ECLI:NL:OGHACMB:2022:164

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
100.00455/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandelzaak Pompei: Hoger beroep inzake mensenhandel, mensensmokkel en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak, die betrekking heeft op mensenhandel, mensensmokkel en wederrechtelijke vrijheidsberoving, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte, die in eerste aanleg was veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven, vervoeren en huisvesten van vrouwen uit Colombia en de Dominicaanse Republiek met het oogmerk van uitbuiting in de prostitutie. De vrouwen werden onder dwang en in een kwetsbare positie gehouden, wat leidde tot ernstige inbreuken op hun persoonlijke vrijheid en integriteit. Het Hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 10 maanden, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de noodzaak van effectieve handhaving van de wetgeving ter bescherming van slachtoffers.

Uitspraak

Zaaknummer: H-109/2019

Parketnummer: 100.00455/16
Uitspraak: 15 december 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 24 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van de onder 1 sub a en c alsmede de onder 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een geldboete van NAf 1.000.000,-, subsidiair één jaar hechtenis, en voorts de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met een proeftijd van 3 jaren. Het Gerecht heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1 sub d, f en i ten laste gelegde feiten.
Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. C. Merx, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft omstandig betoogd dat en op welke gronden – in de door de raadsman gekozen volgorde – bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat ‘het openbaar ministerie structureel heeft gerommeld met de rechtshulpverzoeken en de getuigen onvindbaar zijn geworden door de manipulaties van het openbaar ministerie’ en dat – naar het Hof begrijpt – de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad, mist die stelling feitelijke grondslag. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
Feit 1
dat hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016, te Sint Maarten en/of de Dominicaanse Republiek en/of Colombia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) heeft/hebben gehandeld in een of meerdere vrouwen, genaamd:
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G06 – [vrouw 6] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
. G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G11 – [vrouw 11] (Colombia)[bedrijf 1] en/of
· G12 – [vrouw 12] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
. G14 – [vrouw 14] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G15 – [vrouw 15] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [[bedrijf 2]] en/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G28 – [vrouw 28] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en/of
· G29 – [vrouw 29] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en/of
· G30 – [vrouw 30] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
· G31 – [vrouw 31] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en/of
· G32 – [vrouw 32] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en/of
· G33 – [vrouw 33] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G34 – [vrouw 34] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G35 – [vrouw 35] (Dominicaanse
Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G36 – [vrouw 36] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G37 – [vrouw 37] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G38 – [vrouw 38] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G39 – [vrouw 39] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G40 – [vrouw 40] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G41 – [vrouw 41] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2]
en/of
hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voornoemde vrouwen GO1 t/m G41
(sub a)
door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van genoemde vrouwen te verkrijgen, die zeggenschap had over genoemde vrouwen, heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van GO1 t/m G41
en/of
(sub c)
GO1 t/m G41 heeft/hebben aangeworven in en/of meegenomen uit de Dominicaanse Republiek en/of Colombia, met het oogmerk die vrouwen in een ander land, te weten Sint Maarten, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en/of
(sub d)
GO1 t/m G41 met één of meerdere van de onder sub a genoemde middelen heeft/hebben gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de voornoemde vrouw(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(sub f)
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van GO1 t/m G41
en/of
(sub i)
GO1 t/m G41 met één of meerdere van de onder sub a genoemde middelen heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen zich te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
door:
  • die GO1 t/m G41 in de Dominicaanse Republiek en/of Colombia aan te (doen) werven voor prostitutiewerkzaamheden in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]op Sint Maarten en/of
  • (daarbij) die GO1 t/m G41 een valse voorstelling van zaken te geven over de aard/omstandigheden van de werkzaamheden en/of de huisvesting en/of de kosten/verdiensten in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]en/of
  • (vervolgens) die GO1 t/m G41 naar Sint Maarten te (doen) vervoeren en/of over te (doen) brengen en/of (vervolgens), na aankomst op Sint Maarten, naar het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]te (doen) vervoeren en/of (doen) overbrengen en/of
  • (aldaar) die GO1 t/m G41 verplicht en tegen betaling van een (fors) bedrag van 50/60 USD per dag ([bedrijf 1]) dan wel 40/50 USD per dag ([bedrijf 2]) te huisvesten in een van de slaapkamers van het bordeel en/of
  • die GO1 t/m G41 een fors bedrag, variërend van ongeveer 1500 USD tot 1700 USD in rekening te brengen voor een zogenaamd "contract" (kosten werk/verblijfsvergunning en bijkomende kosten), althans een dergelijk bedrag voor te schieten zodat een (begin)schuld ter hoogte van dat bedrag ontstaat, terwijl (bovendien) in de arbeidsovereenkomst stond vermeld dat de club deze kosten zou dragen en/of dat de club geen leningen zou verstrekken en/of
  • die GO1 t/m G41 prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]en/of
  • die GO1 t/m G41 geen bruto maandsalaris uit te keren van NAF 1,530.53, terwijl dit wel in de arbeidsovereenkomst stond vermeld en/of
  • die GO1 t/m G41 lange dagen van ongeveer 10-11 uren te laten werken, terwijl in de arbeidsovereenkomst een werkdag van 8 uren stond vermeld en/of
  • die GO1 t/m G41 7 dagen per week te laten werken, terwijl (bovendien) in de arbeidsovereenkomst een werkweek van 6 dagen stond vermeld en/of die GO1 t/m G41 een bedrag van USD 15 bovenop de reguliere huisvestingskosten te laten betalen op dagen dat er niet gewerkt werd waardoor die GO1 t/m G41 werden bewogen om ook te werken op haar/hun vrije dag
  • die GO1 t/m G41 ook huisvestingskosten te laten betalen op dagen van ziekte en/of menstruatie waardoor die GO1 t/m G41 werden bewogen om middels tampons en/of injecties door te werken en/of
  • die GO1 t/m G41 niet van een (toereikende) ziektekostenverzekering te voorzien, terwijl in de arbeidsovereenkomst stond vermeld dat er een (toereikende) ziektekostenverzekering door de werkgever zou worden geregeld en/of die GO1 t/m G41 wekelijks op te laten draaien voor de dokterskosten van USD 13 per consult en/of overige periodieke medische testen en/of
  • die GO1 t/m G41 (forse) kosten voor condooms (USD 6) te laten betalen en/ of
  • die GO1 t/m G41 per klant een bedrag variërend van 3-5 USD (overdag) tot 10 USD ('s avonds) per 20 minuten voor de sleutel van een werkkamer te laten betalen aan de club en/of
  • die GO1 t/m G41 te verplichten om telkens USD 20 per klant af te dragen totdat de bij de club uitstaande huisvestingskosten en/of kosten van of voortvloeiend uit het "contract" afgelost/verrekend waren en/of
  • die GO1 t/m G41 in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]te onderwerpen aan (leef)regels en/of een (uitgebreid) boetesysteem en/of
  • GO1 t/m G41 te beperken in hun bewegingsvrijheid door nachtelijke opsluiting en/of door haar/hun middels zogenaamde "salidas" variërend van 110 USD (overdag) tot 160 USD ('s avonds) te beletten om het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]tijdens en/of buiten werktijd te verlaten
  • die GO1 t/m G41 te bewegen om een groot deel van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en/of af te dragen middels de verplichte en kostbare huisvesting in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]en/of het boetesysteem en/of het aflossen van schulden aan de club (
  • die GO1 t/m G41 te verplichten om op gezette tijden schoonmaakwerkzaamheden te verrichten en/of aanwezig te zijn op de werkvloer en/of contact(en) te leggen/onderhouden met klanten en/of te dansen in de bar van het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], zonder dat daar vanuit de club een vergoeding tegenover stond (
terwijl die die GO1 t/m G41 in een zwakke economische en/of financiële positie verkeerde(n) en/of de Engelse taal niet, althans onvoldoende, machtig was/waren en/of niet op de hoogte was/waren van de in Sint Maarten geldende wet- en regelgeving en/of haar/hun rechten en/of plichten en/of (bijna) niemand in Sint Maarten kende(n) en/of niet over eigen huisvesting in Sint Maarten beschikte(n) en/of illegaal in Sint Maarten verbleef/verbleven en/of/aldus bewerkstelligd heeft dat die GO1 t/m G41 van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) afhankelijk was/waren.
2, primair
dat hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016, te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G06 – [vrouw 6] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G11 – [vrouw 11] (Colombia)[bedrijf 1] en/of
· G12 – [vrouw 12] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G14 – [vrouw 14] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G15 – [vrouw 15] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G18 – [vrouw 18] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G19 – [vrouw 19] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G24 – [vrouw 24] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G28 – [vrouw 28] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G29 – [vrouw 29] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G30 – [vrouw 30] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
· G31 – [vrouw 31] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G32 – [vrouw 32] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G33 – [vrouw 33] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G34 – [vrouw 34] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G35 – [vrouw 35] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G36 – [vrouw 36] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G37 – [vrouw 37] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G38 – [vrouw 38] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G39 – [vrouw 39] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G40 – [vrouw 40] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G41 – [vrouw 41] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2]
wederrechtelijk van haar/hun vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door haar/hen in het bordeel genaamd [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]op te sluiten, althans te gebieden in haar/hun kamer(s) te overnachten en/of te verblijven door (telkens) na werktijd/sluitingstijd van genoemd(e)
borde(e)l(en) het toegangshek leidende naar de gang van haar/hun (slaap/werk)kamer(s) van/aan de buitenkant of (doen) te sluiten middels traliehekdeur met een (schuif)slot en/of een of meerdere (andere) slot(en) en/of de ramen van die kamer(s) aan de buitenkant te voorzien van tralies, althans de buitendeur van het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] te vergrendelen en het rolluik te sluiten en haar/hun niet van enige sleutel te voorzien, haar/hen (vervolgens) middels videocamera's onder toezicht te houden terwijl zij onder zodanige omstandigheden in het/de borde(e)len zat/zaten, dat zij niet vrij was/waren haar/hun wil te bepalen en aldus genoemde G1 t/m G41 te beletten/belemmeren om die kamer(s) en/of het bordeel te verlaten;
2, subsidiair
dat hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016, te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voornoemde G1 tot en met G 41 door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die G1 tot en met G41, wederrechtelijk heeft gedwongen te overnachten en/of te verblijven gedurende de nachtelijke sluitingstijden in het bordeel genaamd [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] door haar/hen te gebieden in haar/hun kamer(s) te overnachten en/of te verblijven en/of door na werktijd/sluitingstijd van genoemd(e) borde(e)l(e)n het toegangshek leidende naar de gang van haar/hun (slaap/werk)kamer(s) van/aan de buitenkant of (doen) te sluiten middels traliehek met een (schuif(slot) en/of een of meerdere (andere) slot(e)n en/of de ramen van die kamer(s) aan de buitenkant te voorzien van tralies, althans de buitendeur van het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] te vergrendelen en het rolluik te sluiten en haar/hun niet van enige sleutel te voorzien, haar/hen (vervolgens) middels videocamera's onder toezicht te houden, terwijl zij onder zodanige omstandigheden in het/de borde(e)len zat/zaten, dat zij niet vrij was/waren haar/hun wil te bepalen, waardoor zij geen vrije keus had/hadden dan om in eerdergenoemde kamer(s) te overnachten;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 november 2016 in Sint Maarten en/of Colombia en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, (een) ander(en), te weten:
· GO1 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G18 – [vrouw 18] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G19 – [vrouw 19] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G20 – [vrouw 20](Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G24 – [vrouw 24] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2],
(uit winstbejag) behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
- toegang tot of doorreis door Sint Maarten en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en/of
- verblijf in Sint Maarten,
dan wel haar/ hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft, immers heeft/hebben hij en/of een of meer van zijn mededader(s)
- contact opgenomen en/of onderhouden met voornoemde vrouwen in
het land van herkomst om op Sint Maarten te komen werken en/of
- schriftelijke arbeidsovereenkomsten en/of documenten die verband hielden met de te verrichten werkzaamheden in Sint Maarten, toegestuurd naar voornoemde vrouwen en/of aangegeven welke gegevens/documenten voornoemde vrouwen op voorhand dienden aan te leveren en/of
- voornoemde vrouwen na aankomst op Sint Maarten van en naar het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]vervoerd dan wel doen vervoeren en/of;
- ( vervolgens) voornoemde vrouwen gehuisvest dan wel doen huisvesten in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]tegen betaling,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang, die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 november 2016 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, (een) ander(en), te weten:
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G18 – [vrouw 18] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G19 – [vrouw 19] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G24 – [vrouw 24] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2],
welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijke toegang tot of verblijf in Sint Maarten had/hadden verschaft, (telkens) krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, immers heeft verdachte en/of haar mededader(s) voornoemd(e) perso(o)n(en) toen en daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
Door de verdediging gevoerde verweren
Bewijsuitsluiting
Op dezelfde gronden als hiervoor weergegeven bij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft de raadsman tevens betoogd dat bewijsuitsluiting dient te volgen. Om de redenen als daar vermeld verwerpt het Hof dat verweer.
De bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van 10 vrouwen die niet als getuigen zijn gehoord
Het Hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep beslissingen gegeven op verzoeken van de raadsman tot het horen van 10 vrouwen als getuigen. Het hof heeft die verzoeken afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De verdediging heeft verzocht dat het Hof de eerder opgegeven (15) getuigen die na verwijzing door de rechter-commissaris niet zijn gehoord (=10) (alsnog) als getuigen worden gehoord.
Het Hof betrekt bij de beoordeling van het op die 10 getuigen toegespitste verzoeken het volgende.
Eerder, ter terechtzitting van 13 april 2021, heeft het Hof beslist dat de 15 door de verdediging genoemde vrouwen als getuigen zullen worden gehoord in de zaken van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1]. Daartoe heeft het Hof de zaak met het oog op hun verhoren naar de rechter-commissaris verwezen. Bij die gelegenheid heeft het Hof met zoveel woorden het belang van hun verhoren gemarkeerd en heeft het Hof ambtshalve de verwijzingsbeslissing gegeven in zaak tegen de verdachte [medeverdachte 2]. Voorts heeft het Hof ambtshalve de rechter-commissaris opgedragen, indien (het uitblijven van) de verhoren daartoe naar haar oordeel aanleiding geven, ook andere in de tenlastelegging genoemde personen als getuige(n) te horen.
De inspanningen van de rechter-commissaris hebben geresulteerd in het verhoor van 5 getuigen. In haar bericht aan het Hof van 14 oktober 2022 heeft zij beredeneerd uiteengezet dat en waarom er geen redelijk zicht bestaat op het verhoor van nog meer personen als getuigen.
Thans ligt ter beslissing door het Hof voor het (niet andermaal onderbouwde) verzoek van de verdediging om het daarheen te leiden dat ook de eerder verzochte doch niet-gehoorde getuigen alsnog worden gehoord. De verdediging heeft daaraan toegevoegd dat het Hof de behandeling van de zaken niet hoeft aan te houden, maar dat de verdediging een beslissing wenst op de heden ter terechtzitting gedane verzoeken. De procureur-generaal heeft het belang van voortgezette behandeling van de zaken ter terechtzitting onderschreven, en waar het gaat om het verhoor van de verzochte getuigen heeft hij opgemerkt dat moet worden aangenomen dat daarmee veel tijd zal zijn gemoeid.
Het Hof stelt voorop wat het eerder, ter terechtzitting van 13 april 2021 heeft vooropgesteld: het belang dat bestaat bij het verhoor van de verzochte getuigen is evident. Het Hof verstaat de onderbouwing van de gedane verzoeken – die weliswaar door de verdediging niet met zoveel woorden is gegeven – aldus, dat de uitoefening van het ondervragingsrecht voor de verdachten van wezenlijk belang is.
Voorop staat dat uit het in artikel 6, derde lid sub d, Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde ondervragingsrecht (dat onderdeel is van het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces) volgt dat de rechter van het oproepen van een niet-verschenen getuige, om wiens oproeping door de verdediging is verzocht, mag afzien indien die oproeping volstrekt overbodig en/of nutteloos is. Van nutteloosheid zal sprake zijn als niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen. Bij de beoordeling van de vraag of verschijning binnen een aanvaardbare termijn onaannemelijk is, dient de rechter te beoordelen of met een redelijke waarschijnlijkheid te verwachten is dat de getuige op een nadere terechtzitting wel dan wel na verwijzing door het Hof bij de rechter-commissaris zal verschijnen. Bij dat oordeel kan mede worden betrokken de voorafgaande procesgang en de duur van de behandeling van de zaak in hoger beroep tot dan toe. Een doelmatige, snelle procesvoering kan dus een legitiem belang opleveren om het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6, derde lid sub d, EVRM te beperken.
Het Hof stelt vast dat reeds in de gedingfase van de eerste aanleg inspanningen zijn verricht om het tot verhoren van getuigen te leiden. In hoger beroep zijn andermaal door de rechter-commissaris (ook langs de weg van internationale rechtshulp) inspanningen verricht, met het verhoor van 5 van de 15 getuigen als resultaat daarvan. Het Hof stelt voorts vast dat de feiten waarvoor de verdachten zijn veroordeeld dateren van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016, dat het vonnis waarvan beroep is gewezen op 24 april 2019, dat het Hof ter terechtzitting van 13 april 2021 beslissingen heeft gegeven, op de getuigenverzoeken en ook ambtshalve. Voorts is van belang dat de beredeneerde prognose van de rechter-commissaris over het realiseren van getuigenverhoren somber is. Daarmee is gegeven dat er voor het Hof geen aanknopingspunten zijn, op grond waarvan moet worden aangenomen dat met een redelijke waarschijnlijkheid te verwachten is dat de getuigen na het andermaal verwijzen van de zaken naar de rechter-commissaris zullen verschijnen, reeds omdat zij niet (eenvoudig) kunnen worden opgeroepen met het oog op een getuigenverhoor. Bij die stand van zaken, en de tot dusver met de behandeling van de zaken gemoeide tijd – de gedingfase in hoger beroep beloopt thans ruim 3 jaren en 6 maanden – is het Hof van oordeel dat het belang van een snelle doelmatige procesvoering thans veel gewicht in de schaal legt. Het Hof wijst daarom de verzoeken af. Het Hof zal na de sluiting van het onderzoek in deze zaken beoordelen of in het geval van bewijsgebruik van verklaringen van de getuigen wier verhoor is verzocht doch niet is gerealiseerd tot gevolg heeft dat de procedure in zijn geheel niet eerlijk is geweest, in de betekenis van artikel 6 EVRM. “
In het verlengde van het voorgaande heeft het Hof thans te onderzoeken of artikel 6 EVRM in de weg staat aan dat bewijsgebruik.
Het Hof onderkent dat het, ondanks een herhaald gedaan verzoek, uitblijven van een verhoor van de even bedoelde 10 vrouwen als getuigen op zichzelf beschouwd een inperking oplevert van het ondervragingsrecht. Daarmee is evenwel nog niet gegeven dat de door die vrouwen in verhoor bij de politie afgelegde verklaringen niet voor bewijsgebruik door het Hof in aanmerking komen. Het antwoord op de vraag of deze inperking van het ondervragingsrecht tot een schending van artikel 6 EVRM met het mogelijke gevolg van bewijsuitsluiting heeft te leiden hangt rechtstreeks samen met het soortelijk gewicht dat aan die verklaringen in het geheel van de bewijslevering toekomt. In het spoor van deze contextuele benadering stelt het Hof vast dat naast de door die 10 vrouwen afgelegde verklaringen ander voor de verdachte belastend steunbewijs voorhanden is, dat hem eveneens rechtstreeks in verband brengt met de aan hem verweten feiten.
Het Hof merkt in dat kader in het bijzonder op dat de betwisting door de verdachte van het ten laste gelegde geenszins een integrale ontkenning van de aan hem verweten feitelijke gedragingen inhoudt, doch ziet op onderdelen van de door de officier van justitie gemaakte verwijten, als ook de juridische merites daarvan. Daarbij komt dat na verwijzing door het Hof het ten aanzien van 5 vrouwen wél tot getuigenverhoren is gekomen, waarbij de verdediging de gelegenheid is geboden het ondervragingsrecht uit te oefenen. Opmerking verdient, dat op grond van de tenlastelegging al deze vrouwen – zowel zij die wél als zij die niet als getuigen zijn gehoord – als slachtoffers van dezelfde strafbare feiten worden aangemerkt.
Het Hof kent aan het in dossier voorhanden zijnde steunbewijs, waaronder het hiervoor specifiek genoemde, een zodanig gewicht toe dat zich niet het geval voordoet dat het bewijs dat de verdachte de aan hem verweten feiten heeft begaan uitsluitend of in beslissende mate op de verklaringen van de even bedoelde 10 vrouwen berust.
Bij die stand van zaken komt het bewijsgebruik van de door elk van die 10 vrouwen afgelegde verklaringen niet in strijd met artikel 6, derde lid, sub d van het EVRM, noch met het in het eerste lid van die verdragsbepaling aan hem gegarandeerde recht op een eerlijk proces.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de, in de bijlage bij dit vonnis opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Deze bijlage maakt onderdeel uit van het vonnis.
Overwegingen omtrent het bewijs van feit 1
Aanleiding van het onderzoek
In juni 2013 is in de Dominicaanse Republiek het onderzoek Libano gestart. Tijdens dat onderzoek is gebleken dat sprake was van internationale mensenhandel, waarbij vrouwen vanuit onder andere de Dominicaanse Republiek naar bordelen in Sint Maarten werden gebracht en daar in de seksindustrie werden tewerkgesteld. Naar aanleiding daarvan is in Sint Maarten het onderzoek Pompeï gestart.
Het onderzoeksteam Pompeï heeft in september 2015, november 2015 en maart 2016 in de Dominicaanse Republiek 21 vrouwen als getuigen gehoord. Zij hebben in 2014 en 2015 in Sint Maarten in de bordelen [bedrijf 1], [bedrijf 2]en [bedrijf 3] gewerkt. Op 1 november 2016 hebben huiszoekingen plaatsgevonden in de bordelen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Bij gelegenheid daarvan zijn in totaal zevenentwintig prostituees aangetroffen. Deze vrouwen zijn aldaar door de politie als getuigen gehoord. Voorts zijn tijdens het onderzoek taps geplaatst en diverse voorwerpen in beslag genomen.
Uit de onderzoeksbevindingen is bij de politie het vermoeden ontstaan dat de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich bezig hielden met het plegen van strafbare feiten, zoals vrouwen-/mensenhandel, mensensmokkel, wederrechtelijke vrijheidsberoving en illegale tewerkstelling. [Medeverdachte 3] is op 24 april 2019 door het Gerecht vrijgesproken van die feiten. Dat vonnis is inmiddels onherroepelijk. In hoger beroep zijn de zaken van [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de orde.
Standpunt van de procureur-generaalDe procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van de onder 1 ten laste gelegde vrouwen-/mensenhandel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen sprake is geweest van het werven en vervoeren van de vrouwen. Daarnaast zijn de vrouwen niet uitgebuit. De vrouwen zijn vrijwillig naar Sint Maarten gekomen en zij wisten waarvoor zij kwamen, namelijk om als prostituee in [bedrijf 1] of [bedrijf 2]te gaan werken. De vrouwen waren doorgaans tevreden over de omstandigheden waaronder zij het werk verrichten, de huisvesting en de verdiensten die zij ontvingen. Er was geen arbeidsovereenkomst en de vrouwen waren vrij om te bepalen wanneer zij werkten. Boetes werden nimmer geïnd en het bestaan van leefregels doet niet af aan de vrijheid van de vrouwen om te stoppen met het werk. De vrouwen zijn aldus geen beperkingen opgelegd die een mondige prostituee in Sint Maarten niet zou accepteren, aldus de raadsman.
Het wettelijk kader
Vrouwenhandel/mensenhandel
Het Gerecht heeft het navolgende overwogen.
Verdachte wordt verweten dat hij zich gedurende de periode die loopt van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016 heeft schuldig gemaakt aan vrouwen- en/of mensenhandel.
Tot 1 juni 2015 was in artikel 260 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (SrNA) 'vrouwenhandel' strafbaar gesteld. Met ingang van deze datum is in het Wetboek van Strafrecht Sint Maarten (Sr) in artikel 2:239 'mensenhandel' strafbaar gesteld. Uit het dossier volgt dat de vermeende betrokkenheid van verdachte bij de uitbuiting van deze vrouwen zich uitstrekt over een periode waarin beide bovengenoemde wetsartikelen van kracht zijn geweest.
Het Hof heeft aan de invulling van het wettelijk kader van artikel 260 SrNA uitvoerig aandacht besteed in de uitspraken in de Bada Bing-zaak [1] […]. In die zaak is het Hof tot de conclusie gekomen dat voor een bewezenverklaring van vrouwenhandel sprake dient te zijn van de volgende impliciete bestanddelen:
- het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een meerderjarige vrouw of
meisje (de handelingen);
- met het oogmerk haar in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, begaan onder
omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (opzet en
doel).
Deze bestanddelen maken eveneens onderdeel uit van de bestanddelen zoals die zijn opgenomen in artikel 2:239 Sr. De beoordeling van de vraag of sprake is van vrouwenhandel dan wel mensenhandel kan om die reden in beide gevallen plaatsvinden aan de hand van de daarvoor redengevende in de tenlastelegging opgesomde feitelijkheden.
Het Hof neemt deze overweging van het Gerecht over en maakt deze tot de zijne. Waar hieronder over mensenhandel wordt gesproken, wordt daarmee derhalve ook vrouwenhandel bedoeld, voor zover de gedragingen zien op de periode vóór 1 juni 2015.
Algemene opmerkingen over artikel 2:239 Sr
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van (het oogmerk van) uitbuiting van mensen, in zeer brede zin. Bij de strafbaarstelling staat het belang van het individu voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar geestelijke en lichamelijk integriteit en persoonlijke vrijheid.
De in artikel 2:239 Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die deel uitmaken van artikel 2:239 Sr.
Ten aanzien van het onder feit 1 onder a ten laste gelegde (artikel 2:239, eerste lid, sub a Sr)
Om tot een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van artikel 2:239, eerste lid, sub a Sr, te komen moet sprake zijn van een
gedraging(werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen) onder uitoefening van een
dwangmiddel, met het
oogmerk van uitbuitingvan de ander. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het niet nodig dat de verhandelende persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit. Strafbaar kan ook al zijn het verrichten van bepaalde handelingen, zoals het werven van mensen, met het oogmerk om deze uit te buiten, zonder dat het in concreto tot uitbuiting is gekomen.
De gedragingen
Naar het oordeel van Hof is in de ten laste gelegde periode sprake geweest van het werven, vervoeren en/of huisvesten van de in de bewezenverklaring genoemde vrouwen. Daarbij zij opgemerkt dat niet voor elk van de 38 in de tenlastelegging genoemde vrouwen zich bewijsmiddelen in het dossier bevinden die een bewezenverklaring voor het werven en/of vervoeren rechtvaardigen. Logischerwijs zal het Hof daarom uitsluitend voor díe vrouwen het werven en/of vervoeren bewezen verklaren voor zover voor die specifieke vrouwen bewijs aanwezig is in het dossier.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de in de bewezenverklaring genoemde vrouwen vanuit de Dominicaanse Republiek of Colombia – in sommige gevallen via een tussenpersoon – contact opnamen met de andere verdachte [medeverdachte 1] met het verzoek om in het bordeel [bedrijf 1] of het bordeel [bedrijf 2] in Sint Maarten te komen werken.
De andere verdachte [medeverdachte 1] verstrekte hun vervolgens de benodigde informatie om naar Sint Maarten te kunnen komen en in de bordelen te kunnen komen werken. [Medeverdachte 1] vroeg vervolgens de benodigde documenten op bij de immigratiedienst en stuurde deze documenten per e-mail naar de vrouwen. Als [medeverdachte 1] de documenten ingevuld terug kreeg van de vrouwen, ging zij daarmee naar de Labour Office, alwaar gecontroleerd werd of alles in orde was. Indien dat het geval was werd door het bordeel USD 1500 tot 1700 per vrouw betaald en ging [medeverdachte 1] naar Police Affairs om ook daar weer documenten te verstrekken, opdat alles gereed was als de vrouwen in Sint Maarten aankwamen. De verdachte was hiervan op de hoogte en heeft verklaard dat de andere verdachte [medeverdachte 1] alles voor de vrouwen met de immigratiedienst regelde. Ook de andere verdachte [medeverdachte 2] verzamelde de ingevulde documenten van de vrouwen en ging daarmee naar de Labour Office en het immigratiekantoor, zodat de vrouwen naar Sint Maarten konden komen. Al deze feitelijkheden worden ook niet door de verdachten ter discussie gesteld.
Met het voorgaande staat vast dat de verdachte en de andere verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de in de bewezenverklaring genoemde vrouwen hebben geworven. Dat die vrouwen uit eigen beweging zijn ingegaan op de mogelijkheid om in Sint Maarten als prostituee in [bedrijf 1] of [bedrijf 2] te gaan werken, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Het is immers geen zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte of de andere verdachten is uitgegaan.
Dat de verdachte en de andere verdachten de in de bewezenverklaring genoemde vrouwen hebben vervoerd volgt uit het feit dat de vrouwen bij aankomst in Sint Maarten – in opdracht van de andere verdachte [medeverdachte 1] – door de andere verdachte [medeverdachte 3] werden opgehaald en naar het bordeel gebracht, alwaar zij gingen werken als prostituee.
Door de vrouwen in het bordeel waar zij werkten te laten verblijven, staat vast dat verdachte en de andere verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de vrouwen G1 tot en met G41, met uitzondering van G18, G19 en G24, (hierna gezamenlijk te noemen: de vrouwen) hebben gehuisvest.
Het Hof gaat hierna in op het vereiste of het werven, vervoeren en huisvesten onder uitoefening van dwangmiddelen heeft plaatsgevonden, en vervolgens of dat is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting van de vrouwen.
