ECLI:NL:OGHACMB:2022:137

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
CUR2022H00040
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een senior analist bij een laboratorium wegens vermeende onregelmatigheden en onvoldoende rapportage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de werkneemster], een senior analist bij het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. (ADC) in Curaçao, tegen haar ontslag op staande voet. De werkneemster was sinds 15 maart 2016 in dienst en werd op 8 februari 2021 op staande voet ontslagen na een intern onderzoek naar haar functioneren. Het ADC had geconstateerd dat er ernstige tekortkomingen waren in haar werkzaamheden, waaronder het niet uitvoeren van analyses, het niet rapporteren van resultaten en het niet conform de procedures aanzuuren van monsters. De werkneemster heeft het ontslag betwist en verzocht om vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de feiten en omstandigheden rondom het ontslag beoordeeld. Het Hof oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werkneemster niet had voldaan aan de vereisten van haar functie en er voldoende dringende redenen waren voor het ontslag. Het Hof bevestigde dat de werkneemster op de hoogte was van de ernstige beschuldigingen en dat het ADC voldoende voortvarend had gehandeld in het onderzoek en de daaropvolgende ontslagprocedure. De persoonlijke omstandigheden van de werkneemster werden niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om tot een ander oordeel te komen.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht in eerste aanleg en veroordeelt de werkneemster in de kosten van het hoger beroep. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers in laboratoriumomgevingen en de noodzaak voor nauwkeurige rapportage en naleving van procedures.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022
Registratienummers: CUR202101996 – CUR2022H00040
Uitspraak: 6 december 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[DE WERKNEEMSTER],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg verzoekster,
verweerster tegen het zelfstandig tegenverzoek,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. D.M. Wildeman en J.F. Baart,
tegen
de naamloze vennootschap
ANALYTISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster,
verzoekster van het zelfstandig tegenverzoek,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W. ten Veen.
Partijen worden hierna [de werkneemster] en het ADC genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 3 maart 2022 ingekomen beroepschrift, met producties, is [de werkneemster] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 20 januari 2022 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en haar verzoeken alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het ADC – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
1.2
Het ADC heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 25 oktober 2022. [de werkneemster] is verschenen, met haar gemachtigden. Zijdens het ADC zijn verschenen: [directeur], directeur, [manager 1], manager human resources, en [manager 2], kwaliteitsmanager, bijgestaan door de gemachtigde van het ADC.
1.4
Beschikking is aangezegd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Feiten
2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Op 15 maart 2016 is [de werkneemster] in dienst getreden bij het ADC. Haar functie was laatstelijk senior analist. Haar salaris bedroeg laatstelijk NAf 4.689,- per maand.
2.1.2
Vanaf november 2019 heeft het ADC een aantal interne audits uitgevoerd. In november 2020 heeft de Raad voor de Accreditatie een externe audit uitgevoerd. Het hiervan opgemaakte rapport van 24 november 2020 vermeldt onder meer als reactie van het ADC op door de Raad voor de Accreditatie geconstateerde afwijkingen (CWL staat voor chemisch waterlaboratorium; met ‘de huidige analiste’ wordt gedoeld op [de werkneemster]):
“Diepte onderzoek van de oorzaken geven de volgende punten aan:
- Bij wisseling van de wacht van CWL analisten (nov. 2019), is de huidige analiste aangewezen door afdelingshoofd, te vroeg ingezet op de taak en was dus niet compleet klaar om de taak op zich te nemen (ondanks overdragen met checklist en bevoegd verklaard).
- Bovendien was zij ten tijde ook direct actief met de initiatie van het algemeen nieuwe ziekenhuis en daarom ook de inzetting c.q. training van een ander analist op CWL (vanaf ca. maart 2020/tijdens lockdown/Covid pandemie)
- Het niet bekend zijn met voornamelijk de procedure uit te besteden testen, en dus niet compleet opvolgen. De procedure is ook niet compleet voor wat betreft het trekken van conclusies.
- De controle mechanisme naar juistheid van rapportage was niet adequaat.
De interne audit uitgevoerd periode augustus 2020, heeft deels van deze afwijking geconstateerd.”
