ECLI:NL:OGHACMB:2022:182

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
H 8/21 400.00097/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire inzake gewelddadige overval met vuurwapens

Op 24 juni 2022 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire. De zaak betreft een gewelddadige overval waarbij de verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, samen met een ander een overval heeft gepleegd op twee geldlopers. Het Gerecht had de verdachte vrijgesproken van feit 3, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren voor de feiten 1 en 2. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet ontvankelijk is in het hoger beroep voor feit 3, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof heeft de bewezenverklaring van feit 2 vernietigd en de kwalificatie aangepast naar een overtreding van artikel 3 van de Vuurwapenwet BES. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, en is de verdachte verplicht om een schadevergoedingsmaatregel te voldoen. Het Hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Zaaknummer: H 8/21

Parketnummer: 400.00097/20
Uitspraak: 24 juni 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 4 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteland],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen.
De verdachte heeft op 9 februari 2021 hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door het Gerecht vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het Hof zal de verdachte om die reden niet ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 3.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (laatstgenoemde namens [bedrijf 1]) in het kader van hun vordering tot schadevergoeding ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van bewijsmiddelen zal bevestigen, namelijk door bewijsmiddel 9 aan te vullen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte primair zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2, de kwalificatie van de bewezenverklaring van feit 2, de op te leggen straf en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3], – in zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd – en met dien verstande dat de gronden van het vonnis waarvan beroep zullen worden verbeterd, in die zin dat het Hof:
  • een bewijsoverweging toevoegt ten aanzien van de partiële vrijspraak van feit 2;
  • de bewijsmiddelen 9 en 10 verwijdert;
  • de bewijsmiddelen 2 en 3 verbetert;
  • de bewijsoverwegingen van het Gerecht verbetert;
  • de toepasselijke wettelijke voorschriften verbetert.
Partiële vrijspraak feit 2
Hoewel er aanwijzingen in de whatsappgesprekken in het dossier te vinden zijn dat de verdachte een vuurwapen en munitie heeft ingevoerd vanuit Curaçao naar Bonaire, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte dit daadwerkelijk heeft gedaan. De verdachte zal daarom van de invoer van (een) wapen(s) en munitie zoals mede ten laste gelegd onder feit 2 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof vernietigt de bewezenverklaring van feit 2 aldus dat de bewezenverklaring komt te luiden:

Feit 2hijop een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 maart 2020 tot en met 10 maart 2020, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerd in de zin van artikel 2 Vuurwapenregeling BES en/of voorhanden heeft gehad:

  • (een) Glock(s), althanseen (hand)vuurwapen
    (s), en
    /of
  • een halve doos, althans een hoeveelheid, kogels, in elk gevalmunitie,
in elk geval een of meer vuurwapen(s) of (een) ander soortgelijk(e) voor bedreiging
of afdreiging geschikt(e) voorwerp(en) en/of munitiein de zin van de Vuurwapenwet BES;
Verbetering bewijsmiddelen
Het Hof verwijdert de bewijsmiddelen 9 en 10. Het Hof verbetert de bewijsmiddelen 2 en 3. Het Hof:

verbetert bewijsmiddel 2 aldus dat dit komt te luiden:

2. De arts [arts] heeft [slachtoffer 1] na het incident onderzocht en heeft de volgende medische verklaring afgelegd:
“Op 11 maart 2020 is [slachtoffer 1] op de eerste hulp van Fundashon Miriadal gezien in verband met schotwonden linkerhand.
Aard van het letsel:
Patient was shot twice in the left hand during a robbery. Two shots, one through the ‘’Tenar” of the left thumb and one through the midphalanx of dig 2 of the left hand.
Double gunshot wound to the left hand:
-burtsfracture midphalanx dig 2.
-penetrating wound tenor.” [1]

verbetert bewijsmiddel 3 aldus dat dit komt te luiden:

3. [Slachtoffer 2] deed op 11 juni 2020 aangifte. Hij heeft, voor zover van belang, bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Gisteren (het Hof begrijpt: 10 maart 2020) waren mijn collega [slachtoffer 1] (het Hof begrijpt: [slachtoffer 1]) op patrouille. Ik werk 5 jaar bij [bedrijf 1]. Omstreeks 22.40 uur had [medewerkster meldkamer] van onze meldkamer via portofoon contact opgenomen met een opdracht om geld bij [bedrijf 2] te gaan ophalen. Bij [bedrijf 2] ging mijn collega [slachtoffer 1] het geld halen en ik bleef buiten staan wachten. Toen mijn collega [slachtoffer 1] naar buiten kwam met het geld gingen wij samen terug naar ons dienstvoertuig. Ik deed de linker achterpoort van het dienstvoertuig open voor mijn collega. Mijn collega ging achter de zitplaats van de chauffeur met het geld zitten. Toen ik de poort had gesloten, draaide ik rechtsom en zag twee personen richting mij komen. Ik zag dat beide personen vuurwapens in hun handen hadden en realiseerde dat deze personen overvallers waren. Ik zag dat de overvallers het vuurwapen op mij richtte. Ik begon meteen achteruit te lopen en hetzelfde moment zag ik dat de voorste overvaller (1ste overvaller) in mijn richting begon te schieten.
Ik ging achter de pilaar schuilen. De 1ste overvaller bleef in mijn richting schieten. Ik besloot achter uit de lopen tussen de verschillende pilaren ter plaatse. Ik zag dat de 2de overvaller de linker achterpoort van ons dienstvoertuig had geopend en met mijn collega [slachtoffer 1] begon te vechten. Ik bleef achteruit lopen richting de entree van het casino. Toen ik bij de laatste pilaar was gekomen, besloot ik twee schoten te lossen. Ik had op de eerste overvaller gericht. Ik heb een pistool van het merk Beretta. Ik had 15 patronen van 9 millimeter in het vuurwapen.
Op een gegeven moment zag ik mijn collega [slachtoffer 1] aan komen lopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] zijn linkerhand vasthield en dat hij hevig bloedde. Ik hoorde [slachtoffer 1] tegen mij zeggen dat ze hem hadden beschoten.” [2]
Bewijsoverwegingen
Het Hof neemt de bewijsoverwegingen van het Gerecht over met dien verstande dat de hierna te noemen passages worden verwijderd en dat het Hof een bewijsoverweging toevoegt ter zake van het alternatieve scenario van de verdachte. Het Hof:

verwijdert op pagina 28:

“In de avond van 10 maart 2020, rond het tijdstip van de overval, wordt de verdachte tot viermaal toe door zijn vriendin gebeld. Er wordt echter niet opgenomen.”

verwijdert op pagina 29:

“, in wiens signalement de verdachte lijkt te passen,”

voegt toe op pagina 30:

Alternatief scenario
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, omdat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte op 10 maart 2020 iets na 21:00 uur en dus ten tijde van de overval rond 22:54 in het huis waar hij op Bonaire verbleef lag te slapen. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de verklaring van de verdachte, die heeft verklaard dat hij vanaf een uur of acht die avond lag te slapen, en de getuigenverklaring van [getuige 1] (de vriendin van de verdachte), die heeft verklaard dat toen zij op 10 maart 2020 tussen 21u en 22u ’s avonds thuiskwam de verdachte in hun slaapkamer lag te slapen.
Het Hof acht dit alternatief scenario ongeloofwaardig en zal om die reden eraan voorbij gaan. Uit het dossier (pagina 287) volgt namelijk dat getuige [getuige 1] op 10 maart 2020 om 20:16, 20:45, 22:03 en 23:15 heeft geprobeerd de verdachte te bellen. Het komt het Hof zeer onwaarschijnlijk voor dat de getuige de verdachte heeft proberen te bellen, terwijl de getuige samen met de verdachte in één ruimte zou zijn (waarvan in ieder geval sprake moet zijn geweest om 22:03 en 23:15). Bovendien volgt uit de whats-app gesprekken van de verdachte in het dossier (zie pagina 177, 178 en 200) dat hij op 10 maart 2020 rond negen uur en half tien ’s avonds nog berichten heeft verstuurd, hetgeen eveneens in tegenspraak is met zijn verklaring dat hij op dat tijdstip lag te slapen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het Hof vernietigt de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en stelt hiervoor in de plaats:
Het onder feit 2 bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3 van de Vuurwapenwet BES en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Vuurwapenwet BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld krachtens artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd.
Oplegging van de straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige overval op twee geldlopers op de parkeerplaats van [bedrijf 2]. Tijdens deze overval is er vrijwel direct vele malen - op zeer korte afstand - in de richting van de geldlopers geschoten. Als gevolg hiervan is één van de geldlopers door een kogel aan zijn hand gewond geraakt. De slachtoffers hebben hiervan – zo blijkt uit hun schriftelijke verklaringen en de mondelinge toelichtingen daarop ter terechtzitting in hoger beroep – grote psychische nadelige gevolgen ondervonden en ondervinden die nog steeds. Dat het schieten geen (nog) ernstiger letsel of fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die niet is te danken aan het handelen van de overvallers.
Een overval waarbij op geen enkele wijze wapengeweld wordt geschuwd is een buitengewoon ernstig misdrijf. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort geweldsmisdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden en dit is dus ook gebleken. Bovendien versterken deze overvallen bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, in het bijzonder op zo’n klein eiland als Bonaire. De verdachte is aan deze gevolgen van zijn handelen volledig voorbijgegaan en heeft zich louter laten leiden door zijn streven naar financieel gewin. Het Hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur meebrengt. Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het Hof gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke strafrechtelijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. In het geval van een diefstal met geweld waarbij is geschoten met een vuurwapen en waarbij letsel is ontstaan, wordt als uitgangspunt bij zogeheten first offenders een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6-8 jaar genoemd. Het Hof heeft bij de afweging voor de strafoplegging ten nadele van de verdachte betrokken dat de daders direct meerdere malen zijn gaan schieten, de gevolgen voor de slachtoffers en de proceshouding van de verdachte waarbij hij geen openheid van zaken geeft en blijft ontkennen dat hij de overval heeft gepleegd.
Verder is ten aanzien van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht geslagen op de inhoud van de over hem opgemaakte rapportages waaronder het psychologisch onderzoek d.d. 18 juni 2020. [3] De psycholoog heeft in dat rapport opgenomen dat de verdachte een randbegaafde intelligentie en vermijdende trekken in de persoonlijkheid heeft. Of dit doorwerkt in het betreffende delict en of dit invloed heeft op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte is voor de psycholoog niet goed te beoordelen doordat de verdachte het delict ontkent en er geen goed beeld is verkregen van de rolverdeling bij het delict. [4] Als de verdachte als meeloper bij het delict betrokken zou zijn dan kan overwogen worden om hem het delict verminderd aan te rekenen.
Nu het Hof de verdachte, gelet op zijn grote bijdrage voorafgaand en tijdens het delict, niet als meeloper beschouwd, zal het Hof het delict volledig aan de verdachte toerekenen.
Het Hof kan zich wel verenigingen met de in de rapportages vastgestelde zwakbegaafdheid van de verdachte. [5] Tevens ziet het Hof onder ogen dat de verdachte ten tijde van het plegen van het delict pas 23 jaar oud was en hij niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en aldus als first offender heeft te gelden. In deze omstandigheden ziet het Hof een reden voor strafmatiging, als gevolg waarvan het Hof tot een lagere straf komt dan door het Gerecht is opgelegd en door de procureur-generaal is geëist, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
Het Hof zal de overweging van het Gerecht met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]. vernietigen. Het Hof overweegt als volgt met betrekking tot die vordering benadeelde partij:
Benadeelde partij [bedrijf 1]
De benadeelde partij [bedrijf 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt $ 94.176,00 bestaande uit $ 86.646,00 aan materiële schade en $ 7.500,00 aan immateriële schade.
Het Gerecht heeft in zijn vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van $ 27.933,00 bestaande uit $ 6.954,83 aan gemaakte loonkosten, $ 910,00 aan gemaakte autokosten en $ 20.068,17 aan het gedeelte van het gestolen bedrag. De benadeelde partij vordert de verdachte en zijn mededaders hoofdelijk te veroordelen om het bedrag van $ 27.933,00 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de veroordeling tot de algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd en dit is door de verdediging ook niet betwist, dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van $ 6.954,83 aan gemaakte loonkosten en $ 910,00 aan gemaakte autokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2022. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De toegewezen bedragen alsmede de schadevergoedingsmaatregel zullen hoofdelijk aan de verdachte worden opgelegd.
Van de overige gevorderde kosten, te weten $ 20.068,17 (het gedeelte van het gestolen bedrag) is niet uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken en ook overigens onvoldoende onderbouwd dat dit schade is die geleden is door deze benadeelde partij, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het Hof verbetert de door het Gerecht aangehaalde wettelijke voorschriften, in die zin dat het Hof aan de door het Gerecht genoemde artikelen artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES toevoegt.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van feit 3;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2, de kwalificatie van de bewezenverklaring van feit 2, de op te leggen straf en de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]. en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
7 (zeven) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf 1]geleden schade toe tot een bedrag van
$ 7.864,83 (zegge: zevenduizend achthonderdvierenzestig dollar en drieëntachtig dollarcent)vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2022 tot aan de dag van de gehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[bedrijf 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
$ 7.864,83 (zegge: zevenduizend achthonderdvierenzestig dollar en drieëntachtig dollarcent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 65 (vijfenzestig) dagen hechtenis met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2022 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
legt de hiervoor genoemde betalingsverplichtingen hoofdelijk aan de verdachte op;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, M.J. de Kort en S. Verheijen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.L. den Dekker, (zittings)griffier, en op 24 juni 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Bonaire.
mr. S. Verheijen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 31 maart 2020, bijlage 1 Zaakdossier 1, pagina 51-54.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2020, proces-verbaalnummer 20200311.1030.346, Bijlage 1 Zaaksdossier 1, pagina 55-59.
3.Psychologisch onderzoek PRO JUSTITIA d.d. 18 juni 2020, opgesteld door N. de Doelder.
4.Pagina 9 van dat onderzoek.
5.Voorlichtingsrapport stichting Reclassering Caribisch Nederland d.d. 27 juli 2020 opgesteld door [reclasseringswerker] en pagina 7 van psychologisch onderzoek PRO JUSTITIA d.d. 18 juni 2020, opgesteld door N. de Doelder.