De dwangmiddelen
De raadsman heeft aangevoerd dat de vrouwen wisten dat zij als prostituee zouden gaan werken in één van de bordelen en dat zij tevreden waren met dat werk. Instemming met seksuele uitbuiting hoeft niet echter in de weg te staan aan bewezenverklaring van die uitbuiting, indien één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was.
Het Hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, en misbruik van de kwetsbare positie van de vrouwen.
Bij het
misbruik maken van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwichtis er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid wordt beperkt. Hiervan is volgens de wetgever sprake als een prostituee verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in – in dit geval – Sint Maarten verkeert of komt te verkeren. Dit criterium omvat in ieder geval dat de prostituee zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke tegenprestatie zij werkt. Vereist is wel dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene, waaruit het overwicht voortvloeit.
Met een
kwetsbare positiewordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Een dergelijke situatie kan zich voordoen ten aanzien van personen die uit het buitenland komen, voornamelijk wanneer zij illegaal of ongedocumenteerd in het land verblijven. Het gaat om situaties die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken.
De hiervoor genoemde dwangmiddelen overlappen elkaar grotendeels omdat het gaat om een beperking van keuzevrijheid. Uit vaste jurisprudentie volgt dat aan beide dwangmiddelen een ruime betekenis wordt gegeven, waarmee wordt beoogd een ruime bescherming te bieden aan slachtoffers.
Dat de vrouwen zich in een kwetsbare situatie bevonden en niet konden worden aangemerkt als mondige prostituees blijkt uit de bewijsmiddelen. Daaruit volgt immers dat de vrouwen kwamen uit de Dominicaanse Republiek of Colombia, landen waar de economische omstandigheden over het algemeen slecht zijn. Zij kwamen naar Sint Maarten om in de prostitutie geld te verdienen om een beter leven voor hun familieleden en zichzelf te kunnen verwezenlijken. Dat, zoals de raadsman heeft betoogd, niet voor alle vrouwen is gebleken dat zij ‘in erbarmelijke omstandigheden’ verkeerden in hun thuisland, doet niet eraan af dat zij allen naar Sint Maarten kwamen voor een beter leven en zij hebben zich daarbij verlaten op de verdachte en de andere verdachten. De meeste vrouwen spraken geen Engels en voorts is gebleken dat op 1 november 2016, het moment van de inval door de politie in [bedrijf 1] en [bedrijf 2], een groot aantal van hen illegaal in Sint Maarten verbleven. De vrouwen verkeerden aldus in een geïsoleerde positie, hetgeen nog werd versterkt doordat zij werden gehuisvest in een van de slaapkamers van het bordeel waar zij werkzaam waren. Na sluitingstijd werden de deuren van de bordelen gesloten, met als gevolg dat de vrouwen in hun vrijheid werden beperkt.
Omdat de verdachten de kosten voor de werk-/verblijfsvergunning (tussen de USD 1500 en USD 1700) hadden voorgeschoten, hadden de vrouwen een enorme beginschuld, hetgeen hen direct bij aankomst in Sint Maarten in een afhankelijke positie bracht. Dit werd verder versterkt doordat zij kosten voor huisvesting moesten betalen. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de vrouwen werden onderworpen aan leefregels en dat een aantal van hen boetes kreeg opgelegd als zij zich niet aan die regels hielden.
De vrouwen konden door de hiervoor geschetste kwetsbare situatie niet zelf bepalen waar, wanneer en onder welke omstandigheden zij hun prostitutiewerkzaamheden verrichtten. Zij waren immers niet in staat zelfstandig werk te zoeken en zelfstandig onderdak te regelen, maar waren daarvoor aangewezen op de verdachten.
De verdachte en de andere verdachten hebben aldus met hun handelen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van en van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht ten aanzien van de vrouwen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en de andere verdachten zich hiervan bewust (moeten) zijn geweest.
Het oogmerk van uitbuiting
Zoals hiervoor overwogen zijn de handelingen van sub a alleen strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel en als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Een oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn en kan veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het uitgangspunt is dat zodra er van een dwangmiddel sprake is, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Dit laatste geldt in het bijzonder indien sprake is van prostitutie onder invloed van een dwangmiddel omdat er sprake is van een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit.
In dit geval is, zoals reeds hiervoor is weergegeven, misbruik gemaakt van de situatie waarin de vrouwen zich bevonden en werden zij in hun keuzevrijheid beperkt. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden waren zij afhankelijk van verdachte en de andere verdachten en zijn zij door hen in de prostitutie aan het werk gezet en gehouden, met het oogmerk om voor hen financieel voordeel te behalen. De vrouwen moesten daarbij een (in ieder geval aanvankelijk groot) deel hun inkomsten uit prostitutie afstaan aan kosten voor huisvesting en het aflossen van hun beginschuld. Verder gold dat hoe meer de vrouwen werkten, hoe groter het financiële voordeel was. Zo werd er door het innen van sleutelgeld geld verdiend voor elke 20 minuten dat een vrouw met een klant naar de werkkamer vertrok, welk bedrag werd vermeerderd indien het langer duurde dan 20 minuten, en werd geld verdiend als een vrouw met een klant naar buiten ging door het innen van ‘salidas’. Voorts werden de vrouwen gedwongen om lange werkdagen te maken. Zo moesten zij overdag verplicht drie uren werken en ’s avonds ook nog eens vanaf 20.00 uur tot 3.00 uur (zondag tot en met donderdag) of 04.00 uur (vrijdag en zaterdag). Door het geven van een korting van USD 15 op de huisvestingskosten indien zij op hun vrije dagen werkten, werden de vrouwen bewogen om ook te werken op hun vrije dag. Op grond van het voorgaande constateert het Hof dat er sprake was van een uitbuitingssituatie.
De uitbuiting vond naar het oordeel van het Hof doelbewust en systematisch plaats. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte en de andere verdachten de vrouwen uitbuitten om zoveel mogelijk inkomsten te genereren. Het Hof acht dan ook bewezen dat het oogmerk van verdachte en de andere verdachten op de uitbuiting was gericht.
Ten aanzien van het in feit 1 onder c, d, f en i ten laste gelegde (artikel 2:239, eerste lid, sub c, d, f en i Sr)
Op grond van hetgeen ten aanzien van sub a is overwogen, kunnen ook het ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (sub c), het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting (sub f) en het dwingen/bewegen van een ander tot het bevoordelen van hem (sub i) worden bewezen.
Het Hof is met de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat ten aanzien van het in
feit 1 onder dten laste gelegde. De verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Medeplegen
Zoals hiervoor weergegeven gaat het in deze zaak om vrouwen die als prostituee werkzaam zijn geweest in de bordelen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]in Sint Maarten. De verdachte was in de ten laste gelegde periode (en ook thans nog) de eigenaar van beide bordelen. De andere verdachte [medeverdachte 1] was (en is nog steeds) de manager van die bordelen. De andere verdachte [medeverdachte 2] was supervisor bij het bordeel [bedrijf 2]. [Medeverdachte 1] had de dagelijkse leiding in [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] had dat in [bedrijf 2]. Bij afwezigheid van [medeverdachte 1] werkte [medeverdachte 2] ook in [bedrijf 1]. [Verdachte] kwam elke dag langs in de bordelen om te kijken hoe het allemaal ging en gaf verder instructies aan [medeverdachte 1], die op haar beurt weer instructies aan [medeverdachte 2] gaf.
Het Hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de andere verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de wijze waarop de bordelen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werden gerund. Zij werkten met elkaar samen bij de exploitatie van die bordelen en waren allen betrokken bij de bedrijfsvoering en het personeel. Dat geldt ook voor de andere verdachte [medeverdachte 2] ten aanzien van de exploitatie van [bedrijf 1], omdat zij aldaar ook werkzaam was, op de hoogte was van het reilen en zeilen aldaar en daaraan een wezenlijke bijdrage leverde. Bovendien verschilde de bedrijfsvoering van beide bordelen nauwelijks, omdat in de bordelen nagenoeg dezelfde regels werden gehanteerd.
Het Hof is aldus van oordeel dat verdachte en de andere verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ieder een significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan hetgeen hierna onder 1 bewezen zal worden verklaard.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de verdachte het onder
feit 1, sub a, c, f en iten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met de andere verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft begaan.
Overwegingen omtrent het bewijs van feit 2 primair
Als feit 2 primair is – kort gezegd - ten laste gelegd dat de aldaar genoemde vrouwen op een of meerdere momenten in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016 wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd.
Het Hof acht bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met de andere verdachten heeft gepleegd, nu uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de verdachte en de andere verdachten, verklaringen van meerdere vrouwen en de zich in het dossier bevindende tapgesprekken, volgt dat de vrouwen ’s nachts - na sluiting van de bordelen - achter slot en grendel werden gehouden, met als gevolg dat de vrouwen opzettelijk en wederrechtelijk feitelijk in hun vrijheid werden beperkt en aldus daarvan zijn beroofd en beroofd gehouden. Immers, zij konden zich niet (zonder meer) buiten het bordeel, bijvoorbeeld de straat op, begeven. Aldus is telkens sprake geweest van een situatie dat de vrouwen op een plaats vertoefden waarvan of waaruit zij zich niet op elk door ieder van hen gewenst ogenblik konden verwijderen. [2]
Dat volgens de raadsman de bewegingsruimte van de vrouwen ’s nachts niet beperkt was tot uitsluitend hun slaapkamer, doet er niet aan af dat zij beperkt werden in hun bewegingsvrijheid doordat zij zich als gevolg van door de verdachte en andere verdachten getroffen maatregelen niet (zonder meer) vrijelijk buiten de muren van het bordeel konden begeven. Ook de omstandigheid dat de vrouwen overdág (meer) vrijheden hadden om naar buiten te gaan, laat onverlet dat zij die ’s nachts niet hadden, zodat zij op laatstgenoemde momenten telkens opnieuw opzettelijk wederrechtelijk van hun vrijheid werden beroofd. Voorts kan ook het argument dat de vrouwen, al dan niet op instigatie van de Gezaghebber, uit veiligheidsredenen ’s nachts binnen werden gehouden de (wederrechtelijkheid van de) vrijheidsberoving niet wegnemen of rechtvaardigen, zoals de raadsman heeft betoogd. De achtergrond van artikel 2:249 Sr (en artikel 295 oud Sr) is nu juist erin gelegen dat het niet aan de verdachte of de andere verdachten, maar aan de vrouwen zelf is om hun eigen afweging te maken of zij al dan niet hun slaapkamer willen verlaten, bijvoorbeeld om naar buiten de straat op te gaan. Tot slot wordt een bewezenverklaring van feit 2 primair evenmin aangetast doordat de vrouwen na het (eventueel) overdag verlaten van het bordeel ervoor kozen telkens voor de nacht weer terug te keren naar het bordeel en daarmee aan de aan dat nachtelijk verblijf te relateren beperkte bewegingsruimte. Daar waar reeds eerder is vastgesteld dat de vrouwen in een afhankelijkheidspositie verkeerden ten opzichte van de verdachte en de andere verdachten en deze misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, kan het gegeven dat de vrouwen ’s nachts mogelijk een opgesloten verblijf achter de muren van het bordeel verkozen boven een meer of minder ongewis bestaan buiten de muren van dat bordeel waar zij geen enkele vaste grond onder de voeten hadden, niet gelden als een (stilzwijgende) instemming die de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving wegneemt.
Overwegingen omtrent het bewijs van de feiten 3 en 4
Als feit 3 is ten laste gelegd de mensensmokkel van 22 vrouwen en als feit 4 de illegale tewerkstelling van 22 vrouwen. De raadsman heeft een aantal verweren gevoerd die voor zover nodig hierna zullen worden meegenomen in de bewijsoverwegingen.
Het Hof stelt vast dat op 1 november 2016 een huiszoeking heeft plaatsgevonden in twee bordelen, genaamd [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. [3] Door een medewerker van de immigratiedienst is toen de verblijfsrechtelijke status van de toen en daar aanwezige vrouwen vastgesteld door middel van een controle aan de paspoorten, alsmede eventueel aanwezige werkvergunningen. Tevens hebben de vrouwen een verklaring afgelegd of zij wel of niet illegaal op Sint Maarten waren. Op grond hiervan heeft de politie de conclusie getrokken dat de vrouwen die zijn genoemd in de tenlastelegging onder 3 en 4, met uitzondering van [vrouw 13] (G13), illegaal in Sint Maarten verbleven.
Op grond hiervan komt het Hof tot het bewijs dat elk van de op de tenlastelegging onder de feiten 3 en 4 genoemde vrouwen, met uitzondering van G13, op 1 november 2016 illegaal in Sint Maarten verbleef. Het Hof acht onvoldoende bewijs aanwezig in het dossier om vast te stellen dat deze vrouwen in de gehele of gedeeltelijk ten laste gelegde periode van 1 januari 2016 tót 1 november 2016 illegaal in Sint Maarten verbleven. Het Hof zal de verdachte daarom voor de feiten 3 en 4 vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op de periode vóór 1 november 2016.
Bewezenverklaring van “het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf”; verweer raadsman dat niet kan worden bewezen dat de vrouwen op 1 november 2016 illegaal waren
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de vrouwen op
1 november 2016 illegaal in Sint Maarten verbleven. Weliswaar volgt uit het dossier dat de genoemde vrouwen op dat moment niet meer over een tewerkstellingsvergunning beschikten, maar dat wil volgens de raadsman niet zeggen dat zij op dat moment niet (meer) over een tijdelijke verblijfsvergunning of andere titel beschikten op grond waarvan zij gerechtigd waren in Sint Maarten te verblijven.
Dit verweer wordt verworpen. De politie heeft in voornoemd proces-verbaal gerelateerd dat het verblijf van de desbetreffende vrouwen illegaal was. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de in het proces-verbaal getrokken conclusies over de status van het verblijf. Daarbij merkt het Hof op dat uit het genoemde proces-verbaal expliciet volgt dat de vrouwen onder nummer G16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26 en 27 op 1 november 2016 niet in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning (en dus niet slechts niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning, zoals de raadsman heeft gesuggereerd).
Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe. Voor zover uit het opgemaakte proces-verbaal zou kunnen worden opgemaakt dat slechts de tewerkstellingsvergunning van de vrouwen was verlopen – quod non – geldt nog steeds dat ook in dat geval de vrouwen wederrechtelijk verbleven in Sint Maarten, ook al beschikten zij op dat moment over een toeristenvisum, een landingsvergunning of een vergunning tot tijdelijk verblijf, zoals de raadsman heeft gesuggereerd. Geen van de vrouwen had immers een vergunning om te werken op 1 november 2016 en door dit desondanks wel te doen, verbleven zij illegaal op Sint Maarten. Dit wordt expliciet bepaald in artikel 3 lid 1 sub 4 van het Toelatingsbesluit [4] en artikel 10 van de Landsverordening [5] , inhoudende dat aan vergunningen tot tijdelijk verblijf de voorwaarde is verbonden dat betrokkene geen werk mag verrichten zonder uitdrukkelijke toestemming van de autoriteit die de tijdelijke verblijfsvergunning heeft verleend en dat hij die handelt in strijd met de hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf, wordt geacht gehandeld te hebben zonder vergunning. [6] Aldus ontstaat door het verrichten van werk een wederrechtelijk verblijf. Hieruit volgt derhalve ook dat de stelling van de raadsman dat de (verblijfs)vergunning moet worden ingetrokken om niet meer geldig te zijn, onjuist is.
Aldus geldt ten aanzien van feit 3 en 4 dat het bestanddeel “het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Sint Maarten op 1 november 2016” bewezen zal worden verklaard.
Bewezenverklaring wetenschap dat verblijf wederrechtelijk was
De verdachte wist of heeft in ieder geval de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat de vrouwen op 1 november 2016 wederrechtelijk verbleven in Sint Maarten. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard [7] dat hij altijd met legale vrouwen heeft gewerkt totdat de overheid stopte met het afgeven van vergunningen (het Hof begrijpt: vanaf januari 2016), en verklaart hij dat in het bordeel [bedrijf 1] twintig vrouwen werkten, van wie gedurende hun verblijf de vergunning was verlopen. De andere verdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat zij vrouwen heeft wier vergunningen zijn verlopen, en dat alle meiden die daar nu werken dus geen vergunningen hebben omdat ze net begonnen zijn met het verstrekken van vergunningen. De verdachte [medeverdachte 2] realiseert zich dat ze daar illegaal aanwezig zijn. Voorts blijkt uit de inhoud van tapgesprekken die de andere verdachte [medeverdachte 1] heeft gevoerd dat ook zij ervan op de hoogte was dat sommige vrouwen in [bedrijf 1] en [bedrijf 2] illegaal waren. [8]
Specifiek ten aanzien van feit 3
Bewezenverklaring bestanddeel “uit winstbejag”
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vrouwen op 1 november 2016 gehuisvest waren bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en dat zij hiervoor een huurvergoeding dienden te betalen, zoals omschreven in de tenlastelegging. Aldus zal het bestanddeel ‘uit winstbejag’ zoals omschreven in de delictsomschrijving van artikel 2:154 lid 1 sub b Sr bewezen worden verklaard.
Specifiek ten aanzien van feit 4
Bewezenverklaring bestanddeel “krachtens overeenkomst arbeid heeft doen verrichten”
De verdachte en de andere verdachten hadden voorwaarden en regels gesteld, die golden als de vrouwen als prostituee bij hen gingen werken. Er waren regels over de tijden die de vrouwen moesten werken en over hoeveel moest worden afgedragen door de vrouwen bij klantenbezoek of salidas. Ook waren er andere regels die bepaalden hoe de vrouwen zich moesten kleden of gedragen zodra zij aan het werk waren. Daarenboven hebben de vrouwen arbeidsovereenkomsten gesloten. Voorbeelden van daarvan bevinden zich in het dossier [9] . Dat in de praktijk de voorwaarden zoals in de arbeidsovereenkomst niet of op andere wijze werden ingevuld zoals bijv. het in het contract genoemde salaris, is niet relevant, nu vaststaat dat de vrouwen werkten in de bordelen die werden gerund door de verdachte en de andere verdachten en de vrouwen via de klanten geld ontvingen voor door ieder van hen verrichte diensten. Op grond van het voorgaande is dan ook voldaan aan het element “krachtens overeenkomst arbeid heeft doen verrichten” als bedoeld in de delictsomschrijving van artikel 2:155 lid 1 Sr.
Feiten 3 en 4
Bewezenverklaring medeplegen
Bewezen zal worden verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met de andere verdachten de feiten 3 en 4 hebben begaan. Het lijdt geen twijfel dat de verdachte en de andere verdachten tezamen het plan hadden en uitvoering hebben gegeven aan het concept om vrouwen uit Colombia en de Dominicaanse Republiek de gelegenheid te bieden op Sint Maarten als prostituee aan het werk te gaan in de bordelen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De verdachte en de andere verdachten waren ieder voor zich op de hoogte van hetgeen nodig was aan papieren om de vrouwen het grondgebied van Sint Maarten binnen te krijgen, zij hebben ervoor gezorgd dat deze vrouwen Sint Maarten daadwerkelijk binnen zijn gekomen, en zij hebben de vrouwen gehuisvest in [bedrijf 1] en [bedrijf 2]om als prostituee aan het werk te gaan. De verdachte en de andere verdachten waren allen op de hoogte van de regels die voor de vrouwen waren opgesteld, zowel de regels waaraan de vrouwen zich moesten houden als zij aan het werk waren als de financiële afspraken die met en voor de vrouwen golden. Dit wordt ook niet ontkend door de verdachte en de andere verdachten. In feite erkennen alle verdachten dat zij op de hoogte waren van het hele reilen en zeilen, maar zijn zij het oneens met de juridische conclusie die de rechter in eerste aanleg hieruit heeft getrokken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
dat hij
op een of meerdere momentenin
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016, te Sint Maarten
en/of de Dominicaanse Republiek en/of Colombia, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
(telkens) heeft
/hebbengehandeld in
een of meerderevrouwen, genaamd:
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G06 – [vrouw 6] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
. G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G11 – [vrouw 11] (Colombia)[bedrijf 1] en
/of
· G12 – [vrouw 12] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
. G14 – [vrouw 14] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G15 – [vrouw 15] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G28 – [vrouw 28] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G29 – [vrouw 29] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G30 – [vrouw 30] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en
· G31 – [vrouw 31] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G32 – [vrouw 32] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G33 – [vrouw 33] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G34 – [vrouw 34] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G35 – [vrouw 35] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G36 – [vrouw 36] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G37 – [vrouw 37] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G38 – [vrouw 38] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G39 – [vrouw 39] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G40 – [vrouw 40] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G41 – [vrouw 41] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2]
en
/of
hij tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,
voornoemde vrouwen
GO1 t/m G41
(sub a)
door
dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel doormisbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en
/ofdoor misbruik van een kwetsbare positie
en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van genoemde vrouwen te verkrijgen, die zeggenschap had over genoemde vrouwen,heeft
/hebbengeworven, vervoerd
, overgebracht,en/ofgehuisvest
of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van
voornoemde vrouwenGO1 t/m G41
en
/of
(sub c)
GO1 t/m G41voornoemde vrouwenheeft
/hebbenaangeworven
in en/of meegenomenuit de Dominicaanse Republiek en/of Colombia, met het oogmerk die vrouwen in een ander land, te weten Sint Maarten, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en
/of
(sub d)
GO1 t/m G41 met één of meerdere van de onder sub a genoemde middelen heeft/hebben gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de voornoemde vrouw(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(sub f)
opzettelijk voordeel heeft
/hebbengetrokken uit de uitbuiting van
GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,
en
/of
(sub i)
GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,met een of meerdere van de onder sub a genoemde middelen heeft
/hebben gedwongen dan welbewogen zich te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
door:
-
die GO1 t/m G41de vrouwen G3, G6, G8 t/m G17, G20, G22, G23, G25 t/m 35 en G37 t/m 40in de Dominicaanse Republiek en/of Colombia aan te (doen) werven voor prostitutiewerkzaamheden in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]op Sint Maarten en
/of
-
(daarbij) die GO1 t/m G41 een valse voorstelling van zaken te geven over de aard/omstandigheden van de werkzaamheden en/of de huisvesting en/of de kosten/verdiensten in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]en/of
- (vervolgens)
die GO1 t/m G41de vrouwen G3, G11, G15, G17, G22, G23, G25, G28, G29 en G31 t/m G40naar Sint Maarten te (doen) vervoeren
en/of over te (doen) brengenen/of (vervolgens), na aankomst op Sint Maarten, naar het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]te (doen) vervoeren
en/of (doen) overbrengenen
/of
- (aldaar)
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwenverplicht entegen betaling van een (fors) bedrag van 50/60 USD per dag ([bedrijf 1]) dan wel 40/50 USD per dag ([bedrijf 2]) te huisvesten in een van de slaapkamers van het bordeel en
/of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,een fors bedrag, variërend van ongeveer 1500 USD tot 1700 USD
in rekening te brengenvoor
een zogenaamd "contract" (kosten werk/verblijfsvergunning
en bijkomende kosten), althans een dergelijk bedragvoor te schieten zodat een (begin)schuld ter hoogte van dat bedrag ontstaat,
terwijl (bovendien) in de arbeidsovereenkomst stond vermeld dat de club deze kosten zou dragen en/of dat de club geen leningen zou verstrekkenen
/of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]en
/of
-
die GO1 t/m G41 geen bruto maandsalaris uit te keren van NAF 1,530.53, terwijl dit wel in de arbeidsovereenkomst stond vermeld en/of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,lange dagen van ongeveer 10-11 uren te laten werken,
terwijl in de arbeidsovereenkomst een werkdag van 8 uren stond vermelden
/of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen, te bewegen7 dagen per week te
latenwerken,
terwijl (bovendien) in de arbeidsovereenkomst een werkweek van 6 dagen stond vermeld en/of die GO1 t/m G41dooreen bedrag van USD 15
in mindering te brengen opbovenopde reguliere huisvestingskosten
te laten betalenop dagen dat er
nietgewerkt werd waardoor
GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,werden bewogen om ook te werken op
haar/hun vrije dag
(en
)en
/of
-
die GO1 t/m G41 ook huisvestingskosten te laten betalen op dagen van ziekte en/of menstruatie waardoor die GO1 t/m G41 werden bewogen om middels tampons en/of injecties door te werken en/of
-
die GO1 t/m G41 niet van een (toereikende) ziektekostenverzekering te voorzien, terwijl in de arbeidsovereenkomst stond vermeld dat er een (toereikende) ziektekostenverzekering door de werkgever zou worden geregeld en/of die GO1 t/m G41 wekelijks op te laten draaien voor de dokterskosten vanongeveerUSD 13 per consult en/of overige periodieke medische testen en/of
-
die GO1 t/m G41 (forse) kosten voor condooms (USD 6) te laten betalen en/ of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,per klant een bedrag variërend van 3-5 USD (overdag) tot 10 USD ('s avonds) per 20 minuten voor de sleutel van een werkkamer te laten betalen aan de club en
/of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,te verplichten om telkens USD 20 per klant af te dragen totdat de bij de club uitstaande
huisvestingskosten en/ofkosten van of voortvloeiend uit
de werk/verblijfsvergunninghet "contract"afgelost/verrekend waren en
/of
-
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]te onderwerpen aan (leef)regels en
/ofG6, G11, G12, G15, G29, G31 t/m G33, G37, G39 t/m G41 te onderwerkpen aaneen
(uitgebreid)boetesysteem en
/of
-
GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,te beperken in hun bewegingsvrijheid door nachtelijke opsluiting en
/ofdoor
haar/hunhenzogenaamde "salidas" variërend van 110 USD (overdag) tot 160 USD ('s avonds) te
laten betalen indien zij met een klantbeletten omhet bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
tijdens en/of buiten werktijd te verlatenverlietenen
/ of
-
die GO1 t/m G41,met uitzondering van G18, G19 en G24,te bewegen om een groot deel van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en/of af te dragen middels de verplichte en kostbare huisvesting in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]en
/often aanzien van G6, G11, G12, G15, G29, G31 t/m G33, G37, G39 t/m G41:het boetesysteem en
/often aanzien vanGO1 t/m G41, voornoemde vrouwen:het aflossen van schulden aan de club (systeem van verrekening) en
/of
-
die GO1 t/m G41 te verplichten om op gezette tijden schoonmaakwerkzaamheden te verrichten en/of aanwezig te zijn op de werkvloer en/of contact(en) te leggen/onderhouden met klanten en/of te dansen in de bar van het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], zonder dat daar vanuit de club een vergoeding tegenover stond (arbeid zonder loon),
terwijl die
die GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,in een zwakke economische en/of financiële positie verkeerde
(n
)en
/often aanzien van G2 t/m G4, G6, G8 t/m G17, G20 t/m G23 en G25 t/m G28: de Engelse taal niet, althans onvoldoende, machtig
was/waren en
/of niet op de hoogte was/waren van de in Sint Maarten geldende wet- en regelgeving en/of haar/hun rechten en/of plichten en/of (bijna) niemand in Sint Maarten kende(n) en/ofGO1 t/m G41,, voornoemde vrouwenniet over eigen huisvesting in Sint Maarten beschikte
(n
)en
/often aanzien van G1 tot en met G5, G7 tot en met G10, G16, G17, G20 tot en met G23 en G25 tot en met G27 op 1 november 2016:illegaal in Sint Maarten
verbleef/verbleven en
/of/aldus bewerkstelligd heeft dat die
GO1 t/m G41voornoemde vrouwen,van
hem,verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)afhankelijk
was/waren.
2, primair
dat hij
op een of meerdere momentenin
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016, te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,opzettelijk
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G06 – [vrouw 6] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G11 – [vrouw 11] (Colombia)[bedrijf 1] en
/of
· G12 – [vrouw 12] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G14 – [vrouw 14] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G15 – [vrouw 15] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
·
G18 – [vrouw 18] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G19 – [vrouw 19] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
·
G24 – [vrouw 24] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G28 – [vrouw 28] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G29 – [vrouw 29] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G30 – [vrouw 30] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1]
en
· G31 – [vrouw 31] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G32 – [vrouw 32] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G33 – [vrouw 33] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G34 – [vrouw 34] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G35 – [vrouw 35] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G36 – [vrouw 36] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G37 – [vrouw 37] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G38 – [vrouw 38] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G39 – [vrouw 39] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G40 – [vrouw 40] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G41 – [vrouw 41] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2]
wederrechtelijk van
haar/hun vrijheid heeft beroofd
en/of beroofd gehouden,
door
haar/hen in het bordeel genaamd [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]op te sluiten
, althans te gebieden in haar/hun kamer(s) te overnachten en/of te verblijvendoor (telkens) na
werktijd/sluitingstijd van genoemd(e)
borde(e)l(en) het toegangshek leidende naar de gang van
haar/hun (slaap
/werk)kamer
(s
) van/aan de buitenkant of(doen) te sluiten middels
traliehekdeur met een (schuif)slot en/ofeen of meerdere (andere) slot(en) en/of
de ramen van die kamer(s) aan de buitenkant te voorzien van tralies, althansde buitendeur van het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]te vergrendelen
en het rolluik te sluiten en haar/hun niet van enige sleutel te voorzien, haar/hen (vervolgens) middels videocamera's onder toezicht te houdenterwijl zij onder zodanige omstandigheden in het/de borde(e)len
zat/zaten, dat zij niet vrij was/waren haar/hun wil te bepalen en aldus
genoemde G1 t/m G41voornoemde vrouwente beletten/belemmeren om die kamer(s) en/of het bordeel te verlaten;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en metop1 november 2016 in Sint Maarten
en/of Colombia en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met een ander
(en
), althans alleen, (een)ander
(en
), te weten:
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G09 – [vrouw 9] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G10 – [vrouw 10](Colombia) [bedrijf 1] en
/of
·
G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G18 – [vrouw 18] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G19 – [vrouw 19] (Colombia) [bedrijf 2] en/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G22 – [vrouw 22] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G24 – [vrouw 24] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2],
(uit winstbejag
)behulpzaam is
/zijngeweest bij het zich verschaffen van
- toegang tot of doorreis door Sint Maarten en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en/of
- verblijf in Sint Maarten,
dan wel
haar/hen daartoe gelegenheid
, middelen of inlichtingenheeft
verschaft, immers
heeft/hebben hij en
/of een of meer vanzijn
mededader
(s
)
-
contact opgenomen en/of onderhouden met voornoemde vrouwen in het land van herkomst om op Sint Maarten te komen werken en/of schriftelijke arbeidsovereenkomsten en/of documenten die verband hielden met de te verrichten werkzaamheden in Sint Maarten, toegestuurd naar voornoemde vrouwen en/of aangegeven welke gegevens/documenten voornoemde vrouwen op voorhand dienden aan te leveren en/of
- voornoemde vrouwen na aankomst op Sint Maarten van en naar het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]vervoerd dan wel doen vervoeren en/of;
- (vervolgens)voornoemde vrouwen gehuisvest dan wel doen huisvesten in het bordeel [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] tegen betaling,
terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)wist
(en
) of ernstige redenen had(den) te vermoedendat
die toegang, die doorreis en/ofdat verblijf wederrechtelijk was;
4.
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en metop1 november 2016 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander
(en
), althans alleen, (een)ander
(en
), te weten:
· G01 – [vrouw 1] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G02 – [vrouw 2] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G03 – [vrouw 3] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G04 – [vrouw 4] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G05 – [vrouw 5] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G07 – [vrouw 7] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of·
G08 – [vrouw 8] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 1] en
/of
· G09 – [vrouw 9](Colombia) [bedrijf 1] en
/of
· G10 – [vrouw 10] (Colombia) [bedrijf 1] en
/of
·
G13 – [vrouw 13] (Colombia) [bedrijf 1] en/of
· G16 – [vrouw 16] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G17 – [vrouw 17] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G18 – [vrouw 18] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G19 – [vrouw 19] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G20 – [vrouw 20] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G21 – [vrouw 21] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G22 – [vrouw 22](Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G23 – [vrouw 23] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G24 – [vrouw 24] (Dominicaanse Republiek) [bedrijf 2] en
/of
· G25 – [vrouw 25] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G26 – [vrouw 26] (Colombia) [bedrijf 2] en
/of
· G27 – [vrouw 27] (Colombia) [bedrijf 2],
welke perso
(o)n
(en
)zich wederrechtelijke
toegang tot ofverblijf in Sint Maarten
had/hadden verschaft,
(telkens
)krachtens overeenkomst
of aanstellingarbeid heeft doen verrichten
, immers heeft verdachte en/of haar mededader(s) voornoemd(e) perso(o)n(en) toen en daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld, terwijl verdachte en
/of haarzijnmededader
(s
) (telkens
)wist
(en
) of ernstige redenen had(den) om te vermoedendat
de toegang ofdat verblijf wederrechtelijk was.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Ten aanzien van feiten 3 en 4: beroep op overmacht
De raadsman heeft bij pleidooi in hoger beroep ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten een beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond. De raadsman heeft betoogd dat de verdachten er niets aan konden doen dat er vanaf januari 2016 door de overheid geen vergunningen (het Hof begrijpt: om als prostituee in Sint Maarten aan het werk te gaan) meer werden afgegeven, dat de Minister van Justitie destijds heeft toegezegd dat er geen controles op illegaliteit van deze vrouwen zouden worden uitgevoerd en dat de verdachten daarom bij een bewezenverklaring een beroep kunnen doen op overmacht door het hele politieke gerommel in die periode.
Dit verweer wordt verworpen. Onvoldoende onderbouwd dan wel gebleken is dat de omstandigheid dat de verdachten er niks aan konden doen dat vanaf januari 2016 geen vergunningen meer werden afgegeven en dat de Minister van Justitie beweerdelijk zou hebben toegezegd dat geen controles zouden worden uitgevoerd, een kracht, dwang of drang vormden waaraan de verdachten redelijkerwijs geen weerstand konden bieden. Dit laatste is immers de maatstaf aan de hand waarvan het Hof het gedane beroep heeft te beoordelen. Het was immers de welbewust gemaakte keuze van elk van de verdachten, om ondanks de vergunningenstop vanuit de overheid, hun business voort te zetten en vrouwen nog steeds te laten overkomen vanuit Colombia en de Dominicaanse Republiek om in Sint Maarten als prostituee te laten werken. Ten overvloede overweegt het Hof dat ook al zou de Minister van Justitie deze toezegging hebben gedaan – hetgeen hij zelf betwist [10] -, deze toezegging onverlet laat dat het aan het openbaar ministerie in het licht van de resultaten van de opsporing vrij staat om ertoe te beslissen de verdachten niet alleen te vervolgen ter zake van mensenhandel, maar ook ter zake van mensensmokkel en illegale tewerkstelling. De beweerdelijke toezegging van de Minister om in de bedoelde periode geen controle uit te (laten) voeren op de (il)legale verblijfsstatus deze vrouwen, kan aan deze bevoegdheid c.q. beslissing niet afdoen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van alle bewezenverklaarde feiten uitsluiten.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ten aanzien van de periode 1 januari 2014 tot 1 juni 2015:
medeplegen van vrouwenhandel, meermalen gepleegd

ten aanzien van de periode 1 juni 2015 tot en met 1 november 2016:

medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd.

Het onder 2 primair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven , meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van mensensmokkel, meermalen gepleegd.

Het onder 4 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Sint Maarten heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid doet verrichten , terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte zijn te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren als bordeelhouder van twee bordelen samen met anderen schuldig gemaakt aan vrouwen- en mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mensensmokkel en tewerkstelling van illegalen. Daarvan is een groot aantal vrouwen slachtoffer geworden. Door te handelen zoals bewezenverklaard heeft de verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin deze buitenlandse vrouwen in Sint Maarten verkeerden. De vrouwen waren verplicht een aanzienlijk deel van inkomsten uit prostitutie aan de verdachte en de anderen verdachten af te dragen en werden sterk beperkt in hun keuzevrijheid en hun bewegingsvrijheid. Vrouwen-/mensenhandel is een vergaande manier van uitbuiting waarbij een ernstige inbreuk wordt gemaakt op fundamentele rechten als menselijke waardigheid en persoonlijke vrijheid. Bij slachtoffers van vrouwen-/mensenhandel kunnen lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan. De verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van de vrouwen, van wie hij wist dat zij kwetsbaar waren, volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn belang bij het behalen van eigen financieel gewin. Dit zijn ernstige strafbare feiten.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde – in het bijzonder waar het de vrouwen-/mensenhandel betreft – niet worden volstaan met de oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf.
Anders dan het Gerecht in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen en beslist acht het Hof geen grond aanwezig om van die strafoplegging af te zien, omdat het Hof in dezen geen voorschot neemt op voetangels en klemmen waarop het openbaar ministerie te zijner tijd bij de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf mogelijk stuit.
Met die keuze voor gevangenisstraf beoogt het Hof – naast vergelding – de verdachte ervan te weerhouden zich andermaal aan dergelijke feiten schuldig te maken. Met die strafmodaliteit beoogt het Hof bovendien aan anderen duidelijk te maken dat op het zich schuldig maken aan deze vorm van moderne slavernij met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt gereageerd.
Waar het Hof in het voorgaande de aard en ernst van de feiten en de keuze voor oplegging van gevangenisstraf heeft gemotiveerd is in dat licht bezien de proceshouding van de verdachte opmerkelijk. Die proceshouding laat zich omschrijven als een van verbaasde verontwaardiging. Immers, de overheid is sinds jaar en dag bekend met de wijze waarop de bordelen professioneel worden gerund. Die wijze van bedrijfsvoering was er voorafgaand aan de in deze strafzaak door de officier van justitie ingestelde vervolging, en ook nadien is die bedrijfsvoering onder verdachtes leiding in de kern onverhuld en zonder ingrijpen door de overheid ongewijzigd gebleven, aldus de verdachte.
Het Hof gaat niet geheel voorbij aan die proceshouding. Dat de verdachte misdrijven heeft begaan die in het wetboek van het Land met gevangenisstraf zijn bedreigd is buiten kijf. Door in weerwil van de in die wet als misdrijven strafbaar gestelde gedragingen te begaan ligt opsporing, vervolging en bestraffing door de rechter in de rede, in het algemeen en ook in het geval van de verdachte.
Daar waar het Hof de met bestraffing te dienen doelen heeft te onderzoeken frappeert verdachtes stelling dat de bordelen sedert jaar en dag en tot op de dag van vandaag onverhuld en onveranderd onder zijn leiding geëxploiteerd.
In antwoord op in het licht van die proceshouding door het Hof aan de procureur-generaal gestelde vragen naar de stand van zaken met betrekking tot strafrechtelijke en bestuurlijke handhaving in Sint Maarten, heeft de procureur-generaal verzucht dat het bij de onderhavige strafvervolging is gebleven: de bestuurlijke handhaving is in wezen geheel uitgebleven. In een wijder verband heeft hij gewezen op het Amerikaanse “Trafficking in Persons Report” van juli 2022. Daarin is door het Department of State van de USA ten aanzien van het land Sint Maarten gerapporteerd dat “The Government of Sint Maarten does not fully meet the minimum standards for the elimination of trafficking and is not making significant efforts to do so (…)”. [11]
Het Hof heeft ambtshalve kennis genomen van het “Inspectieonderzoek naar de aanpak van Mensenhandel en Mensensmokkel in Sint Maarten”, waarvan de resultaten in december 2019 door de Raad voor de rechtshandhaving zijn gerapporteerd. Het Hof citeert uit dat rapport [12] :
“In 2016 bracht de Raad het rapport
Prostitutiebeleid en handhaving in Sint Maartenuit. Ook toen al werd geconstateerd dat het beleid niet sluitend is en er vrijwel niet wordt samengewerkt tussen de bestuurlijke en strafrechtelijke handhavingsinstanties. Alle respondenten geven aan dat hier kansen liggen, echter tot op heden zet niemand de eerste stap om te komen tot een structurele integrale aanpak. In 2016 deed de Raad de volgende aanbevelingen aan de minister van Justitie:
1. Draag zorg voor een gesloten stelsel van wet- en regelgeving ten behoeve van de rechtshandhaving.
2. Evalueer het beleid en de handhaving ervan, waar mogelijk in samenwerking met de andere betreffend bevoegde ministers. Doe suggesties voor aanpassingen, waar dat nodig of wenselijk is. Betrek daarbij alle relevante belangen.
3. Bevorder ketensamenwerking en een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de doelstellingen van het beleid.
4. Draag zorg voor effectieve controles en handhaaf de wetgeving en andere opgelegde regels strikt. Voorzie daarvoor mede in opleidingen voor inspecterend personeel voor het herkennen van misstanden.
5. Draag zorg voor een goede terugkoppeling en informatiedeling tussen de bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving.
6. Draag zorg voor adequate voorzieningen voor opvang van slachtoffers van mensenhandel, uitbuiting en gedwongen prostitutie.
De Raad constateert dat tot dusverre aan geen van bovenstaande aanbevelingen opvolging is gegeven. De voortdurende onduidelijkheid in regelgeving en beleid ten aanzien van prostitutie bemoeilijkt de aanpak van aan prostitutie gerelateerde misdrijven en maakt de positie van sekswerkers in Sint Maarten kwetsbaarder.
(…)
Het OM heeft naar aanleiding van strafrechtelijke onderzoeken meerdere brieven aan de minister van Justitie verzonden met adviezen om met bestuurlijke maatregelen mensenhandel te voorkomen, bijv. door bordelen te laten sluiten. Hier is echter nooit gevolg aan gegeven door het bestuur. Rond grote actiedagen (huiszoekingen en aanhoudingen) en strafzittingen krijgt het onderwerp even wat publieke aandacht, maar vervolgens wordt er laag gestraft en ontbreekt het aan bestuurlijke urgentie en actie om de prostitutiebranche beter te reguleren en controleren zodat mensenhandel en -smokkel in de seksindustrie van Sint Maarten wordt voorkomen, aldus het OM. Vanwege dit gebrek aan bestuurlijk optreden en gelet op de schaarse capaciteit en middelen is het OM tussen mensenhandelonderzoeken anders gaan prioriteren. Er is nog steeds aandacht voor de adult entertainment sector, echter in mindere mate dan een aantal jaar geleden.” [13]
Deze citaten kunnen de proceshouding van de verdachte niet billijken, maar laten die wel beter begrijpen. Kennelijk heeft de wijze van exploitatie van de bordelen sinds verdachtes aanhouding in 2016 tot op heden op dezelfde wijze, onder zijn leiding en zonder overheidsbemoeienis doorgang kunnen vinden. Het zij herhaald: dat gegeven ontslaat de verdachte niet van het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, het afzien van het plegen van strafbare feiten daaronder mede begrepen, maar het gegeven dat Sint Maarten als land binnen het Koninkrijk der Nederlanden evident in gebreke blijft met een samenhangende en effectieve en daarmee voor de verdachte kenbare aanpak van mensenhandel vormt wel enig relativerend effect op het met verdachtes bestraffing na te streven doel van vergelding. Niet omdat het aan de strafwaardigheid van de door verdachte begane feiten als zodanig afdoet, maar wel omdat het kennelijk gebrek aan inzicht bij de verdachte in de strafwaardigheid van zijn handelen zich in dat licht enigszins laat verklaren. Zo bezien kan die proceshouding hem in redelijkheid niet in sterk verwijtende zin aan hem kan worden tegengeworpen. Anders gezegd: het evidente gebrek aan inzicht in laakbaarheid van eigen handelen brengt het Hof beslist niet tot het oordeel dat daarin een grond voor strafverzwaring is gelegen. Het Hof onderkent voorts dat de bewezenverklaarde feiten oude feiten betreffen en dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en zal mede daarom bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf vooralsnog niet behoeft te worden tenuitvoergelegd. Het voorwaardelijke deel van die straf kan voorts bijdragen aan de inprenting bij de verdachte dat hij ervan afziet zich andermaal schuldig te (blijven) maken aan strafbare feiten, in het bijzonder de feiten die in de onderhavige zaak ter berechting voorliggen.
Redelijke termijn
Het Hof heeft zich tenslotte rekenschap gegeven van de vraag of de berechting van de verdachte heeft plaatsgehad binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Tussen de inverzekeringstelling van de verdachte op 1 november 2016 [14] en de uitspraak van het Gerecht op 24 april 2019 is een periode van bijna 2 jaren en 6 maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met bijna 6 maanden overschreden. Het Hof is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Wat de gedingfase van het hoger beroep betreft, heeft eveneens te gelden dat de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Het Hof is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de redelijke termijn bij de berechting in hoger beroep. De verdachte heeft op 24 april 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht. De behandeling in tweede aanleg is heden per 15 december 2022 – en aldus niet binnen twee jaren – met een eindvonnis afgerond. Door de raadsman zijn in hoger beroep verzoeken gedaan tot het verrichten van nader onderzoek, te weten het horen van 15 getuigen die in de Dominicaanse Republiek en Colombia woonachtig zijn. De verblijfplaats van deze getuigen was moeilijk te traceren, waardoor het lang heeft geduurd voordat een (aantal van) de verzochte getuigen kon worden gehoord. Voorts is de overschrijding veroorzaakt door de beperkte zittingsruimte van het Hof in verband met de getroffen maatregelen naar aanleiding van de uitbraak van Covid-19. Gelet op het voorgaande acht het Hof de overschrijding van de met verdachtes berechting in hoger beroep gemoeide tijd niet onredelijk, waardoor van een schending van artikel 6 EVRM in hoger beroep geen sprake is.
Het Hof acht, alles afwegende in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 10 maanden, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is sinds 9 december 2016 geschorst. Het Hof is van oordeel dat het strafvorderlijk belang dat is gediend met hervatting van de voorlopige hechtenis van de verdachte, mede gelet op de ouderdom van de feiten, niet opweegt tegen het persoonlijk belang van de verdachte bij continuering van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het Hof zal daarom het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 260, 295 van het Wetboek van de Nederlandse Antillen (voor wat betreft de onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde periode tot 1 juni 2015) en de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:123, 1:136, 2:154, 2:155, 2:239 en 2:249 van het Wetboek van Strafrecht (en voor wat betreft de onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde periode vanaf 1 juni 2015 de artikelen 2:239 en 2:249 Sr), zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Een terugblik op het onderzoek, de tenlastelegging, de bewijslevering en de ontnemingsprocedure
Het Hof wijst het openbaar ministerie nog op het volgende. De resultaten van het opsporingsonderzoek hebben de officier van justitie ertoe gebracht aan de verdachte en diens medeverdachten het verwijt van vrouwen-/mensenhandel te maken. De tenlastelegging, is toegesneden op het – reeds op zichzelf betrekkelijk gecompliceerde – misdrijf van artikel 2:239 Sr (oud en thans geldend) en is gegoten in het vat van de “en/of-variant”. Dit geldt zowel voor de reeks van de aan de verdachte verweten gedragingen als voor de 38, met name genoemde slachtoffers daarvan. De officier van justitie heeft als de steller van de tenlastelegging het daarbij gelaten en heeft aldus ervan afgezien om het aan de verdachte gemaakte strafrechtelijk verwijten toe te spitsen: welke van zijn gedragingen hebben betrekking op welke van die 38 slachtoffers. Anders gezegd: gedragingen en slachtoffers zijn op de spreekwoordelijke hoop gegooid en enig dwarsverband tussen gedragingen en slachtoffer is in die tenlastelegging niet gelegd.
In het licht van die redactie van de tenlastelegging was voorzienbaar dat het tijdens het strafgeding alsnog tot het leggen van die dwarsverbanden zou (moeten) komen. Terugblikkend moet worden vastgesteld dat het van die even wenselijke als noodzakelijke toespitsing van gedragingen op slachtoffers gedurende de loop van het strafgeding evenmin is gekomen. Niet in eerste aanleg bij gelegenheid van het requisitoir van de officier van justitie, niet in het vonnis waarvan beroep, en evenmin in hoger beroep door de advocaat-generaal. Het Hof stelt vast dat deze gang van zaken een nodeloos complicerend effect heeft gehad, zowel wat betreft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, als bij gelegenheid van de beraadslaging na de sluiting van dat onderzoek.
In wezen heeft hetzelfde te gelden voor de gang van zaken in de parallel gevoerde ontnemingsprocedure. Het Gerecht heeft de vordering afgewezen. De officier van justitie is van die beslissing in hoger beroep gekomen en heeft in dat kader een nieuw ontnemingsrapport ingebracht. Echter, dat rapport beoogt niet het voorgaande rapport integraal te vervangen, maar verwijst soms hier en vervangt dan weer daar. De vergelijking met het zoekplaatje heeft zich aan het Hof opgedrongen.
Mede bezien in het licht van de schaarste van middelen in het publieke domein en het belang dat moet worden gehecht aan een doelmatige procesvoering acht het Hof het aangewezen dit een en ander te verwoorden.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
3 (drie) jaren en 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze, groot
2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, F.V.L.M. Wannyn en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 15 december 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.ECLINLOGRACMB:2017:200; 13.12.17100.00391/13 1146/2015
2.Vlg. HR 23 april 1985, NJ 1985, 891.
3.Zie proces-verbaal van bevindingen, pv-nummer 201610020800, ZD pag. 1253 ([bedrijf 1]) en proces-verbaal van bevindingen, p-v nummer 712, ZD 1, pagina 1251 ([bedrijf 2]).
4.Landsbesluit houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van de artikelen 7, zesde lid, 8, eerste lid, 11, eerste lid, 20 en 21, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting.
5.Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 3 april 2019, pag. 5.
8.ZD1, pagina 313.
9.Zie bijvoorbeeld ZD1, pagina 852 e.v.
10.Zie ZD1, pag. 1359.
11.Trafficking in Persons Report, july 2022, Department of State, USA. P. 491
12.Inspectieonderzoek naar de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel in Sint Maarten, december 2019, Raad voor de rechtshandhaving, p. 40 e.v.
13.ibid., p. 37
14.De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 9 december 2016 geschorst