ECLI:NL:OGHACMB:2022:195

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
H 95/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak in strafzaak betreffende invoer hennep via koeriersbedrijf

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uren, wegens het invoeren van hennep via zijn koeriersbedrijf. De procureur-generaal had gevorderd dat het Hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak.

Het Hof heeft de zaak grondig onderzocht, inclusief de telefoongesprekken tussen de verdachte en een medeverdachte, waarin verzoeken werden gedaan om pakketten op te halen. Ondanks dat er hennep was onderschept in pakketten, oordeelde het Hof dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De gesprekken waren niet overtuigend genoeg om een verband te leggen tussen de verdachte en de in beslag genomen hennep. Het Hof concludeerde dat de verdachte niet wist of had moeten weten dat hij betrokken was bij de invoer van verdovende middelen.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de schuld niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in situaties waarin de verdachte een beroep uitoefent dat mogelijk in verband kan worden gebracht met criminele activiteiten.

Uitspraak

Zaaknummer: H-95/21

Parketnummer : 100.00507/20
Uitspraak : 14 juli 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 17 juni 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteland],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met aftrek van voorarrest, te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden wat betreft de (niet bewezen) medeplichtigheid.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode van 13 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk meermalen heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en in zijn bezit heeft gehad en aanwezig heeft gehad en heeft aangewend, ongeveer 4071 gram, in elk geval
een hoeveelheid hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1
van deOpiumlandsverordening 1960;
en/of
[medeverdachte] op of omstreeks de periode van 13 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk meermalen heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en in zijn bezit heeft gehad en aanwezig heeft gehad en heeft aangewend ongeveer 1854 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening, bij het plegen waarvan verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en of inlichtingen heeft verschaft door:
  • Op 13 maart 2020 op de vraag van medeverdachte [medeverdachte] of hij nog steeds zaken kan ophalen te antwoorden: ‘yeah, I could still get it. So they want me get it, or they ain’t send it yet?’
  • Op 27 maart 2020 op de vraag van medeverdachte [medeverdachte] ll ‘I want to see you’re a magician right now’ en de mededeling van medeverdachte dat ‘the thing like it get lock up inside there’ te antwoorden ‘Let me find out. Let me find out if they open back up Monday’ en ‘send me the info’.
  • Op dinsdag 31 maart 2020 naar het postkantoor is gegaan en navraag heeft gedaan naar het pakket.
  • Op 31 maart 2020 aan medeverdachte [medeverdachte] mede te delen dat ‘No but they just inform me that it went with Customs. Customs have it.’
Vrijspraak
Het Hof is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde bewezen te verklaren, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het Hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte, die eigenaar is van een koeriersbedrijf, heeft in de periode van 13 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 telefoongesprekken met een zekere [medeverdachte] (“[bijnaam medeverdachte]”) gevoerd waarin door [medeverdachte] aan de verdachte wordt verzocht om een pakket op te halen bij het postkantoor. In het licht van het feit dat op 30 maart 2020 door de douane tijdens een controle van binnenkomende en uitgaande post op het postkantoor te Phillipsburg in Sint Maarten in twee pakketten een totaal gewicht van 1.836 gram hennep werd onderschept en inbeslaggenomen, zijn deze gesprekken bij eerste lezing als belastend jegens de verdachte aan te merken. Nadere beschouwing van deze gesprekken leert echter dat deze onvoldoende zijn om het niveau van ernstige bezwaren te overstijgen. In de eerste plaats geldt dat in dit strafgeding niet met de voor bewijs benodigde ondubbelzinnigheid is komen vast te staan dat er een verband bestaat tussen het verzoek van [medeverdachte] aan de verdachte en een van de op 30 maart 2020 in beslag genomen postpakketten met daarin marihuana. Met andere woorden: niet is komen vast te staan dat een van de inbeslaggenomen pakketten inhoudende marihuana het pakket was dat de verdachte voor [medeverdachte] diende op te halen bij het postkantoor. Reeds om die reden zou een vrijspraak in de rede liggen.
Vast is komen te staan dat de verdachte bij het postkantoor is geweest om een postpakket op te halen. In een telefoongesprek dat op 31 maart 2020 rond 17:05 uur heeft plaatsgevonden, geeft de verdachte aan [medeverdachte] te kennen dat hij op het postkantoor te verstaan heeft gekregen dat indien hij het pakket wenst op te halen, hij daarvoor naar de douane dient te gaan, hetgeen, aldus de verdachte, betekent dat de douaneautoriteiten naar het postkantoor zijn gegaan en het pakket hebben meegenomen. In het gesprek legt de verdachte vervolgens uit dat dit iets is wat steekproefsgewijs plaatsvindt, en dat de douaneautoriteiten in dat geval alle pakketten in het postkantoor aan een onderzoek onderwerpen. Indien hij eerder geïnformeerd was over het op te halen pakket, had hij het pakket vóór de inbeslagname door de douaneautoriteiten kunnen ophalen, aldus nog steeds de verdachte in het desbetreffende telefoongesprek. Het Hof is van oordeel dat hiermee evenwel nog niet is gezegd dat dit gesprek gaat over het ophalen van een pakket inhoudende verdovende middelen. Nu de verdachte er immers in het gesprek vanuit gaat dat in het geval van controle door de douane álle pakketten aan een grondiger controle door de douaneautoriteiten worden onderworpen, kan zijn mededeling aan [medeverdachte] niet meer inhouden dan dat de verdachte hem die (algehele) controle door de douane heeft willen besparen en is aan zijn mededelingen geen aanwijzing voor de wetenschap van de verdachte met de criminele inhoud van het pakket te ontlenen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is aldus niet méér komen vast te staan dan dat de verdachte vanuit zijn professie zich beschikbaar heeft gesteld koerierdiensten te verlenen aan [medeverdachte]. Bij deze stand van zaken kan de schuld van de verdachte niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld en dient hij zowel van het primair als het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Op 11 juni 2020 is door de douane marihuana aangetroffen in een pakket afkomstig van een [bedrijf] cargo vlucht vanuit San Juan. Nadat de verdovende middelen uit het pakket waren gehaald, is het pakket vervolgens aangeboden aan de koerier van [bedrijf]. Van de website van [bedrijf] is af te lezen dat de verdachte vervolgens voor ontvangst van het pakket heeft getekend. De verdachte heeft steeds ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in het door hem op 12 juni 2020 opgehaalde postpakket. Zijn verklaring komt er in de kern op neer dat hij een koeriersbedrijf heeft dat eenvoudigweg koerierdiensten verleent. Daarbij verklaart hij – uit ervaring als ex-medewerker van het postkantoor – ervan uit te gaan dat hij als koerier bij het ophalen van pakketten of brieven geen risico loopt dat er verboden goederen in die pakketten of brieven zitten, aangezien de inhoud daarvan zowel in het land van herkomst als in Sint Maarten door de (douane)autoriteiten door middel van scannen gecontroleerd wordt. Het Hof acht deze verklaring van de verdachte niet onaannemelijk. Ook voor het overige bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten waaruit zou moeten blijken dat de verdachte wist of had moeten weten of op zijn minst had moeten vermoeden dat het door hem op 12 juni 2020 opgehaalde postpakket drugs bevatte.
Gelet op het voorgaande acht het Hof het ten laste gelegde niet bewezen, zodat de verdachte ook in zoverre van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A. Carmelia, S. Verheijen en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 14 juli 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
uitspraakgriffier: