ECLI:NL:OGHACMB:2022:150

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
H 119/2019 500.00098/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel en medeplichtigheid aan seksuele uitbuiting

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor mensenhandel en medeplichtigheid aan seksuele uitbuiting. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van bepaalde feiten. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte medeplichtig was aan mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Het Hof heeft de bewezenverklaring van de feiten onder feit 1 sub c en sub i als wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van slachtoffers door hen te werven en te faciliteren in een kwetsbare positie. Het Hof heeft de straf bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, en heeft de eerder opgelegde straf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, bevestigd voor de niet aan het Hof onderworpen feiten. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die elk een bedrag van NAf 3.000,- ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Zaaknummer: H-119/2019

Parketnummer: 500.00098/19
Uitspraak: 29 juni 2022 (bij vervroeging) Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) van 19 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteland],
volgens opgave van de raadsman thans wonende in [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder feit 1 onder sub a, d en f en het onder 2 ten laste gelegde, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het Gerecht heeft de verdachte vrijgesproken van de onder feit 1 sub c en sub i ten laste gelegde feiten. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
De omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft zijn hoger beroep beperkt tot de vrijspraak van de onder feit 1 sub c en sub i ten laste gelegde feiten. Het Hof beschouwt – met het Openbaar Ministerie - de onderhavige tenlastelegging als een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Immers onder feit 1 zijn, blijkens de tekst van de tenlastelegging en de vermelding daarbij van de toepasselijke wettelijke voorschriften, meerdere strafbare feiten (impliciet) cumulatief ten laste gelegd die zijn toegesneden op verschillende delictsomschrijvingen. Gelet op het door de officier van justitie beperkt ingestelde beroep, zijn derhalve alleen de feiten onder 1 sub c en sub i in hoger beroep aan het oordeel van het Hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de raadsman, mr. U. Dickens, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen door [medewerkster Slachtofferhulp], medewerkster van Stichting Slachtofferhulp Curaçao, in het kader van de vorderingen tot schadevergoeding, namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen – zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, ter zake van het onder feit 1 sub c en sub i tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten die thans aan het oordeel van het Hof zijn onderworpen. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het Hof tot een andere beslissing komt dan het Gerecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
(mede)verdacht(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer ander(en), te weten
  • [slachtoffer 1] ("[bijnaam slachtoffer 1]") en/of
  • [slachtoffer 2] ("[bijnaam slachtoffer 2]"), en/of
  • [slachtoffer 3] en/of
  • [slachtoffer 4], en/of
  • een of meer andere personen,
(telkens) met een of meer van de onder lid 1, sub a van artikel 239 Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten
door dwang en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
(sub c)
heeft aangeworven, meegenomen of ontvoert met het oogmerk zich
beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en/of
(sub i)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen dan wel bewogen hem/haar te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft hij/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s)
terwijl verdachte wist dat een of meer van vernoemde slachtoffers/ personen in een slechte financiële situatie verkeerden en/of de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en/ of dat die slachtoffers de Papiamentse en/of Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was/waren. en /of die slachtoffers (vrijwel) niemand kende op Curaçao en/of geen werkvergunningen en verblijfsvergunningen op Curaçao had(den),
een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen:
  • in Venezuela benaderd of laten benaderen met het verzoek om in Curaçao, bij [bedrijf 1], te komen werken (zonder contract), en/of voor hen de reis van Venezuela naar Curaçao laten regelen en betalen, en/of
  • gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer tegenover [bedrijf 1], te weten in of nabij [bedrijf 2] te Otrabanda, en/of hen verplicht om aldaar te wonen en nergens anders, en/of
  • 300 gulden per maand laten betalen voor deze kleine gedeelde kamer, en/of van hun salaris een onbekend huurbedrag afgetrokken, en/of maar 1 kamersleutel verstrekt per kamer waar 4 personen moesten verblijven,
