ECLI:NL:OGHACMB:2022:146

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
H 173/2020 555.00405/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot schietincident

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1983, was eerder vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting heeft de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, gevorderd dat het Hof het vonnis bevestigt, terwijl de raadsman, mr. B. Lie Atjam, primair pleitte voor vrijspraak en subsidiair voor ontslag van alle rechtsvervolging. Het Hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet gerechtvaardigd heeft gehandeld in het gebruik van geweld, ondanks zijn beroep op noodweer. Het Hof heeft de bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, als buitengewoon agent van politie, niet handelde conform de Ambtsinstructie voor de politie van Curaçao. De omstandigheden waaronder de verdachte zijn vuurwapen heeft gebruikt, voldeden niet aan de vereisten voor het gebruik van geweld zoals vastgelegd in de wet. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, met inachtneming van de verbeteringen in de motivering met betrekking tot het beroep op noodweer.

Uitspraak

Zaaknummer: H-173/2020

Parketnummer: 555.00405/18
Uitspraak: 29 juni 2022 (bij vervroeging) Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, (hierna: het Gerecht) van 18 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE]

geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren. Ten slotte heeft het Gerecht het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. B. Lie Atjam, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het Hof:
  • een aantal zinnen uit bewijsmiddel 1 van het Gerecht verwijdert;
  • bewijsmiddel 2 van het Gerecht vervangt voor het hieronder vermelde bewijsmiddel;
  • de motivering ten aanzien van het beroep op noodweer verbetert.
In zoverre zullen de gronden van het vonnis waarvan beroep worden verbeterd.
Voorts zal het Hof responderen op een in hoger beroep gevoerd verweer en een overweging wijden aan in hoger beroep naar voren gebrachte standpunten van de verdediging.
Bewijsmiddelen
Bewijsmiddel 1
Het Hof verwijdert de navolgende zinnen uit bewijsmiddel 1:
“MV: De man door wie jij neergeschoten werd heeft verklaard dat, ondanks dat hij tegen jou riep om jouw handen omhoog te doen, jij jouw handen in jouw broekzakken had gestopt.
AG: Dat is een leugen. Ik had mijn handen op geen enkel moment in mijn broekzakken gestopt.”
Bewijsmiddel 2
Het Hof vervangt bewijsmiddel 2 van het Gerecht voor het hieronder te noemen bewijsmiddel.
Bewijsmiddel:
2. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2022. Deze verklaring houdt in:
Ik werk als beveiliger bij de [bedrijf 1] in Curaçao. Op 14 december 2018 zat ik aldaar in het wachthuis bij post 5. Een medewerker kwam naar mij toe en vertelde mij dat een persoon zojuist een beroving had gepleegd. Hij gaf een beschrijving van die persoon en de naam van het slachtoffer. Ik heb toen mijn collega’s gebeld en aan hen doorgegeven wat ik zojuist had gehoord. Ik zag de persoon die de overval zou hebben gepleegd ter hoogte van de Bermudaweg lopen. Daarna verloor ik hem uit het oog. Ik besloot om die persoon aan te houden en ben achter hem aan gelopen. Op een gegeven moment zag ik hem weer. Ik wilde hem aanhouden en riep daarom: ‘
Stop, politie, handen omhoog en op je knieën’. Dit heb ik vier à vijf keer herhaald. Hij gaf echter geen gehoor aan mijn verzoeken en hield zijn handen in zijn zakken. Ik heb een eerste waarschuwingsschot gelost. Hij liep daarop weg. Ik ben achter hem aangelopen. Hij liep met zijn rug naar mij toe, maar draaide zich op een gegeven moment om. Hij had zijn handen nog steeds in zijn zakken. De afstand tussen ons beiden was ongeveer de afstand van waar ik nu zit tot aan het kastje tegen de muur in de zittingszaal (het Hof begrijpt: ongeveer vijf meter). Toen heb ik gericht op de man geschoten, maar dat schot was mis. Kort daarop heb ik nogmaals geschoten en dat schot was raak; ik schoot hem in zijn rechter been. Omdat hij nog steeds bleef staan heb ik nogmaals gericht op hem geschoten en dat schot raakte zijn linker been. Inclusief het waarschuwingsschot heb ik dus viermaal geschoten, waarvan de laatste twee schoten zijn benen hebben geraakt.
Achteraf heb ik vernomen dat de naam van de persoon op wie ik heb geschoten [slachtoffer] is.
Aanpassing motivering ten aanzien van beroep op noodweer
Het Hof zal uitgaan van de feitelijke gang van zaken zoals door de verdachte in hoger beroep is uiteengezet. Dat heeft tot gevolg dat:
1) de passage op pagina 6 bovenaan het vonnis van het Gerecht, te weten:
“(…), maar het Gerecht zal er veronderstellenderwijs van uit gaan dat hij wel zijn handen in zijn zakken had. Vervolgens haalde het slachtoffer alleen zijn linkerhand uit zijn zak. De verdachte maande het slachtoffer om ook zijn rechterhand uit zijn zak te halen. Op dat moment draaide het slachtoffer zich om en begon weg te lopen. Ondanks herhaalde waarschuwingen bleef het slachtoffer langzaam weglopen. Vervolgens besloot de verdachte gericht op de benen van het slachtoffer te schieten. Het eerste schot heeft het slachtoffer niet geraakt. Omdat het slachtoffer geen gehoor gaf aan de waarschuwingen besloot de verdachte nogmaals te schieten. Dit schot raakte het slachtoffer aan het rechterbeen. Het slachtoffer draaide zich daarop om met de hand nog steeds in de rechterzak, waarop de verdachte nogmaals schoot en het slachtoffer aan het linkerbeen raakte.”
wordt vervangen door het navolgende:
, maar het Hof gaat uit van de feitelijke gang van zaken, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard. Het Hof gaat daarom uit van de navolgende feitelijke gang van zaken.