2.1.3
Begin januari 2021 heeft het ADC een interne commissie onderzoek laten instellen naar mogelijk verwijtbaar handelen van [de werkneemster]. Op 8 januari 2021 is [de werkneemster] met ingang van 11 januari 2021 op non-actief gesteld voor een periode van tien werkdagen. De non-actiefstelling is met tien werkdagen verlengd. In de periode van de non-actiefstelling heeft de onderzoekscommissie [de werkneemster] driemaal gehoord. Het onderzoek heeft geleid tot het rapport “Onderzoek op mogelijk verwijtbaar handelen van een medewerker werkzaam op het Chemisch waterlaboratorium” (hierna: het rapport).
2.1.4
Op 8 februari 2021 heeft [de werkneemster] gesproken met de directeur en de manager human resources van het ADC. Hierbij is het rapport besproken.
2.1.5
Bij e-mail van 8 februari 2021 heeft [de werkneemster] bericht dat zij bereid is om op een redelijke termijn schriftelijk op het rapport te reageren en dat zij beschikbaar is om haar werkzaamheden te hervatten.
2.1.6
Bij brief van 10 februari 2021 aan [de werkneemster] (hierna: de ontslagbrief) heeft het ADC onder meer geschreven:
“Hierbij bevestig ik het u afgelopen maandag (8 FEB 2021) gegeven ontslag op staande voet (…).
De dringende reden voor uw ontslag op staande voet is u tijdens de bespreking van maandagochtend (…) medegedeeld.
(…) Namens de directie van het ADC heb ik u als Analist geconfronteerd met de onderstaande zware aantijgingen aan uw adres:
 de log van 2 apparatuur pH/Geleidbaarheid en Troebelheid geven aan dat er in bepaalde periodes geen metingen zijn gedaan. Dit betekent dat u geen van beide apparatuur in die periode heeft gebruikt om analyses uit te voeren;
 er zijn resultaten door u verzonden naar klanten van het ADC waarvan uit onderzoek is gebleken dat er in het geheel geen analyse (meting) is uitgevoerd;
 er zijn testen door u uitgevoerd waarvan de resultaten niet zijn gerapporteerd en doorgestuurd naar de klant(en) van het ADC. Gedurende de verschillende gesprekken met u kon u ook niet aantoonbaar maken dat genoemde testen daadwerkelijk door u zijn uitgevoerd. Tijdens het onderzoek hebben een drietal (3) klanten het ADC benaderd omdat zij geen resultaten van het onderzoek naar aangeboden watermonsters hebben ontvangen;
 er is geconstateerd bij verschillende monsters dat deze door u niet conform de daarvoor geldende procedures worden aangezuurd;
 u heeft een analyse uitgevoerd en rapportage verstuurd naar klanten van het ADC, terwijl achteraf is gebleken dat u de monsters niet eens heeft opgehaald bij de balie van het ADC. U heeft de tijdstippen op het testformulier dusdanig aangepast zodat het er op lijkt dat de testuitvoering binnen de daarvoor gestelde tijd wel door u is uitgevoerd;
 door uw handelwijze moest het ADC hierdoor klanten haar excuses aanbieden en monsters opnieuw opvragen om deze vervolgens gratis te laten analyseren. Dit heeft logischerwijs financiële gevolgen, nog los van het feit – en nog belangrijker – het imago van het ADC.
Tijdens de bespreking gaf u aan niet te willen reageren op de zware aantijgingen, omdat u zoals u zelf aangaf
‘moe bent en dit niet goed is voor uw gezondheid’.
Verder gaf u aan ook niets meer toe te voegen te hebben aan hetgeen u al gedurende de gesprekken met het onderzoeksteam op 14, 20 en 21 januari jl. heeft aangegeven. Zoals u bekend zijn deze gesprekken allemaal opgenomen.
Vervolgens heeft de directie u de mogelijkheid geboden om de interne rapportage ter plekke door te nemen om zo uw reactie daarop te kunnen geven. Voorgesteld werd dat u daarvoor ruim de tijd kon nemen. Ondergetekende zou verder gaan met haar werkzaamheden in de directiekamer, terwijl u dan rustig de relevante passages zou kunnen doorlezen om daar vervolgens nogmaals een reactie op te geven. Daarop heeft u negatief gereageerd en het aanbod daartoe afgeslagen.
Bij herhaling bleef u volharden dat hetgeen u tijdens de gesprekken heeft aangegeven niet zal wijzigen door het doornemen van het rapport. Het aanbod om de interne rapportage in te zien en door te lezen ter plekke heeft u tot vijf (5) keer toe geweigerd.