  • uitgelegd dat met een schuld aan verdachten werd begonnen in [bedrijf 1] en dat door daar te werken de schuld kon worden ingelost, en dat zij niet mochten stoppen met werken in [bedrijf 1] alvorens de schuld werd ingelost, en/of
  • uitleg gegeven over de werkzaamheden die (zonder contract en zonder werkvergunning), moesten worden verricht in [bedrijf 1], te weten hoe zij met klanten om moest gaan, dat zij zoveel mogelijk drankjes moesten verkopen en de klanten moesten verleiden en met hen dansen, en/of
  • uitgelegd dat tokens verdiend moesten worden door als trago-meisje in [bedrijf 1] te werken en zij voor inlevering van elke token 3 gulden zouden krijgen, en/of
  • opgelegd dat er gewerkt moest worden van 22.00/22.30 uur tot 7.00 uur of 11.00 uur, in ieder geval tot de laatste klant uit [bedrijf 1] weg was, en/of
  • uitgelegd dat seks met klanten ook tot de werkzaamheden in [bedrijf 1] kon behoren, en dat in dat geval (ongeveer) 200 gulden betaald diende te worden aan verdachte(n) alvorens [bedrijf 1] met de klant verlaten mocht worden, en dat de seks verplicht in [bedrijf 2] diende plaats te vinden, en/ of
  • uitgelegd dat als zij met een klant naar buiten wilden altijd eerst (ongeveer) 200 gulden betaald moest worden aan verdachten en/of de barman, en/of
  • een weeksalaris gegeven van 125 tot 175 gulden, waarbij voornoemde personen 6 dagen in de week moesten werken van 22.00/22.30 totdat alle klanten weg waren (tussen 7.00 uur en 11.00 uur in de ochtend), en/of
  • uitgelegd dat boetes van (ongeveer) 200 tot 250 gulden betaald moesten worden als zij niet op tijd op werk waren en/of een telefoon gebruikten tijdens werk en/of andere regels overtreden, waarbij verdacht(en) ook daadwerkelijk boetes hebben geïnd van voornoemde slachtoffers/personen, en/of
  • de regel opgelegd (en toegepast) dat zij voor een week geschorst konden van hun werkplek, indien regels overtreden werden, en/of
  • geen pauze gegeven, ondanks dat zij 9 tot 12 uur achtereen moesten werken in [bedrijf 1], en/of
  • verboden om zich in privé-tijd op te houden in (een aantal) nabij gelegen horeca-aangelegenheden,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao, behulpzaam is geweest door:
  • contact te hebben en/of te onderhouden met voornoemde slachtoffers terwijl deze zich nog in Venezuela bevonden en/of
  • voornoemde slachtoffers te vragen en/of over te halen om bij [bedrijf 1] te komen werken, en/of
  • de reis van Venezuela naar Curaçao te regelen en/ of betalen, en/of
  • voornoemde slachtoffers (namens medeverdachte(n)) te controleren tijdens het werken in [bedrijf 1] en/of
  • het aannemen/innen van boetes van de trago-meisjes;
Overneming van het door het Gerecht gebezigde bewijs en aanvullende overwegingen
Het Gerecht heeft zijn vrijspraken van de feiten onder 1 sub c en sub i niet nader gemotiveerd. Het Hof is echter van oordeel dat de bewezenverklaring van deze feiten (eveneens) gegrond kan worden op de door het Gerecht gemaakte selectie van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de Aanvulling Vonnis van 23 augustus 2019 op pagina’s 2 tot en met 21 in samenhang bezien met de bewijsoverwegingen van het Gerecht zoals opgenomen in het vonnis op pagina 10 onderaan (“
Beoordelingskader mensenhandel”) tot en met pagina 15 (tot het kopje
“strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde”), met uitzondering van de overwegingen op de derde alinea van pagina 14 (
“Mensensmokkel”).
Het Hof neemt deze bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen dan ook integraal over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring en voegt daaraan de volgende overwegingen toe.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het systeem dat binnen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] door de andere verdachten werd gehanteerd, er niet alleen op gericht was de vrouwen in Venezuela aan te werven met het oog op tewerkstelling als trago-meisje in [bedrijf 1] maar tevens erop was gericht om hen ertoe te bewegen zich onder dezelfde (door het Gerecht vastgestelde) uitbuitingsomstandigheden te prostitueren in [bedrijf 2], zodat (i) de vrouwen daarmee extra geld konden verdienen om de steeds hoger oplopende schulden aan de andere verdachten het hoofd te kunnen bieden en (ii) deze verdachten daar zelf ook rechtstreeks voordeel uit konden halen, immers voor elke daad van prostitutie (die verplicht in [bedrijf 2] diende plaats te vinden) moest voorafgaand zowel NAf 200,= worden betaald bij de kassa van [bedrijf 1] als een bedrag aan [bedrijf 2] voor de kamerhuur aldaar.
Dat deze mogelijkheid van prostitutie in [bedrijf 2] door de trago-meisjes deel uitmaakte van het hele systeem in La Tasca volgt niet alleen uit de verklaringen van de trago-meisjes zelf, maar ook uit die van andere werknemers bij La Tasca. Het was bij ieder van hen bekend dat de trago-meisjes naast animeerwerkzaamheden, ook prostitutiewerkzaamheden konden verrichten in [bedrijf 2] en dat daarbij het hiervoor beschreven betalingssysteem aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] moest worden gehanteerd.
De trago-meisjes bevonden zich aldus door toedoen van de andere verdachten in een situatie waarin zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze hadden dan ertoe over te gaan om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met klanten uit [bedrijf 1] tegen betaling en de verdachten te bevoordelen uit de opbrengst van die handelingen.
Voor het bewijs van verdachtes medeplichtigheid daaraan is vereist dat zij, naast opzet op haar eigen handelen, opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het gronddelict, in die zin dat zij opzet had op het feit dat de andere verdachten met het oogmerk van seksuele uitbuiting hebben gehandeld. Het Hof is van oordeel dat daarvan sprake is geweest.
Omdat de verdachte zelf ook als trago-meisje bij [bedrijf 1] werkte en daar veel aanwezig was, wist zij onder welke omstandigheden de andere vrouwen als trago-meisjes door de andere verdachten in [bedrijf 1] te werk waren gesteld. De verdachte was dus bekend met de kwetsbare positie waarin (ook) de andere trago-meisjes verkeerden en de omstandigheden waaronder zij werkten. De verdachte had een vertrouwensrelatie met de uitbaatster van [bedrijf 1], te [medeverdachte 2] (‘[bijnaam medeverdachte 2]’). De verdachte verbleef ook in [bedrijf 2] en was bekend met het boetesysteem zoals dat door de andere verdachten werd gehanteerd. Uit deze omstandigheden leidt het Hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte er ook mee bekend is geweest dat de mogelijkheid van prostitutie in [bedrijf 2] door de andere trago-meisjes vast deel uitmaakte van het hele systeem in [bedrijf 1]. Daarmee heeft de verdachte minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de andere verdachten zich schuldig maakten aan mensenhandel, ook inhoudende seksuele uitbuiting en het zichzelf bevoordelen uit de opbrengst daarvan
Door contact te hebben en/of te onderhouden met de trago-meisjes terwijl zij zich nog in Venezuela bevonden, hen te vragen om bij [bedrijf 1] te werken en voor hen de reis van Venezuela naar Curaçao te regelen en/of betalen, heeft de verdachte de seksuele uitbuiting door de andere verdachten vergemakkelijkt.
Het Hof is van oordeel dat met het vorenstaande bewezen is dat de verdachte met haar handelen heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van de slachtoffers en de bevoordeling van de andere verdachten uit de opbrengst van die seksuele uitbuiting en dat zij daarbij aldus behulpzaam is geweest.
Bewezenverklaring feit 1 sub c en sub i
Het Hof acht, met eenparigheid van stemmen, wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 sub c en sub i ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
(mede)verdacht
(en
)[medeverachte 1] en
/of[medeverdachte 2] se en
/of[medeverdachte 3]
en/of een of meer ander(en)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, een of meer ander(en), te weten
- [slachtoffer 1] ("[bijnaam slachtoffer 1]") en/of
- [slachtoffer 2] ("[bijnaam slachtoffer 2]"), en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4], en/of
-
een of meerandere personen,
(telkens) met
een of meer vande onder lid 1, sub a van artikel
2:239 Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan weldoor misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
(sub c
)
hebbenheeftaangeworven,
meegenomen of ontvoertmet het oogmerk om die
perso(o)n(en) in een ander land, te weten Curaçao, ertoe te brengenzich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en
/of
(sub i
)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen,
hebbenheeftgedwongen dan wel bewogen
henhem/haarte bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers
hebbenheeft hij/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader
(s
)
terwijl
zijverdachtewist
endat
een of meer vanvoornoemdevernoemdeslachtoffers/ personen in een slechte financiële situatie verkeerden en/of de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en/of dat die slachtoffers
hetdePapiaments en
/ofdeNederlandse taal niet of nauwelijks machtig
was/waren en
/ofdie slachtoffers (vrijwel) niemand kende
n inopCuraçao en
/ofgeen werkvergunningen en/
ofverblijfsvergunningen
inopCuraçao had
(den
),
een of meer van de
voornoemdeslachtoffers/ personen:
  • in Venezuela benaderd of laten benaderen met het verzoek om in Curaçao, bij [bedrijf 1], te komen werken
  • gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer tegenover [bedrijf 1], te weten in
  • 300 gulden per maand laten betalen voor deze kleine gedeelde kamer, en/of van hun salaris een onbekend huurbedrag afgetrokken, en
  • uitgelegd dat met een schuld aan verdachten werd begonnen in [bedrijf 1] en dat door daar te werken de schuld kon worden ingelost, en dat zij niet mochten stoppen met werken in [bedrijf 1] alvorens de schuld werd ingelost, en
