ECLI:NL:OGHACMB:2022:209

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
AUA2021H00214
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de toerekening van escalatie aan werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Rhodhana N.V. tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak betreft het ontslag op staande voet van een werknemer, [geïntimeerde], die in dienst was als security guard. Het ontslag vond plaats op 31 oktober 2020, na een periode van schorsing en beschuldigingen van het niet naleven van werkroosters. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om doorbetaling van loon en erkenning van de onregelmatigheid van het ontslag. Het Gerecht heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk was, en heeft Rhodhana veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de werknemer.

In het hoger beroep heeft Rhodhana de bestreden beschikking aangevochten, maar het Hof heeft de eerdere beslissing bevestigd. Het Hof oordeelde dat de ernst van de gedragingen van de werknemer onvoldoende was om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Het Hof heeft ook vastgesteld dat de escalatie tussen de werknemer en de Operations Manager van Rhodhana, [naam 3], aan de werkgever kan worden toegerekend. De omstandigheden waaronder het ontslag heeft plaatsgevonden, waaronder de betrokkenheid van de politie en de manier waarop de situatie is afgehandeld, zijn als disproportioneel beoordeeld. Het Hof heeft de kosten van het hoger beroep aan Rhodhana opgelegd en de eerder toegekende schadevergoeding bevestigd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022
Registratienummers: AUA202100854 – AUA2021H00214
Uitspraak: 20 september 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RHODHANA N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna te noemen: Rhodhana,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geintimeerde],
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.M.K. Smit.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussen partijen gegeven en op 5 oktober 2021 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Rhodhana heeft bij beroepschrift, met producties, ingekomen op 15 november 2021, dus tijdig, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft zij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
1.3.
Op 19 augustus 2021 heeft Rhodhana aanvullende producties ingezonden.
1.4.
Op 22 augustus 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor Rhodhana is verschenen [naam 1], financieel manager, en de gemachtigde van Rhodhana. [Geïntimeerde] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft gepleit aan de hand van een overgelegd ‘verweerschrift’ en de gemachtigde van Rhodhana aan de hand van een overgelegde pleitnota.
1.5.
Beschikking is ter zitting bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
Het Gerecht heeft (onder 2.1 tot en met 2.6) de volgende feiten vastgesteld:
2.1 [
Geïntimeerde] is op 30 november 2007 in loondienst getreden van Rhodhana, in de functie van "security guard" laatstelijk tegen een brutoloon van Afl. 1.815,35 per maand.
2.2 [
Geïntimeerde] is op 28 oktober 2020 voor de duur van drie dagen, zonder betaling van loon, geschorst, omdat hij zijn controlerondes niet conform het werkrooster heeft gedaan en omdat hij zijn post zonder toestemming voor het einde van zijn dienst heeft verlaten. Aan [geïntimeerde] is daarbij medegedeeld dat bij herhalingontslag zal volgen.
2.3
Op 31 oktober 2020 is [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief luidt, voor zover van belang, als volgt.
“(…)
Sr. [Geïntimeerde
] a ser suspendi pa 3 dia (Oct. 29, 30 & 31) sin pago dia 28 di oktober 2020 pa no cumplimento di e Guard Tour y pa a bai cas prome cu bo shift a caba y esaki tabata bo last suspension.
Diahuebs 29 di oct. 2020 [geïntimeerde]
a ricibi un Schedule nobo cu bo ta cuminsa traha bek diamars 3 di nov. 2020.
Diabierna 30 di oct. 2020 pa 2300 ora, [geïntimeerde]
ta presenta na e post di Kong Fui y ta topa security [naam 2] na e post. [geïntimeerde
] a wordo informa door di guard [naam 2] cu [geïntimeerde]
no ta gescheduled. [naam 1] cu ta On Call ta informa [geïntimeerde]
cu [geïntimeerde]
ta suspendi. E mesun momento [naam 3] ta yega Kong Fui pa entrega un regalito na Security [naam 2] y ta topa [geïntimeerde]
eynan. [geïntimeerde]
a lanta contra [naam 3] faltando respet pa bo superior y alabez a menasa ambos [naam 3] y su yiu Muher cu a bin na defensa di su Mama.
Rhodhana N.V. a base di razonan urgente: no cumplimento cu instruccion di [naam 1], di [naam 3] y alabez menasa contra [naam 3] y su yiu muher, ta termina e relacion di trabow entrante immediato.
(...).”
2.4
Bij schrijven van 4 december 2020 heeft [geïntimeerde] de nietigheid van het ontslag ingeroepen, heeft hij zich bereid verklaard de bedongen arbeid te blijven verrichten en heeft hij doorbetaling van loon verzocht.
2.5
Rhodhana heeft dat schrijven onbeantwoord gelaten.
2.6 [
geïntimeerde] berust inmiddels in het aan hem verleende ontslag.
3.2. [
[geïntimeerde] heeft verzoeken gedaan op basis van zijn standpunt dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet. Rhodhana heeft verweer gevoerd. Het Gerecht heeft [geïntimeerde] in het gelijk gesteld en zijn verzoeken grotendeels toegewezen. Het heeft voor recht verklaard dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is, Rhodhana veroordeeld om uit hoofde van onregelmatig ontslag aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van Afl. 5.446,05, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente van maximaal 15% en met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening en Rhodhana veroordeeld om uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag aan [geïntimeerde] te betalen een vergoeding van Afl. 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente van maximaal 15% en met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening.
3.3.
Hiertegen richt zich het hoger beroep van Rhodhana tevergeefs.
3.4.
Het Hof acht, zo [geïntimeerde]van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt, de ernst van zijn overtredingen van onvoldoende gewicht om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
3.5. [
[geïntimeerde] heeft, ondanks een hem opgelegde schorsing, zich voor zijn werk als bewaker van een supermarkt gemeld bij de supermarkt. Hij kreeg te horen, van de aanwezige dienstdoende andere bewaker en telefonisch van [naam 1], dat hij moest weggaan. Hij kreeg telefonisch van [naam 1] ook te horen dat [naam 3], Operations Manager en Human Resource Coördinator, eraan kwam; dit hebben zowel [geïntimeerde] als [naam 1] ter zitting van het Hof verklaard. Dat [geïntimeerde] vervolgens in zijn auto op de parkeerplaats van de supermarkt is blijven wachten op [naam 3] is geenszins onbegrijpelijk of verwijtbaar.
3.6.
Toen [naam 3] met haar dochter aankwam bij de supermarket heeft een escalatie plaatsgevonden met scheldpartijen en erger. Vast staat dat zijdens Rhodhana de politie is gebeld en dat de auto van [geïntimeerde] door [naam 3] is klem gezet.
3.7.
De aankondiging aan [geïntimeerde] dat de politie eraan kwam en het door [naam 3] klem gezet worden, zodat hij niet kon vertrekken, moet bij [geïntimeerde] gevoelens van angst en opwinding hebben veroorzaakt.
3.8. [
[geïntimeerde]’s leeftijd is 51 jaar. Hij was dertien jaar in dienst van Rhodhana. Het Hof heeft [geïntimeerde] ter zitting meegemaakt. [naam 3] wordt geacht hem beter te kennen, ook zijn temperament. [naam 3] heeft niet opgetreden zoals het een leidinggevende Operations Manager en Human Resource Coördinator betaamt. [naam 3] had rustig moeten blijven, eventueel [geïntimeerde] moeten laten uitrazen en een afspraak voor een nader gesprek moeten maken. Haar dochter had in de auto moeten blijven en zich er niet mee moeten bemoeien. Het was disproportioneel om de politie te bellen. Het was evenzeer disproportioneel, zo niet ongeoorloofd, om de auto van [geïntimeerde] klem te zetten.
3.9.
Al met al is daarom in de gegeven omstandigheden voor een ontslag op staande voet van [geïntimeerde] onvoldoende rechtvaardiging, ook al zou [geïntimeerde] [naam 3] of haar dochter hebben bedreigd. Niet is gesteld of gebleken dat die bedreiging verder is gegaan dan door in opwinding geuite verbale bedreigingen, gepaard gaande met opgewonden bewegingen in de situatie zoals hiervoor omschreven.
3.10.
Voor toepassing van de ‘druppel die de emmer doet overlopen’-leer in verband met eerdere gedragingen is geen aanleiding. Onvoldoende staat vast dat het voor de werknemer ten tijde van de mededeling van de ontslagreden duidelijk was dat die eerdere gedragingen mede bepalend waren voor het oordeel van de werkgever dat ontslag op staande voet op zijn plaats was (HR 6 november 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AG4259, NJ 1982/100).
3.11.
Het Hof heeft geen bedenkingen tegen de door het Gerecht toegekende vergoeding van Afl. 7.500,-. Rhodhana heeft onvoldoende gesteld om ervan uit te kunnen gaan dat [geïntimeerde] (in de Covid-tijd) spoedig nieuw werk vond of weigerde.
3.12.
De bestreden beschikking moet worden bevestigd. Rhodhana dient de kosten van het hoger beroep te dragen.

3.Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en veroordeelt Rhodhana in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 4.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 20 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.