ECLI:NL:OGHACMB:2022:152

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
H-152/2019 300.00424/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijspraak van verdachte in cocaïnezaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1973, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde, namelijk het vervoer en aanwezig hebben van een partij cocaïne. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 10 maanden.

Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. B.S. van Unnik, en de verdediging door de raadsman, mr. D.G. Illes. Het Hof heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, die op 19 mei 2018 betrokken zou zijn geweest bij het vervoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Ondanks deze bezwaren heeft het Hof geoordeeld dat het bewijs niet toereikend was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de verdachte tijdens het verhoor werden niet als voldoende bewijs beschouwd.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, maar met een verbeterde motivering. De conclusie was dat de ernstige bezwaren niet voldoende waren voor een bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op het ten laste gelegde. Het Hof heeft daarmee de vrijspraak van de verdachte gehandhaafd, waarbij het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Zaaknummer: H-152/2019

Parketnummer : 300.00424/18
Uitspraak : 29 november 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, (hierna: het Gerecht) van 17 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
(volgens eigen opgave)[adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde vrijgesproken. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen en de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. B.S. van Unnik, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Illes, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, primair, ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het Hof de motivering waarop in het vonnis waarvan beroep de beslissing tot vrijspraak is gegrond niet overneemt, en daarvoor de hierna weer te geven overweging in de plaats stelt. In zoverre zal de grond van het vonnis waarvan beroep worden verbeterd.
Vrijspraak van het ten laste gelegde
Het Hof stelt voorop dat de stukken van het dossier waarop het Gerecht recht heeft gedaan ten aanzien van de verdachte onmiskenbaar ernstige bezwaren inhouden dat hij op 19 mei 2018 daadwerkelijk betrokken is geweest bij het vervoer van de groothandelshoeveelheid cocaïne, die later die dag op het erf van de andere verdachte [medeverdachte] is aangetroffen en in beslag is genomen. Zijn ophalen van een trailer bij [medeverdachte], het vervoer daarvan naar de kust en vervolgens zijn per auto begeleiden van die trailer en de daarop geplaatste boot met ice-jugs (waarin naar het Hof aanneemt die cocaïne was geborgen) doet zonder meer vermoeden dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne, te meer omdat hij op vragen naar het hoe en waarom van zijn gedragingen niet steeds een bevredigend antwoord heeft kunnen of willen geven. Het Hof wijst in dat verband in het bijzonder op de inhoud van het proces-verbaal van verhoor van 12 november 2018. Bij gelegenheid van dat verhoor zijn hem door de politie tal van belastende en bezwarende feiten en omstandigheden voorgehouden, waarop hij op momenten geen antwoord heeft kunnen of willen geven, en op andere momenten welhaast berustend zijn strafbare betrokkenheid bij het vervoer van die cocaïne lijkt te hebben erkend. Anders dan de procureur-generaal meent, houdt die verklaring echter niet een zodanig duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis in, dat daarmee de kern van het bewijs van het tenlastegelegde is gegeven. Ook overigens, en bezien in verband met de andere stukken in het dossier, waardeert het Hof de inhoud van dat verhoor voor een bewezenverklaring niet toereikend.
Concluderend oordeelt het Hof dat die even bedoelde ernstige bezwaren ontoereikend zijn voor het bewijs van verdachtes opzet op het aan hem verweten (medeplegen van het) vervoer/aanwezig hebben/bezit van die cocaïne noch op het subsidiair aan hem gemaakte verwijt van opzettelijke medeplichtigheid daaraan.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, T.A.M. Tijhuis en H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, (zittings)griffier, en op 29 november 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
mrs. T.A.M. Tijhuis en H. de Doelder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.