  • uitleg gegeven over de werkzaamheden die (zonder contract en zonder werkvergunning), moesten worden verricht in [bedrijf 1], te weten hoe zij met klanten om
  • uitgelegd dat tokens verdiend moesten worden door als trago-meisje in [bedrijf 1] te werken en zij voor inlevering van elke token
  • opgelegd dat er gewerkt moest worden van 22.00/22.30 uur tot 7.00 uur of 11.00 uur, in ieder geval tot de laatste klant uit [bedrijf 1] weg was, en
  • uitgelegd dat seks met klanten ook tot de werkzaamheden
  • uitgelegd dat als zij met een klant naar buiten wilden altijd eerst (ongeveer) 200 gulden betaald moest worden aan verdachten
  • een weeksalaris gegeven van 125 tot 175 gulden, waarbij voornoemde personen 6 dagen in de week moesten werken van 22.00/22.30
  • uitgelegd dat boetes van (ongeveer) 200 tot 250 gulden betaald moesten worden als zij niet op tijd op werk waren
  • de regel opgelegd (en toegepast) dat zij voor een week geschorst konden van hun werkplek, indien regels overtreden werden, en/of
  • geen pauze gegeven, ondanks dat zij 9 tot 12 uur achtereen moesten werken in [bedrijf 1],
  • verboden om zich in privé-tijd op te houden in (een aantal) nabij gelegen horeca-aangelegenheden,
bij het plegen van welk misdrijf
zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao, behulpzaam is geweest door:
- contact te hebben en/of te onderhouden met voornoemde slachtoffers terwijl deze zich nog in Venezuela bevonden en
/of
- voornoemde slachtoffers te vragen
en/of over te halenom bij [bedrijf 1] te komen werken, en
/of
- de reis van Venezuela naar Curaçao te regelen en/ of betalen
, en/of
-
voornoemde slachtoffers (namens medeverdachte(n)) te controleren tijdens het werken in [bedrijf 1] en/of
-
het aannemen/innen van boetes van de trago-meisjes;.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder sub c en sub i
meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 1 sub c en i
Het onder feit 1 sub c en i bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:239 juncto artikel 1:123 en 1:124 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplichtigheid aan mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Straf
Bepaling van straf
Het Hof dient, gezien het bepaalde in artikel 406, zesde lid, Sv een straf te bepalen voor de door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten die niet aan het oordeel van het Hof zijn onderworpen (te weten ter zake van de onder feit 1 onder sub a, d en f en het onder feit 2 bewezenverklaarde). Nu het Gerecht uitsluitend deze feiten bewezen heeft verklaard – en de verdachte voor de aan het Hof onderworpen feiten heeft vrijgesproken - en hiervoor een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren heeft opgelegd, zal het Hof de gevangenisstraf voor deze feiten bepalen op 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Op te leggen straf
Het Hof neemt de volgende overwegingen van het Gerecht ten aanzien van de strafoplegging over en maakt deze tot de zijne:
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan mensenhandel en mensensmokkel. Door haar bewezen verklaarde handelen faciliteerde zij de ernstige vorm van uitbuiting die bij [bedrijf 1] plaatsvond, waarbij misbruik werd gemaakt van de slechte situatie in Venezuela, waar de ‘trago-meisjes’ uit afkomstig waren, en waarbij door de medeverdachten over de rug van deze vrouwen flink geld werd verdiend. Het Gerecht neemt dit de verdachte bijzonder kwalijk.
Het Hof voegt daaraan het volgende toe.
De verdachte heeft voorts de seksuele uitbuiting van de trago-meisjes mede mogelijk gemaakt. Mede door haar handelen hadden de medeverdachten alle gelegenheid om deze vrouwen zich onder de genoemde omstandigheden beschikbaar te laten stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daaruit voordeel te halen. De verdachte wist van de kwetsbare positie van de vrouwen en de omstandigheden waaronder deze trago-meisjes werkten en heeft desondanks mede mogelijk gemaakt dat de andere verdachten gedurende lange tijd op ernstige wijze misbruik konden maken van de kwetsbare en afhankelijke positie van de vrouwen en daarvan financieel profijt trokken. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog gedurende langere tijd de psychische en emotionele schade hiervan ondervinden.
Het Hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die namens de verdachte naar voren zijn gebracht. Evenals het Gerecht weegt het Hof in het voordeel van de verdachte mee dat zij zelf ook slachtoffer was van de mensenhandel en dat zij niet als dader, maar als medeplichtige moet worden aangemerkt.
