Datum uitspraak: 8 december 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Sint Maarten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 14 december 2021 in zaak nr. SXM202100907, in het geding tussen:
het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen (hierna: USZV)
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft USZV bepaald dat [appellante] per 8 juli 2020 geen werknemer is in de zin van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: de Lzv). Bij uitspraak van 23 april 2021 heeft het Gerecht het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beschikking vernietigd en USZV opgedragen een nieuwe beschikking te geven.
Bij beschikking van 4 juni 2021 heeft USZV opnieuw bepaald dat [appellante] geen werknemer is in de zin van de Lzv (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 14 december 2021 heeft het Gerecht het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
USZV heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2022. [appellante] en USZV, vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok, advocaat, zijn verschenen.
1. [appellante] is werkzaam als advocaat bij [advocatenkantoor]. USZV heeft daar een looncontrole verricht. De bevindingen van de looncontrole zijn op 8 juli 2020 aan [appellante] gestuurd. Bij de beschikking van 24 juli 2020 heeft USZV vastgesteld dat het dagloon van [appellante] de loongrens overschrijdt en bepaald dat zij daarmee per 8 juli 2020 niet als werknemer in de zin van de Lzv kan worden beschouwd. Bij de bestreden beschikking heeft USZV het standpunt gehandhaafd dat het dagloon van [appellante] de loongrens overschrijdt en dat zij dus niet als werknemer in de zin van de Lzv kan worden beschouwd. Daaraan heeft USZV ten grondslag gelegd dat bepaalde looncomponenten, zoals verstrekkingen voor maaltijden, massages, benzine, een telefoon, kleding, een bedrijfsauto en een reis, tot het dagloon van [appellante] moeten worden gerekend.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft onder meer overwogen dat de peildatum voor de bestreden beschikking 1 november 2019 is geweest en dat USZV gelet op artikel 1a, eerste lid, van de Lzv geen rekening hoefde te houden met de gewijzigde financiële omstandigheden van [appellante] in het jaar 2020. Vervolgens heeft het Gerecht vastgesteld dat het dagloon van [appellante] zonder de extra looncomponenten NA
f258,46 is. USZV heeft de reis waaraan [appellante] in november 2019 heeft deelgenomen terecht als looncomponent beschouwd en een vierde van de totale reiskosten van USD 13.425,25 aan het dagloon van [appellante] toegevoegd. Alleen al met de bijtelling van de reis komt het dagloon van [appellante] boven de loongrens van NA
f260,83, zodat de beroepsgronden over de andere looncomponenten geen bespreking behoeven, aldus het Gerecht.
Gronden van het hoger beroep
3. [ [appellante] betoogt dat uit de bestreden beschikking blijkt dat wel rekening is gehouden met de gewijzigde omstandigheden na de peildatum van 1 november 2019. Het Gerecht is daarom ten onrechte uitgegaan van een dagloon van NA
f258,46. Dat is namelijk het dagloon zoals dat in februari 2020 is verlaagd. Volgens [appellante] had het Gerecht moeten uitgaan van het meest recente dagloon in april 2020, dat is NA
f193,85. Indien het Gerecht van dat laatste dagloon was uitgegaan, was het gelet op de hoogte van de loongrens wel degelijk relevant geweest om ook de beroepsgronden over de andere looncomponenten dan de reis te bespreken. Met betrekking tot de reis stelt [appellante] zich op het standpunt dat de totale reiskosten over alle deelnemers moeten worden verdeeld en niet slechts over vier.
Wettelijk stelsel
4. Artikel 1 van de Lzv, voor zover hier van belang, definieert een werknemer als een ieder die voor een werkgever in dienstverband arbeid verricht, behalve:
-degene die een dagloon geniet hoger dan NA
f260,83 indien voor hem een 5-daagse werkweek geldt, ongeacht of dit loon bij een of meer werkgevers wordt genoten.
Artikel 1a, eerste lid, van de Lzv bepaalt dat voor de vaststelling of een werknemer aangemerkt wordt als werknemer in de zin van artikel 1 tot het einde van een kalenderjaar geen rekening wordt gehouden met wijzigingen van het loon die tijdens de duur van het dienstverband na 1 november van het voorafgaande kalenderjaar plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.
4.1. Het stelsel van de Lzv is daarmee, voor zover hier van belang, als volgt. Iemand die in een kalenderjaar werknemer is in de zin van de Lzv heeft in geval van ziekte recht op tegemoetkoming van USZV bestaande uit geneeskundige behandeling en verpleging, en uitkeringen in geld. Ter zake van de kosten die aan de uitvoering van de Lzv verbonden zijn, is de werkgever van de werknemer premieplichtig.
Iemand is werknemer in de zin van de Lzv als het dagloon onder de in artikel 1 van de Lzv vastgestelde loongrens blijft. Voor elk kalenderjaar moet worden bezien of het dagloon onder of boven de loongrens valt. Daartoe wordt blijkens artikel 1a, eerste lid, van de Lzv als peilmoment 1 november van het voorafgaande kalenderjaar genomen. Dit betekent dat wijzigingen in het loon vanaf 1 november niet relevant zijn voor de vraag of iemand in het opvolgende kalenderjaar werknemer is.
Nadere standpuntbepaling van USZV
5. Desgevraagd heeft USZV ter zitting toegelicht dat bij de bestreden beschikking inderdaad gegevens zijn betrokken van na 1 november 2019, terwijl dat op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Lzv niet kan. Dat maakt voor de uitkomst echter geen verschil omdat het dagloon van [appellante] van vóór 1 november 2019 ook de loongrens overschrijdt. Blijkens een mutatieformulier dat [appellante] op 25 juni 2018 heeft ingediend, bedraagt haar maandloon per 1 januari 2018 namelijk NA
f6.500,-, en dus ongeveer NA
f300,- per dag. Het loon van [appellante] is daarna pas per februari 2020 verlaagd, zodat per peildatum 1 november 2019 moet worden uitgegaan van een dagloon van NA
f300,-. [appellante] is daarom in het kalenderjaar 2020 geen werknemer in de zin van de Lzv, aldus USZV.
Beoordeling
6. Gelet op deze toelichting stelt het Hof vast dat USZV ter zitting een andere motivering aan de bestreden beschikking ten grondslag heeft gelegd en daarmee de oorspronkelijke motivering niet heeft gehandhaafd. De bestreden beschikking kan (alleen al) daarom niet in stand blijven. Het Gerecht had het beroep gegrond moeten verklaren en de bestreden beschikking moeten vernietigen.
6.1. Het Hof ziet vervolgens in de nieuw gegeven motivering van USZV grond om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden beschikking in stand te laten. USZV heeft zich daarin terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] in het kalenderjaar 2020 geen werknemer is in de zin van de Lzv omdat haar dagloon vóór de peildatum van 1 november 2019 de loongrens van NA
f260,83 al overschreed. [appellante] heeft dat ook niet betwist.
6.2. Uit 6 en 6.1 volgt dat de gronden van het hoger beroep onbesproken kunnen blijven, omdat die niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Slotsom
7. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de bestreden beschikking vernietigen en de rechtsgevolgen daarvan in stand laten.
8. USZV hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat niet is gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig aan [appellante] verleende rechtsbijstand.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 14 december 2021 in zaak nr. SXM202100907;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
III.
vernietigtde beschikking van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen van 4 juni 2021;
IV.
bepaaltdat de rechtsgevolgen van die beschikking in stand blijven;
V.
gelastdat het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van NA
f150,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en
mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.