Op een gegeven moment heeft u gevraagd om even gebruik te maken van het toilet, terwijl u uw mobiele telefoon meenam. [manager 1] is toen met u meegelopen en u ging vervolgens staan bellen met iemand. Daarna bent u teruggegaan naar de directiekamer en heeft u toen aangegeven dat u de interne rapportage mee naar huis wil nemen om vervolgens na een aantal dagen daarop schriftelijk te reageren. De directie heeft dit verzoek afgewezen en u uitgelegd dat u de kans heeft gekregen om gedurende het interne onderzoek al na te denken over de bevindingen en aantijgingen aan uw adres. Immers, u bent steeds bij het ontdekken van nieuwe bevindingen onmiddellijk door het onderzoeksteam uitgenodigd voor een gesprek zodat u al op de hoogte bent van de aantijgingen aan uw adres. Voor de goede orde treft u hieronder aan de voor u relevante passages uit het onderzoek, zodat u de juistheid van deze stellingen uzelf eigen kunt maken.
Al met al wilde u tijdens de bespreking op de bewuste maandagochtend 8 februari jl. op geen enkele manier meewerken, noch een zinnig woord of verweer inbrengen met betrekking tot de naar voren gebrachte bevindingen (zie hierboven in bullet points). Om die reden heeft de directie u toen kenbaar gemaakt dat de aantijgingen aan uw adres zeer ernstig zijn - helemaal gezien uw functie als Senior Analist – en zelfs valsheid in geschrifte impliceren. Verder is u kenbaar gemaakt dat uw reactie tijdens de bespreking in combinatie met uw reactie tijdens de drie (3) gesprekken met het onderzoeksteam geen enkel verweer dan wel deugdelijke verklaring biedt. Om die reden werd u ter plekke medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met het ADC per direct wordt beëindigd en dat u daarvan nog eens schriftelijk bevestiging zult ontvangen.”
Bij de aan [de werkneemster] verstrekte ontslagbrief waren zes pagina’s uit het rapport gevoegd.
2.1.7
Bij brief van 11 mei 2021 heeft de gemachtigde van het ADC [de werkneemster] opnieuw op staande voet ontslagen, ditmaal in verband met een aanbevelingsbrief van 14 april 2021.
2.1.8
Bij brief van 13 mei 2021 heeft de gemachtigde van [de werkneemster] de nietigheid ingeroepen van het eerste ontslag. Bij e-mail van dezelfde datum heeft deze gemachtigde ook de nietigheid ingeroepen van het tweede ontslag.
Verzoeken en beslissingen van het Gerecht
2.2
In deze rechtszaak heeft [de werkneemster] verzocht, samengevat weergegeven:
primair
1. voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is;
2. het ADC te veroordelen tot wedertewerkstelling;
3. het ADC te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, met vertragingsrente en wettelijke rente;
4. het ADC te veroordelen tot betaling aan haar van de vergoeding voor
standbydiensten;
5. het ADC te veroordelen tot loondoorbetaling.
subsidiair, in het geval de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd
1. het ADC te veroordelen tot betaling van een beëindigingsvergoeding van NAf 52.055,50,- bruto, althans een ander bedrag;
2. het ADC te veroordelen tot uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen;
3. het ADC te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, met vertragingsrente en wettelijke rente.
2.3
Het ADC heeft bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, zonder ontbindingsvergoeding.
2.4
Het Gerecht heeft het verzoek van [de werkneemster] inzake de
standbydiensten en het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van het ADC toegewezen. Deze beslissingen zijn in dit hoger beroep niet aan de orde.
2.5
Het Gerecht heeft de overige verzoeken van [de werkneemster] afgewezen. Tegen deze beslissingen is het hoger beroep gericht.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven en de reden is onverwijld medegedeeld
2.6
Uit het rapport van 24 november 2020 van de Raad voor de Accreditatie blijkt dat het ADC in augustus 2020 wist dat er afwijkingen waren geconstateerd die (mede) waren veroorzaakt door gedragingen van [de werkneemster]. Blijkens dat rapport schreef het ADC dat eraan toe, samengevat weergegeven, dat [de werkneemster] taken toebedeeld had gekregen zonder voldoende daarop te zijn voorbereid en zonder te zijn ontheven uit andere taken, en dat er onvoldoende controle was uitgevoerd op haar werkzaamheden. Deze bevindingen uit augustus 2020 wijzen op zichzelf niet op een grote mate van verwijtbaarheid aan [de werkneemster]. Zij leverden op zichzelf geen dringende reden voor een ontslag op staande voet op en behoefden op zichzelf voor het ADC ook geen aanleiding te zijn om te vermoeden dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet had voorgedaan. Ook de ontvangst van het rapport van de Raad voor de Accreditatie van 24 november 2020 behoefde voor het ADC geen aanleiding te zijn om dat te vermoeden.
2.7
Bij e-mail van 24 december 2020 heeft groepshoofd M. Reinaldo bij afdelingshoofd [afdelingshoofd] melding gemaakt van onregelmatigheden die zij in verband bracht met het uitgangspunt dat een analist zijn of haar werkzaamheden naar eer en geweten dient uit te voeren en gebonden is aan een beroepscode. [de werkneemster] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat bij het ADC eerder dan bij ontvangst van deze e-mail het vermoeden rees of had behoren te rijzen dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet had voorgedaan. Begin januari 2020 heeft het ADC opdracht gegeven tot het interne onderzoek. Gelet op de feestdagen is dat een voldoende voortvarende actie na ontvangst van de e-mail van 24 december 2020.
2.8
Het rapport vermeldt dat het interne onderzoek is uitgevoerd door een commissie waarin de afdelingen interne controle, kwaliteit en human resources van het ADC samenwerkten. De commissie heeft documenten bestudeerd en interviews afgenomen. [de werkneemster] is geïnterviewd op 14, 20 en 21 januari 2021. Andere werknemers zijn geïnterviewd op 12, 13, 14, 19 en 20 januari 2021 en op 2 februari 2021. Het onderzoek is uitgemond in een rapport van 39 pagina’s en is (zonder de voorgenomen laatste redacties) uitgebracht op 4 februari 2021. Gelet op de complexiteit van de verdenkingen en de zorgvuldigheid die bij verdenkingen van deze ernst mag worden verwacht, is het onderzoek met voldoende voortvarendheid uitgevoerd en afgerond.
2.9
Het ADC heeft ook niet onvoldoende voortvarend gehandeld door [de werkneemster] niet reeds op grond van de e-mail van 24 december 2020 te ontslaan, maar de uitkomst van het onderzoek en de ontvangst van het rapport af te wachten. Ook dit oordeel houdt verband met de complexiteit van de verdenkingen en de zorgvuldigheid die bij verdenkingen van deze ernst mag worden verwacht.
2.1
Tijdens het gesprek van 8 februari 2021 heeft het ADC voldoende duidelijk aan [de werkneemster] medegedeeld dat zij op staande voet werd ontslagen. De woorden dat [de werkneemster] “niet bij het ADC kan blijven werken” zijn in deze context duidelijk genoeg. Dat [de werkneemster] het ook begrepen moet hebben, blijkt uit haar e-mail van dezelfde dag, waarin zij mededeelt zich beschikbaar te houden om haar werkzaamheden te hervatten. Het ontslag op staande voet is daarmee met voldoende voortvarendheid gegeven, gelet ook op de omstandigheid dat, nadat het rapport op 4 februari 2021 was uitgebracht, [de werkneemster] in een gesprek is geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek.
2.11
De ontslagbrief van 10 februari 2021 is met voldoende voortvarendheid na 8 februari 2021 aan [de werkneemster] verstrekt, zeker nu in de ontslagbrief ook verslag is gedaan van de gang van zaken tijdens het gesprek van 8 februari 2021. Overigens zou het ontslag ook met voldoende voortvarendheid zijn gegeven, indien aangenomen zou moeten worden dat het niet op 8 februari 2021, maar op 10 februari 2021 is gegeven.
Er was een dringende reden voor ontslag op staande voet
2.12
Het Hof zal nu de bevindingen bespreken die in de ontslagbrief door middel van
bullet pointszijn onderscheiden.
2.13
De eerste bevinding luidt:
“de log van 2 apparatuur pH/Geleidbaarheid en Troebelheid geven aan dat er in bepaalde periodes geen metingen zijn gedaan. Dit betekent dat u geen van beide apparatuur in die periode heeft gebruikt om analyses uit te voeren;”
2.14
Blijkens het rapport (p. 15) is er geen registratie van metingen met het apparaat Troebelheid (NTM-02) in de periode 14 oktober 2020-13 november 2020. Evenmin is er een registratie van metingen met het apparaat pH/Geleidbaarheid (HQMM-01) in de periode 14 oktober 2020-10 november 2020. Dat heeft [de werkneemster] op zichzelf niet betwist. Zij heeft aangevoerd dat er meetresultaten moeten zijn verwijderd. Dat kan echter niet worden aangenomen. Weliswaar heeft de distributeur van de apparatuur bij brief van 16 juli 2021 bericht dat de gebruiker de registratie kan uitzetten en geregistreerde meetresultaten kan verwijderen, maar niet kan worden aangenomen dat dit ook daadwerkelijk (al dan niet opzettelijk) is gebeurd. Het ADC heeft een e-mail van 27 oktober 2021 overgelegd waarin de producent bericht dat de gebruiker alleen een gehele
data logkan verwijderen, en niet slechts een selectie van de meetresultaten. [de werkneemster] heeft erop gewezen dat op het apparaat HQMM-01 op 10 november 2020 meting 130 van 500 is geregistreerd, en op 13 november 2020 meting 126 van 500, maar dit wijst er niet op dat in de tussentijd meetresultaten zijn verwijderd. Aan te nemen valt dat, zoals het ADC heeft aangevoerd en [de werkneemster] ongemotiveerd heeft bestreden, de getallen 130 en 126 zien op het aantal nog niet gemeten monsters van de in totaal 500 monsters, zodat iedere keer dat er een meting wordt gedaan, dit getal terugloopt (de eerste meting is meting 500 en de laatste is meting 1). De in de ontslagbrief genoemde bevinding wordt in het licht van de onderbouwing door het ADC als vaststaand aangenomen.
2.15
De tweede bevinding luidt:
“er zijn resultaten door u verzonden naar klanten van het ADC waarvan uit onderzoek is gebleken dat er in het geheel geen analyse (meting) is uitgevoerd;”
2.16
Het rapport (p. 5) vermeldt (RvA staat voor de Raad voor de Accreditatie):
“4. Rapport (verstuurd naar RvA nav NCA):
Ontvangst datum: 5 november 2020, Datum afname: 5 november 2020, Rapporteer datum: 1 december 2020, Monsterneming: GGZ, Monster type: Drinkwater, Labnrs: 056500, 056501.
Datum uitvoering pH en geleidbaarheid 5 nov 2020
5. Rapport (verstuurd naar RvA nav NCA):
Ontvangst datum: 12 november 2020, Datum afname: 12 november 2020, Rapporteer datum: 1 december 2020, Monsterneming: GGZ, Monster type: Drinkwater, Labnrs: 126500, 056501.
Datum uitvoering pH en geleidbaarheid 12 nov 2020
Het rapport (p. 14) vermeldt over het derde gesprek met [de werkneemster] onder meer ([X] staat voor [de werkneemster]):
“2. [X] werd gevraagd of de pH en geleidbaarheid van de 3 rapporten die naar het RvA zijn verstuurd, gemeten zijn. Zij antwoord dat alles gemeten is. (…)
6. Aan [X] zijn een aantal harde feiten voorgelegd: a) de waterflessen van een van de rapporten was helemaal vol, b) de log van de apparaten geven aan dat geen van desbetreffende apparaten op CWL gebruikt zijn in die periode en c) er zijn wel rapporten uitgegeven in de periode waarop de log aangeeft dat de apparaten niet gebruikt zijn. [X] kon geen verklaring geven.
7. (…) [X] gaf telkens als antwoord dat ze alles heeft gemeten.”
2.17
Blijkens deze passage uit het rapport houdt deze tweede bevinding verband met de andere bevindingen. Met de rapporten die volgens de ontslagbrief verstuurd zijn naar klanten wordt kennelijk gedoeld op de rapporten die op p. 5 van het rapport staan vermeld. Hierop hebben de vragen aan [de werkneemster] in het derde gesprek kennelijk betrekking. Kennelijk zijn deze rapporten (alleen of ook) naar de Raad voor de Accreditatie gestuurd. Zie voor de volle waterflessen: de vierde bevinding. Zie voor de log van de apparaten: de eerste bevinding. Gelet op hetgeen het rapport presenteert als “harde feiten” waarvoor [de werkneemster] geen verklaring kon geven, en mede gelet op hetgeen het Hof in verband met de andere bevindingen overweegt, wordt ook deze bevinding als vaststaand aangenomen.
2.18
De derde bevinding luidt:
“er zijn testen door u uitgevoerd waarvan de resultaten niet zijn gerapporteerd en doorgestuurd naar de klant(en) van het ADC. Gedurende de verschillende gesprekken met u kon u ook niet aantoonbaar maken dat genoemde testen daadwerkelijk door u zijn uitgevoerd. Tijdens het onderzoek hebben een drietal (3) klanten het ADC benaderd omdat zij geen resultaten van het onderzoek naar aangeboden watermonsters hebben ontvangen;”
2.19
Blijkens het rapport (p. 6) hebben drie klanten geklaagd dat zij geen meetresultaten hebben ontvangen, onder wie Hotel Renaissance, die klaagde over monsters van 10 december 2020. Blijkens het rapport (p. 7) heeft [de werkneemster] zich met betrekking tot de vraag of de monsters van 10 december 2020 zijn gemeten, in het eerste gesprek op 14 januari 2021 beroepen op een pakket meetresultaten. Dat pakket is niet teruggevonden. In het tweede gesprek, gehouden op 20 januari 2021 (p. 12), heeft [de werkneemster] gezegd dat zij de monsters wel heeft gemeten, maar van de resultaten geen rapport heeft opgemaakt. [de werkneemster] heeft in haar rapport bij de akte van 14 oktober 2021 ook niet betwist dat zij dit rapport niet heeft opgemaakt. Volgens haar is dat te wijten geweest aan drukte. Van de tweede klant heeft [de werkneemster] gesteld dat zij het rapport wel in concept heeft opgemaakt, maar niet verzonden, omdat die klant niet heeft betaald, en van de derde dat zij niet meer kan achterhalen wat er is gebeurd. Zie voor het verwijt dat [de werkneemster] niet kon aantonen dat de testen waren uitgevoerd: de tweede bevinding. De in de ontslagbrief genoemde derde bevinding wordt dus als vaststaand aangenomen. De bevinding luidt niet dat [de werkneemster] in alle drie de gevallen geen rapport heeft opgemaakt, en dat hoeft dus ook niet te worden vastgesteld.
2.2
De vierde bevinding luidt:
“er is geconstateerd bij verschillende monsters dat deze door u niet conform de daarvoor geldende procedures worden aangezuurd;”
2.21
In het rapport (p. 20) is vermeld dat de zuurtegraad van de monsters van 10 december 2020 opnieuw is gemeten, met als resultaat een pH-waarde van 7 (neutraal). Het gaat kennelijk opnieuw om de monsters van Hotel Renaissance. [de werkneemster] heeft bij het eerste gesprek aangevoerd dat de volumes van de watermonsters die ten tijde van het gesprek op tafel stonden, groter waren dan zij waren toen [de werkneemster] ze heeft achtergelaten. Iemand moet de watermonsters volgens [de werkneemster] hebben bijgevuld. Dit verklaart het verschil in zuurtegraad, aldus [de werkneemster]. De stelling van [de werkneemster] dat de volumes waren toegenomen, is echter door niemand bevestigd. Het ADC heeft een rapport overgelegd waarin staat dat indien aangezuurd water wordt aangelengd, dit niet resulteert in een pH-waarde van 7, en een schriftelijke verklaringen met bewijsstukken waaruit kan worden afgeleid dat medewerkers van het ADC ook bij eerdere gelegenheden hadden opgemerkt dat [de werkneemster] monsters niet had aangezuurd. Daarom wordt ook deze bevinding uit de ontslagbrief als vaststaand aangenomen.
2.22
De vijfde bevinding luidt:
“u heeft een analyse uitgevoerd en rapportage verstuurd naar klanten van het ADC, terwijl achteraf is gebleken dat u de monsters niet eens heeft opgehaald bij de balie van het ADC. U heeft de tijdstippen op het testformulier dusdanig aangepast zodat het er op lijkt dat de testuitvoering binnen de daarvoor gestelde tijd wel door u is uitgevoerd;”
2.23
Het ADC heeft zich beroepen op formulieren die gebruikt worden bij de vaststelling van het gehalte van vrij chloor in water. Op een formulier waarop de monsterneming wordt verantwoord, is aangetekend dat monsters zijn genomen om 10.25 uur, om 10.26 uur en om 10.27 uur. Op een formulier waarop de analyse wordt verantwoord, heeft [de werkneemster] op 12 november 2020 door “ja” aan te vinken verklaard dat de monsters binnen vier uur na monsterneming zijn geanalyseerd. Een whatsappbericht van een baliemedewerker van het ADC van 16.14 uur vermeldt echter dat de monsters nog niet zijn opgehaald en dat de baliemedewerkers die ochtend aan [de werkneemster] hadden gevraagd de monsters op te halen.
2.24 [
[de werkneemster] heeft aangevoerd dat zij de meting ’s middags heeft gedaan en de tijd die zij ’s ochtends op een werklijst had ingevuld als tijd van meting van geleidbaarheid (althans het uur: 10 uur en zoveel minuten), niet heeft gewijzigd (in 16 uur en zoveel minuten). Bij het inleveren van het rapport heeft zij dit gemeld, aldus [de werkneemster].
2.25
Hetgeen [de werkneemster] heeft aangevoerd, vormt geen betwisting van de vierde bevinding, en evenmin een rechtvaardiging voor de aan haar verweten gedraging. [de werkneemster] heeft de monsters niet binnen vier uur geanalyseerd, maar zij heeft aangevinkt dat dit wel zo was, en een rapport waarin dat staat is met medeweten van [de werkneemster] naar de klant gestuurd. [de werkneemster] wist of moest begrijpen dat de klant daardoor onbetrouwbare testresultaten ontving, terwijl het rapport de indruk wekt dat de testresultaten wel betrouwbaar zijn. Ook deze bevinding staat dus vast.
2.26
De zesde bevinding luidt:
“door uw handelwijze moest het ADC hierdoor klanten haar excuses aanbieden en monsters opnieuw opvragen om deze vervolgens gratis te laten analyseren. Dit heeft logischerwijs financiële gevolgen, nog los van het feit – en nog belangrijker – het imago van het ADC.”
2.27
Deze bevinding hangt samen met de andere bevindingen en staat op grond van voorgaande overwegingen eveneens vast.
2.28
De ontslagbrief maakt voldoende duidelijk dat hetgeen is opgenomen over de gang van zaken bij het gesprek van 8 februari 2021 niet wordt opgevoerd als zelfstandig verwijt aan [de werkneemster], maar om te onderbouwen dat hetgeen achter de bullet points staat vermeld, aannemelijk is. [de werkneemster] heeft het tegendeel ook niet betoogd.
2.29
Alle ontslaggronden staan dus vast. Zij zijn ook voldoende ernstig om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Dit geldt ook als in aanmerking wordt genomen dat [de werkneemster] taken toebedeeld had gekregen zonder voldoende daarop te zijn voorbereid en zonder te zijn ontheven uit andere taken, en dat er onvoldoende controle werd uitgevoerd op haar werkzaamheden. Die omstandigheden maken fouten in de werkwijze wegens onvoldoende kennis van zaken weliswaar minder verwijtbaar, maar de bevindingen die in de ontslagbrief worden vermeld duiden niet (of in elk geval niet alleen) op onvoldoende kennis van zaken. Zij duiden erop dat [de werkneemster] onvoldoende oog had voor het belang dat de klanten van het ADC tijdig rapporten ontvangen, en dat zij bovendien onvoldoende oog had voor het belang dat klanten erop moeten kunnen vertrouwen dat het ADC naar waarheid rapporteert. Vooral dat laatste kan niet worden toegeschreven aan onvoldoende kennis van zaken. Het bewust doen uitgaan van een (deels) onwaar rapport is zeer verwijtbaar en zou op zichzelf al een dringende reden voor ontslag op staande voet hebben opgeleverd. [de werkneemster] kan niet alleen worden verweten dat zij onvoldoende oog heeft gehad voor het imago van het ADC en haar klanten, maar vooral ook dat zij onvoldoende oog ervoor heeft gehad dat een onbetrouwbaar rapport van een wateranalyse gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid.
2.3
De persoonlijke omstandigheden van [de werkneemster] (onder meer: een hypotheek, twee kinderen, geen zicht op ander werk als analist, hoewel [de werkneemster] daarvoor is opgeleid) zijn van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel.
2.31
Het eerst gegeven ontslag op staande voet is dus rechtsgeldig. Het daarna gegeven ontslag op staande voet behoeft niet te worden onderzocht.
Slotsom
2.32
Het hoger beroep faalt. De bestreden beschikking, voor zover in dit hoger beroep aan de orde, dient te worden bevestigd. [de werkneemster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking, voor zover in dit hoger beroep aan de orde;
veroordeelt [de werkneemster] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het ADC gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.A. Saleh, E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.