Het Hof heeft zich tenslotte rekenschap gegeven van de vraag of de berechting van de verdachte heeft plaatsgehad binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De berechting in hoger beroep heeft meer tijd gevergd dan de volgens vaste jurisprudentie gestelde maximumtermijn van vierentwintig maanden. Die overschrijding is echter veroorzaakt door de beperkte zittingsruimte van het Hof in verband met de getroffen maatregelen naar aanleiding van de uitbraak van Covid-19. Daarnaast heeft de verdachte er bewust voor gekozen om toen haar voorlopige hechtenis met ingang van 28 september 2019 werd geschorst, naar haar geboorteland Venezuela te vertrekken. De inhoudelijke behandeling van de zaak van de verdachte heeft niet in juni 2021 gelijktijdig kunnen plaatsvinden met de behandeling van de zaken van de andere verdachten omdat de verdachte toen niet vanuit Venezuela naar Curaçao kon reizen en zij (toen) wel bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak aanwezig wilde zijn. Gelet op het voorgaande acht het Hof de overschrijding van de met verdachtes berechting in hoger beroep gemoeide tijd niet onredelijk, waardoor van een schending van artikel 6 EVRM geen sprake is.
Het Hof heeft bij de oplegging van de straf voor feit 1 sub c en i in ogenschouw genomen dat de verdachte door het Gerecht reeds is veroordeeld tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het – niet aan het oordeel van het Hof onderworpen – feit 1 sub a, d en f en feit 2, dat de duur van de door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis gelijk is aan het onvoorwaardelijk deel van de hiervoor opgelegde gevangenisstraf en dat de door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis (gelijk staande aan de in eerste aanleg opgelegde straf) thans bijna drie jaar geleden is. Gelet hierop en gelet erop dat de door het Gerecht bewezenverklaarde feiten en de daarvoor opgelegde straf nauw samenhangen met de thans door het Hof bewezenverklaarde feiten, is het Hof van oordeel dat voor het door het Hof onder feit 1 sub c en sub i bewezenverklaarde kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Voorlopige hechtenis
Het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte is ter terechtzitting van het Hof van 19 september 2019 onder voorwaarden geschorst met ingang van 28 september 2019 om 12.00 uur. Het Hof heft gelet op het bepaalde in artikel 105, eerste lid, Sv het geschorste bevel voorlopige hechtenis op met ingang van de uitspraak van heden, 30 juni 2022.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen hebben zich ieder in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van NAf 3.000,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in de vorderingen bepleit wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de gevorderde schade en het ten laste gelegde.
Het Hof is van oordeel dat de gestelde en gevorderde immateriële schade voor toewijzing vatbaar is. Gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier is voldoende komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen mede als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Deze schade vloeit voort uit de psychische gevolgen die de benadeelde partijen hebben ondervonden. Uit hun overgelegde verklaringen van Stichting PSI-Skuchami van 18 september 2019, blijkt dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten een trauma hebben opgelopen en hiervoor door een medewerkster van het traumateam zijn behandeld. Aldus brengen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen mee dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Vergoeding van de immateriële schade komt het Hof daarom alleszins billijk voor. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, vanaf 19 augustus 2018 ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en vanaf 1 juli 2017 ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Het Hof ziet aanleiding om voor de hiervoor toegewezen vorderingen telkens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De verdachte is, hoofdelijk, tot deze betalingsverplichtingen gehouden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:121, 1:78, 1:125 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 sub c en 1 sub i ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 sub c en 1 sub i meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde onder feit 1 sub c en sub i als hiervoor omschreven;
veroordeelt de verdachte voor het
aan het Hof onderworpen feit 1 sub c en sub itot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) maanden, en bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
bepaalt de aan de veroordeelde opgelegde hoofdstraf voor de
niet aan het oordeel van het Hof onderworpen bewezen verklaardeen gekwalificeerde feiten, op een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jarenzodat de niet aan het Hof onderworpen feiten en de wel aan het Hof onderworpen feiten tezamen een totaal vormen van een
gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis, met ingang van heden;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 3.000,00 (zegge: drieduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 3.000,00 (zegge: drieduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
40 (veertig)dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 3.000,00 (zegge: drieduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 3.000,00 (zegge: drieduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
40 (veertig)dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt, voor iedere hiervoor toegewezen vordering en opgelegde schadevergoedingsmaatregel, dat indien en voor zover een van de mededaders van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partijen of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen of het Land;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, S.A. Carmelia en
H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 29 juni 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
mrs. S.A. Carmelia en H. de Doelder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: