesteld op 1 juli 2022, met de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet aan strafbare feiten schuldig zal maken.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Hofnummer: H-152/2018
Datum uitspraak: 6 april 2022
Beslissing op grond van artikel 1:30 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
inzake de veroordeelde:
[VEROORDEELDE],
geboren op [geboortedatum] 1963 op [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (hierna: SDKK)te Curaçao,
raadsvrouw: mr. S.R. Bommel, advocaat in Sint Maarten.

1.De procedure

De veroordeelde is bij vonnis van 23 april 1985 van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het in Sint Maarten medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, verkrachting en moord.
De veroordeelde is, nadat op 1 juni 2015 het nieuwe artikel 1:30 Sr in werking is getreden in Sint Maarten, op grond van lid 4 van datzelfde artikel gedagvaard om op 31 mei 2018 ter openbare terechtzitting te verschijnen. De voortgezette behandelingen hebben plaatsgevonden op 7 maart 2019, 23 mei 2019, 31 oktober 2019, 23 april 2020, 1 oktober 2020, 19 november 2020, 18 februari 2021, 14 oktober 2021 en 27 januari 2022.
Op 27 januari 2022 heeft de inhoudelijke toets plaatsgevonden. De veroordeelde is gehoord. De vader van het slachtoffer, [slachtoffer] is gehoord. De procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en de raadsvrouw zijn eveneens gehoord en hebben schriftelijke aantekeningen overgelegd.
Op 17 februari 2022 is het onderzoek ter terechtzitting heropend. Op 9 maart 2022 zijn de moeder slachtoffer] en zussen [zus 1 slachtoffer] en [zus 2 slachtoffer] van het slachtoffer gehoord en hebben de procureur-generaal, de raadsvrouw en de veroordeelde andermaal het woord gevoerd. Op 22 maart 2022 is de rapporterend psycholoog M. van de Vorst als getuige-deskundige gehoord, waarna de procureur-generaal, de raadsvrouw en de veroordeelde andermaal zijn gehoord en waarna tenslotte het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
De beslissing is bepaald op heden.

2.Het wettelijk kader

Artikel 1:30 Sr bepaalt, voor zover hier van belang:
1. De veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf wordt nadat de vrijheidsbeneming ten minste vijfentwintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient.
2. Het Hof neemt daarbij ten minste in zijn beschouwing de positie van het eventuele slachtoffer of directe nabestaanden en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren. In het geval dat het Hof niet tot invrijheidstelling overgaat, beoordeelt het de situatie opnieuw na vijf jaren en zonodig telkens na vijf jaren.
In de memorie van toelichting is omtrent deze bepaling het volgende opgenomen.
“De executie van een gevangenisstraf zonder enige hoop op terugkeer in de maatschappij kan een mensonterende situatie opleveren. Te wijzen valt op het oordeel van de Hoge Raad over de Bonairiaanse doodslagpleger van 28 februari 2006, LJN AU9381.
Tijdens een lezing aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen op 13 april 2006 stelde de Groningse en Arubaanse hoogleraar strafrecht D.H. de Jong een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf voor. Dit zou ook in overeenstemming zijn met de benadering van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens die onder andere in Wynne v. Verenigd Koninkrijk (arrest van 18 juli 1994, NJ 1995, 234 m.nt. Kn en een geval dat overigens niet rechtstreeks met onze levenslange gevangenisstraf overeenkomt) periodieke rechterlijke toetsing noodzakelijk vindt, afhankelijk van “the nature and purpose of the detention in question, viewed in the light of the objectives of the sentencing court”.
Inspelend hierop wordt in deze regeling de verplichting opgelegd aan de rechter om de positie van de tot levenslang veroordeelde na (het Hof begrijpt:) vijfentwintig jaren en zonodig telkens na vijf jaren daarna opnieuw te toetsen. We zijn ons er van bewust, dat dit lijkt op de regeling van gratiëring, maar stellen met nadruk, dat deze regeling een eventuele gratiëring volgens de normale weg onverlet laat. Doel van de regeling is te voorkomen, dat de executie van de levenslange gevangenisstraf automatisch of op oneigenlijke motieven leidt tot een uitzichtloos bestaan voor de betrokkenen. Uiteraard dienen de belangen van de veroordeelde te worden afgewogen tegenover de belangen van de maatschappij en met name dient daarbij de positie van de nabestaanden van de slachtoffers of van de slachtoffers zelf betrokken te worden.
In het tweede lid wordt ook het recidivegevaar genoemd: het ligt voor de hand dat het Hof zich daartoe laat voorlichten door een gedragsdeskundige.”