De verdachte heeft een waarschuwingsschot gelost toen het slachtoffer niet reageerde op zijn verzoeken om stil te staan en zijn handen in de lucht te steken. Het slachtoffer liep daarna weg, met zijn rug naar de verdachte toe. De verdachte is achter hem aangelopen. Toen het slachtoffer zich omdraaide en op ongeveer vijf meter van de verdachte stond - met nog steeds zijn handen in zijn zakken -, heeft de verdachte gericht op het slachtoffer geschoten. Dat schot raakte het slachtoffer niet. Kort daarop heeft de verdachte wederom op het slachtoffer geschoten en dat schot raakte het slachtoffer in zijn rechter been. Kort daarop schoot de verdachte nogmaals in de richting van het slachtoffer. Dat schot raakte het slachtoffer in zijn linker been.
2) de navolgende zin uit alinea 2 op pagina 6:
“Het slachtoffer bewoog zich immers continu weg van de verdachte,”
wordt vervangen door de zin:
Het slachtoffer stond op een afstand van vijf meter van de verdachte,
3) het Hof de overweging van het Gerecht in de derde alinea op pagina 6 verwijdert.
Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer
Door de raadsman is in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte als buitengewoon agent van politie heeft gehandeld conform het bepaalde in de Ambtsinstructie voor de politie. Dit verweer zal door het Hof worden verworpen.
Artikel 11 van de ambtsinstructie voor de politie van Curaçao bepaalt - voor zover relevant - dat:
“het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, slechts geoorloofd [is]:
a.
om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
b.
om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf […]”
Nog daargelaten de vraag of de verdachte als buitengewoon ambtenaar van politie op het moment van schieten handelde in de uitvoering van een politietaak, overweegt het Hof dat ook hier – net als bij het beroep van de verdediging op artikel 73 WvSv - in de eerste plaats geldt dat de verdachte zelf heeft verklaard te hebben geschoten omdat hij dacht in een dreigende situatie te zijn beland en niet om de persoon aan te houden, zodat reeds om die reden artikel 11 van de ambtsinstructie niet van toepassing is.
Maar ook al zou de verdachte hebben geschoten ter aanhouding van de persoon dan geldt in de tweede plaats dat geen sprake is geweest van een situatie waarin volgens de Ambtsinstructie het gebruik van een vuurwapen geoorloofd is. Van de situatie als bedoeld in artikel 11 sub a is niet gebleken. Hoewel de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de persoon in kwestie een overval had gepleegd en dus in het bezit zal zijn geweest van een vuurwapen, is geen enkele omstandigheid gebleken op basis waarvan door de verdachte redelijkerwijs kon worden aangenomen dat de persoon een voor onmiddellijk gebruik geschikt vuurwapen bij zich had én dit zou gebruiken. Evenmin is gebleken dat de persoon in kwestie zich trachtte te onttrekken aan zijn aanhouding als bedoeld in artikel 11 sub b van de Ambtsinstructie. De situatie dat de persoon in kwestie niet voldeed aan de oproep van de verdachte om stil te staan en zijn handen in de lucht te steken, kan bezwaarlijk gelijk worden gesteld met de situatie tot onttrekking aan de aanhouding.
Tot slot geldt in de derde plaats dat de ambtsinstructie voor de politie Curaçao, gelet op de aanhef van die ambtsinstructie, regels bevat ter uitvoering van de artikelen 12 en 13 van – kort gezegd - de Rijkswet politie Curaçao. In artikel 13 lid 1 van die Rijkswet wordt bepaald dat de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld te gebruiken tegen personen en goederen of vrijheidsbeperkende beperkende middelen te gebruiken tegen personen, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de hieraan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Lid 6 van artikel 13 van die Rijkswet bepaalt vervolgens dat de uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd dient te zijn.
Het lijdt geen twijfel dat de verdachte niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 13 van de Rijkswet politie Curaçao door in de gegeven omstandigheden de persoon in kwestie twee keer in zijn benen te schieten, zodat ook om die reden hem geen gerechtvaardigd beroep toekomt op de ambtsinstructie.
Aanvullende motivering naar aanleiding van standpunten verdediging in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman voorgedragen hetgeen in de paragrafen 13 en 14 van zijn pleitnota is opgenomen, te weten –zakelijk weergegeven-:

13. (…) Cliënt doet derhalve een beroep op (…)artikel 1:115 lid 1 B van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao.

Willekeur:

14. Cliënt verwijst naar de zaak die zich in maart 2018 heeft afgespeeld waarbij een politieagent fatale schoten heeft gelost op een verdachte van autodiefstal en waarbij het OM niet tot vervolging is overgegaan. De beweegredenen die het OM in die zaak heeft aangevoerd gelden ook in de zaak van cliënt.

Het Hof overweegt als volgt.
Van de verdediging mag volgens vaste jurisprudentie worden verlangd dat ingenomen standpunten duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren worden gebracht. Nu ten aanzien van de hiervoor weergegeven standpunten niet aan voormelde vereisten is voldaan, behoeven deze standpunten geen bespreking. Daarbij overweegt het Hof dat op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting, het Hof ook geen aanwijzingen zijn gebleken die de standpunten van de raadsman kunnen onderbouwen.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, R.L.M. van Opstal en
H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 29 juni 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
mr. H. de Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: