In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 400.00107/20, maar was wel veroordeeld voor de feiten onder parketnummer 400.00100/17 tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak en vorderde een zwaardere straf van 4 jaren.
Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, maar met verbeterde gronden. De vrijspraak van de verdachte werd gehandhaafd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de overval op de geldlopers. De overwegingen van het Gerecht met betrekking tot de vrijspraak werden overgenomen, maar de formulering werd aangepast om de onduidelijkheid over de betrokkenheid van de verdachte te verduidelijken. Het Hof concludeerde dat de voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet ontbrak, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen.
Daarnaast heeft het Hof beslissingen genomen over de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. De vorderingen van enkele benadeelde partijen werden toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. Het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij mr. S. Verheijen niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.