3.Het vonnis van het Hof van 23 april 1985

Bij vonnis van het Hof van 23 april 1985 is het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 9 mei 1984 bevestigd.
Bij de motivering van de bij zijn vonnis opgelegde levenslange gevangenisstraf heeft het Gerecht, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“De na te melden strafoplegging achten Wij in overeenstemming met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de beklaagde, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, met name uit de inhoud van het ter zitting behandelde, op 16 april 1984 gedateerde en door E.J.N.F. Gerritsen, psychiater, en namens J.H.B. Engels, arts, ondertekende psychiatrisch rapport. Waaruit onder meer blijkt dat bij beklaagde geen sprake blijkt te zijn van enige gewetensvorming en vanuit psychiatrische discipline geen verzachtende omstandigheden naar voren zijn te brengen.
Mede gelet op het in dat rapport vermelde prognose dat het gevaar op herhaling, alhoewel niet wetenschappelijk ondersteund, aanzienlijk wordt geacht, menen Wij bij de strafoplegging ter bescherming van de samenleving(en) te moeten kiezen voor de langst mogelijke detentieperiode, nu het van algemene bekendheid moet worden geacht dat gedurende een eventueel kortere detentieperiode te ondergaan in de strafgevangenis van Curaçao, de deskundige- en psychiatrische begeleiding onvoldoende is om bij terugkeer van beklaagde in een samenleving de kans op herhaling tot een aanvaardbaar minimum te kunnen beperken.”

4.De persoon van de veroordeelde

Ter toetsing van het bepaalde in artikel 1:30 Sr zijn omtrent de persoon van de veroordeelde verschillende rapporten uitgebracht.
De psycholoog drs. M. van de Vorst heeft in zijn aanvullende gedragsrapportage van 18 maart 2022 het volgende overwogen en geconcludeerd met betrekking tot het recidiverisico:
“4. Beantwoording van de vraagstellingWat naar uw deskundig oordeel de kans op recidive is:Het is aannemelijk dat dhr. over vaardigheden beschikt die passen bij het functioneren in de maatschappij. Vooralsnog heeft hij laten zien dat hij goed om kan gaan met zijn verworven vrijheden. De kans op recidive is op dit moment laag. Er zijn geen risicofactoren die op dit moment aanleiding zijn voor een verhoogde kans op recidive.”
Ter toelichting hierop heeft Van de Vorst voornoemd ter terechtzitting op 22 maart 2022 op vragen van de procureur-generaal als getuige-deskundige verklaard:
“U, procureur-generaal, vraagt mij naar het huidige recidiverisico en of en zo ja in welke mate in dat verband is meegewogen dat de veroordeelde lange tijd een gebrek aan probleeminzicht heeft vertoond. Bij de veroordeelde is op dit moment geen sprake meer van een gebrek aan probleeminzicht. Hij heeft in recente gesprekken en ook ter terechtzitting in de onderhavige procedure meer openheid van zaken gegeven en tevens berouw getoond jegens de vader van het slachtoffer. Dat maakt dat het risico dat kleefde aan dit eerder geconstateerde gebrek aan probleeminzicht aanvaardbaar is geworden. Het recidiverisico acht ik, derhalve met inachtneming van het voorgaande, over het geheel bezien laag.
U, procureur-generaal, vraagt mij of de veroordeelde goed zal kunnen functioneren in de maatschappij van [naam land]. Ik heb al lange tijd contact met de veroordeelde en ik kan wel zeggen dat ik een goed beeld heb van zijn persoon en zijn ontwikkeling, daaronder begrepen zijn sociale vaardigheden die behoorlijk goed ontwikkeld zijn. Zowel ik als de psychiater dr. F.G.M. Heijtel zien geen redenen voor psychologische of psychiatrische behandeling. Het belangrijkste is dat de veroordeelde in praktische zin begeleiding krijgt bij zijn herintreding in de maatschappij op de gebieden van huisvesting en het vinden van werk, maar ook bij allerhande zaken die op zijn pad zullen komen bij het voor het eerst weer deel uitmaken van een maatschappij. Er zijn al jaren geen aanwijzingen voor alcohol- of drugsgebruik.”

5.De positie van de nabestaanden

De vader, moeder en de zussen van het slachtoffer [slachtoffer]hebben ter zitting het woord gevoerd. Zij hebben, samengevat, aangegeven dat zij nog steeds getraumatiseerd zijn . Het is voor hen nog steeds heel moeilijk om het verlies van hun dochter en zusje te aanvaarden en verwerken. Zij vinden dat de veroordeelde gelet op de gruwelijkheid van het gepleegde delict nimmer voorwaardelijk in vrijheid gesteld zou moeten worden en verzetten zich dan ook met klem daartegen.

6.Het standpunt van het openbaar ministerie

De procureur-generaal heeft ter terechtzitting van 22 maart 2022 uiteindelijk geconcludeerd dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal kunnen worden gesteld op [naam land] onder de algemene voorwaarde dat hij geen strafbare feiten zal plegen gedurende een levenslange proeftijd. Echter, de procureur-generaal voorziet dat een en ander op [naam land] praktisch pas uitvoerbaar zal zijn over ongeveer drie maanden en verzoekt het Hof met het oog daarop de beslissing voor de duur van drie maanden aan te houden.

7.Het standpunt van de verdediging

Namens de veroordeelde heeft de raadsvrouw het Hof verzocht de veroordeelde onder de algemene voorwaarde en al dan niet onder bijzondere voorwaarden in vrijheid te stellen.
Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat uit de rapportages blijkt dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel redelijk doel meer dient. De psycholoog heeft geconcludeerd dat het recidiverisico laag is. Daarnaast blijkt uit de berichtgeving van [naam land] dat zij op vrijwillige basis willen meewerken aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. Tot slot heeft zij opgemerkt dat de veroordeelde in deze zaak reeds 38 jaren in de gevangenis zit, terwijl de wet voorziet in de onderhavige toets na ommekomst van 25 jaren.

8.De beoordeling

8.1.
De vrijheidsbeneming van de veroordeelde heeft thans meer dan vijfentwintig jaren geduurd. Het Hof dient daarom te beoordelen of een verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer dient.
8.2.
Uit de hiervoor weergegeven strafmotivering van het Hof in het vonnis waarbij de levenslange gevangenisstraf werd opgelegd, volgt dat het doel van deze straf was om de maatschappij te beschermen tegen recidive van de veroordeelde. Uit de toentertijd opgestelde rapporten bleek dat er bij de veroordeelde geen sprake was van enige gewetensvorming. Tevens bleek dat het gevaar op herhaling aanzienlijk werd geacht en – gelet op onvoldoende mogelijkheden op deskundige en psychiatrische begeleiding – was de langst mogelijke detentieperiode de enige manier om de samenleving te beschermen.
8.3.
Het Hof zal dan ook eerst en vooral dienen te beoordelen in hoeverre het destijds aanwezige gevaar op herhaling nog immer aanwezig is.
8.4.
Het Hof stelt in dat verband voorop dat de psycholoog in zijn laatste rapport heeft geconcludeerd en ter terechtzitting nader heeft toegelicht dat de kans op recidive thans als laag moet worden beoordeeld. Hij heeft tevens te kennen gegeven dat de veroordeelde, die over voldoende sociale vaardigheden beschikt, in staat zou moeten zijn om, met de juiste praktische begeleiding, zijn eerste schreden in de maatschappij van [naam land] te zetten en verder in die maatschappij te functioneren. Ook de reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] en de maatschappelijk werkster [maatschappelijk werkster] van SDKK onderschrijven dit als laag gekwalificeerde recidiverisico en ondersteunen voorts de conclusie dat de veroordeelde in staat zou moeten zijn te functioneren in de maatschappij van [naam land].
De psycholoog, reclassering en SDKK zijn voorts unaniem in hun oordeel over het functioneren van de veroordeelde binnen de muren van de gevangenis dat niet anders dan op alle fronten zeer positief te noemen is.
Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot het oordeel dat de kans dat de veroordeelde, na vrijlating, alsnog zal recidiveren dermate laag is dat de bescherming van de samenleving tegen die kans niet meer voorop dient te staan.
8.5.
Het Hof neemt voorts het naar voren gebrachte standpunt van de nabestaanden van het slachtoffer in ogenschouw. De nabestaanden van [slachtoffer]hebben aangegeven dat zij een voorwaardelijke invrijheidstelling de facto nooit zullen accepteren en verzetten zich daar met klem tegen. Het Hof heeft met zorg en nauwlettend geluisterd naar hun beschrijving van het ontegenzeggelijke leed dat hen is aangedaan met de delicten die de veroordeelde jegens [slachtoffer] heeft gepleegd en het verdriet dat zij nog steeds elke dag ervaren. Hoewel de verklaringen van de nabestaanden van betekenis zijn bij de afweging of de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld, zal het Hof in het onderhavige geval geen doorslaggevende betekenis aan deze verklaringen toekennen. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat na ommekomst van 25 jaren een levenslange gevangenisstraf dient te worden getoetst. Dit omdat de executie van een levenslange gevangenisstraf zonder enige hoop op terugkeer in de maatschappij een mensonterende situatie kan opleveren. In deze zaak heeft de veroordeelde inmiddels 38 jaren gevangenisstraf achter de rug en is hij, nadat deze toetsingsmogelijkheid in 2015 in de wet werd opgenomen, bijna drie jaar te laat gedagvaard om in het kader van deze procedure voor het Hof te verschijnen, welke procedure vervolgens bijna vier jaren heeft geduurd. Daarbij komt dat het recidiverisico door alle deskundigen als laag wordt aangemerkt en de prognose op een succesvolle terugkeer in de samenleving van zijn land van herkomst, [naam land], door hen – unaniem - goed wordt genoemd. Zonder afbreuk te willen doen aan de ernst van de destijds gepleegde feiten en het leed dat daardoor blijvend is veroorzaakt, kan dat aspect geen reden zijn om de veroordeelde na zo’n lange detentie van bijna 40 jaren met het genoemde gunstige vooruitzicht op terugkeer in de maatschappij en het lage recidiverisico niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
8.6.
Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer dient. De veroordeelde dient dan ook voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld.
8.7.
Op grond van artikel 1:30 lid 5 Sr zijn de artikelen 1:32, eerste tot en met vierde lid (voorwaarden voorwaardelijke invrijheidstelling), 1:33 (toezicht naleving voorwaarden) en 1:34 Sr (proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling) van overeenkomstige toepassing.
8.8.
Ingevolge artikel 1:34 lid 2 Sr is de proeftijd voor de algemene voorwaarde gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, in dit geval derhalve: levenslang. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
8.9.
Gelet op het feit dat – zoals uitvoerig toegelicht door het openbaar ministerie – bijzondere voorwaarden niet kunnen worden gehandhaafd op [naam land], zal het Hof die niet aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbinden. Het Hof vertrouwt op de toezegging van het openbaar ministerie dat de veroordeelde in praktische zin – conform het advies van de psycholoog – zoveel als mogelijk zal worden ondersteund door de autoriteiten van [naam land] bij zijn terugkeer in de maatschappij. Het Hof zal de invrijheidstelling bepalen op 1 juli 2022, in lijn met het door het openbaar ministerie aangegeven benodigde tijdpad om de invrijheidstelling van de veroordeelde en zijn terugkeer naar [naam land] te kunnen voorbereiden.
8.10.
Het Hof ziet, gelet op hetgeen is overwogen, geen aanleiding voor de door de procureur-generaal verzochte aanhouding van de beslissing in de onderhavige procedure.

9.Beslissing

Het Hof:

gaat over tot
voorwaardelijke invrijheidstellingvan de veroordeelde met ingang van
1 juli 2022;
de veroordeelde zal alsdan worden uitgezet naar
[naam land], zijn land van herkomst;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt de proeftijd van de algemene voorwaarde op
levenslang.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C.B. Hubben, S. Verheijen en S.A. Carmelia leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.L. den Dekker ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 april 2022.