In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de vordering van de procureur-generaal in overweging genomen, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van acht jaren. De raadsman van de verdachte heeft gepleit voor vrijspraak en heeft een verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het Hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar met verbetering van gronden. De overwegingen van het Gerecht met betrekking tot de vrijspraak zijn overgenomen, met de aanpassing dat de bewijsoverwegingen zijn verduidelijkt. Het Hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte de overval heeft gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de niet-ontvankelijkheid van sommige vorderingen is vastgesteld.
De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, waarbij de griffier aanwezig was. Het vonnis is openbaar uitgesproken in een zitting die via een beeld- en geluidsverbinding met Bonaire werd gehouden. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor veroordeling in strafzaken en de rol van benadeelde partijen in het proces.