ECLI:NL:OGHACMB:2022:207

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
SXM2022H00042 en SXM2022H00057
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergunning voor tussentijds appel en vordering tot schorsing in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vergunning voor tussentijds appel en een vordering tot schorsing. De eisers, zonder geregistreerde woon- of verblijfplaats, hebben op 5 april 2022 een verzoekschrift ingediend om in hoger beroep te mogen komen van een eerder vonnis in een incident. Tevens vroegen zij om schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis tot er een onherroepelijk vonnis is gewezen in de hoofdzaak. De verweerders, waaronder het Land Sint Maarten, hebben in hun verweerschrift geconcludeerd dat de eisers niet-ontvankelijk verklaard moeten worden of dat hun verzoeken afgewezen moeten worden, met veroordeling in de proceskosten.

Het Hof heeft geoordeeld dat de vordering tot schorsing nodeloos is ingesteld, aangezien het indienen van een verzoek tot vergunning reeds de behandeling in eerste aanleg schorst. De eisers hebben niet aangetoond dat de toegewezen zekerheid voor hen onoverkomelijk is, en de vergunning voor tussentijds appel is geweigerd. Het Hof heeft de kosten van de procedures voor rekening van de eisers gesteld, met een forfaitair bedrag voor de gemachtigden van de verweerders en het Land. De beschikking eindigt met de afwijzing van de verzochte vergunning, de niet-ontvankelijkheid van de eisers in hun vordering tot schorsing, en de veroordeling van de eisers in de proceskosten.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv en het verzoek om vergunning ex 263a Rv (tussentijds appel) van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden zonder geregistreerde woon- of verblijfplaats in [locatie] en thans verblijvende in [woonplaats],
hierna te noemen: [eisers] (in mannelijk enkelvoud),
in eerste aanleg eisers in de hoofdzaak en verweerders in het incident, thans eisers tot schorsing en verzoekers om vergunning ex artikel 263a Rv,
gemachtigde: mr. E.E.S. Moenir-Alam,
tegen

1.[Verweerder 1],

wonende in [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
BERMON N.V..
gevestigd in Sint Maarten,
3.
[verweerder 2],
wonende in [woonplaats],
4. de naamloze vennootschap
VAN GIFFEN ADVOCATEN (CURAÇAO) N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna alle vier gezamenlijk te noemen: [verweerders],
5. de openbare rechtspersoon
HET LAND SINT MAARTEN,
zetelende in Sint Maarten,
hierna te noemen: het Land,
in eerste aanleg gedaagden in de hoofdzaak en eisers in het incident, thans verweerders tegen de vordering tot schorsing en het verzoek om vergunning ex artikel 263a Rv,
gemachtigden: mrs. R.F. Gibson jr. en A.A. Kraaijeveld.

1. Het verloop van de procedure

1.1.
Bij een op 5 april 2022 ingekomen verzoekschrift heeft [eisers] vergunning verzocht om in hoger beroep te mogen komen van het tussen partijen gewezen vonnis in het incident ex artikel 122 Rv van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht). Bij datzelfde verzoekschrift heeft [eisers] ex artikel 272 Rv gevorderd dat het Hof de
tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis zal schorsen tot er onherroepelijk vonnis is gewezen in de hoofdzaak (het Hof begrijpt: in hoger beroep).
1.2.
Bij een gecombineerd verweerschrift (met producties) tegen zowel de vordering tot schorsing als het verzoek om vergunning hebben [verweerders] geconcludeerd dat het Hof [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel zijn vordering en verzoek zal afwijzen, met veroordeling van de [eisers] in de kosten van deze procedure.
1.3.
Ook het Land heeft geantwoord met een gecombineerd verweerschrift (met producties) tegen zowel de vordering tot schorsing als het verzoek om vergunning. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de vordering en het verzoek van [eisers] zal afwijzen met veroordeling van mr. Moenir-Alam, althans [eisers], tot het betalen aan het Land van een schadevergoeding van US$ 3.900,-, te vermeerderen met de door het Land na 29 juni 2022 gemaakte kosten, althans met veroordeling van [eisers] in de met de wettelijke rente te vermeerderen kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
1.4. [
[eisers], [verweerders] het Land hebben per e-mail pleitnotities ingediend.
1.5.
Vonnis is bepaald op vandaag.
2. De beoordeling
2.1.
Uit de omschrijvingen van de betrokken partijen in (de kop van) het onder 1.1 genoemde inleidend verzoekschrift wordt afgeleid dat [eisers] heeft onderkend dat zijn mede-eiseres [bedrijf] (net als de medegedaagde in de hoofdzaak mr. [naam 1]) geen partij was in het incident ex artikel 122 Rv en dat hij daarom ook niet heeft beoogd om deze (verder als [bedrijf] aan te duiden) vennootschap in de onderhavige procedures te betrekken. Deze opzet is het hoofd van deze beschikking verwerkt (waarbij is uitgegaan van de volledige/werkelijke namen van de betrokken partijen zoals die blijken uit de stukken). Een niet-ontvankelijkverklaring van [bedrijf] en/of haar veroordeling in de proceskosten is niet aan de orde.
2.2.
Zoals het e-mailbericht van 29 juni 2022 impliceert, heeft het Hof – uit coulance – het antwoord dat mr. Moenir-Alam op 7 juni 2022 gaf op het e-mailbericht van het Hof van 6 mei 2022 niet opgevat als een intrekking van haar separate verzoek om vergunning ex artikel 263a Rv. Het verzoek waarvoor [eisers] alsnog griffierecht heeft mogen betalen, en waarop [verweerders] alsmede het Land hebben gereageerd, is derhalve niet te zien als een nieuw verzoek dat afstuit op de termijn van artikel 263a lid 1 Rv.
2.3.
Wat betreft het als eerste te behandelen verzoek om vergunning is van belang dat een incidenteel vonnis waarbij zekerheid wordt bevolen geen (gedeeltelijk) eindvonnis is waarbij in het dictum een einde wordt gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde waaronder is te verstaan: de rechtsvordering die vordering die inzet van het geding is. Het gaat - zo moet na HR 22 januari 2010, ECLINL:HR:2010:BK1639, NJ
2011/269 worden aangenomen - evenmin om een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, zodat ook uit dien hoofde niet aanstonds hoger beroep openstaat. Voor tussentijds appel is derhalve een vergunning vereist; ook partijen gaan daarvan uit. De vergunning zal worden geweigerd omdat een snelle en doelmatige procesgang niet vereist dat afzonderlijk appel wordt ingesteld van het vonnis. Daarbij weegt mee dat [eisers] wel stelt dat hij door de gedaagde partijen is geruïneerd, maar geen gedocumenteerd inzicht verschaft in zijn financiële positie waaruit blijkt dat de toegewezen zekerheid tot in totaal NAf 37.650,- voor hem onoverkomelijk is. Hij geeft bovendien zelf te kennen dat de proceskosten uit pensioeninkomsten kunnen worden voldaan.
2.4.
De vordering tot schorsing is nodeloos ingesteld en [eisers] kan daarin niet worden ontvangen. Het indienen van een verzoek tot vergunning schorst immers reeds de behandeling in eerste aanleg (artikel 263a lid 4 Rv) en die schorsing duurt, bij een toewijzende beslissing voort totdat op het tussentijds hoger beroep is recht gedaan (lid 5 van dat artikel). Bij een afwijzende beslissing staat het vereiste van artikel 272 Rv dat hoger beroep moet zijn ingesteld tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis eraan in de weg aan dat op de vordering tot schorsing wordt beslist.
2.5.
Bij deze uitkomsten dienen de kosten van de procedures voor rekening van [eisers] te komen. Daarbij kan worden volstaan met forfaitaire bedragen van twee keer NAf 2.000,- voor [verweerders] en twee keer NAf 2.000,- voor het Land.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- weigert de verzochte vergunning;
- verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schorsing;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedures aan de zijde van [verweerders], tot op heden begroot op NAf 4.000,- aan gemachtigdensalaris;
- veroordeelt [eisers], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van het Land gevallen, tot op heden begroot op NAf 4.000,- aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de nakosten en bij het uitblijven van betaling na veertien dagen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.E. de Kort, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba en uitgesproken op 19 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.