ECLI:NL:OGHACMB:2022:131

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
SXM2022H00027
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een verzoek aan de secretaris van de Sociaal Economische Raad en de kwalificatie als beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Employer Council St. Maarten tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De stichting had de minister van Algemene Zaken verzocht om een mandaat dat aan de secretaris van de Sociaal Economische Raad (SER) was gegeven, in te trekken. De minister had echter geantwoord dat de secretaris tijdelijk was gemandateerd om als 'tie-breaker' op te treden in het geval van een niet-unanieme stemming. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van de stichting tegen de brief van de minister, omdat deze brief geen beschikking was in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De stichting ging in hoger beroep, stellende dat de brief van de minister wel degelijk rechtsgevolg had en dus als beschikking moest worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de brief van de minister geen publiekrechtelijke grondslag had en derhalve niet als beschikking kon worden gekwalificeerd. Het verzoek aan de secretaris van de SER was niet gericht op het creëren van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

SXM2022H00027
Datum uitspraak: 23 november 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Employer Council St. Maarten, gevestigd in Sint Maarten (hierna: de stichting),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 17 januari 2022 in zaak nr. SXM202101121, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Algemene Zaken van Sint Maarten (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij brief van 25 augustus 2021 heeft de stichting de minister verzocht om een door de minister aan de secretaris van de Sociaal Economische Raad (hierna: SER) gegeven mandaat in te trekken.
Bij brief van 31 augustus 2021 heeft de minister daarop geantwoord.
Bij uitspraak van 17 januari 2022 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door de stichting tegen de brief van 31 augustus 2021 ingestelde beroep.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2022. De stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter van de stichting], voorzitter van de stichting, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.F. Gibson jr., advocaat, vergezeld door mr. N. Cornelia, werkzaam bij het Kabinet van de minister, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. De stichting is een representatieve organisatie van werkgevers in de zin van artikel 3 van de Landsverordening SER (hierna: Lv SER). De stichting heeft een lid en een plaatsvervangend lid voor de SER voor de periode 20202023 voorgedragen, die door de regering van Sint Maarten ook zijn benoemd.
1.1.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media dat de minister de secretaris van de SER zou hebben gemandateerd om de SER bijeen te roepen voor een eerste vergadering en een verkiezing te houden voor het benoemen van een voorzitter en een vicevoorzitter, heeft de stichting de minister bij brief van 25 augustus 2021 verzocht dat mandaat in te trekken en de verkiezing nietig te verklaren omdat nog niet alle leden van de SER zijn benoemd. Bij de brief van 31 augustus 2021 heeft de minister aan de stichting geantwoord dat de secretaris van de SER tijdelijk gemandateerd is om als 'tie-breaker' op te treden in het geval er geen unanieme stemming zou zijn. De secretaris van de SER is niet gemandateerd om op te treden als vertegenwoordiger van de werkgeverskring. Het mandaat zal niet worden ingetrokken, aldus de brief van 31 augustus 2021.
1.2.
Bij brief van 23 september 2021 heeft de minister de brief van 31 augustus 2021 gerectificeerd in die zin dat de secretaris van de SER geen stemrechten heeft en ook nooit was gemandateerd om op te treden als 'tiebreaker'. Met het mandaat was alleen beoogd een eerste vergadering van de SER voor de periode 2020-2023 te kunnen laten plaatsvinden. Die vergadering heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021 en op 23 augustus 2021 hebben de leden van de SER een voorzitter gekozen. De aan de secretaris gegeven taak is daarmee geëindigd, aldus de brief van 23 september 2021.
1.3.
In verband met het door de stichting tegen de brief van 31 augustus 2021 ingestelde beroep heeft de minister de stichting bij brief van 15 november 2021 bericht dat de brief van 31 augustus 2021 als ingetrokken moet worden beschouwd voor zover daaruit kon worden begrepen dat aan de secretaris van de SER stemrechten waren toegekend.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft overwogen dat de brief van 31 augustus 2021 geen beschikking is als bedoeld in artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). De brief is gelet op de bewoordingen en de inhoud daarvan niet gericht op enig rechtsgevolg, maar behelst mededelingen van informatieve aard. In de brief wordt geen beslissing genomen van publiekrechtelijke aard en de brief is daarom niet gericht op het in het leven roepen van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg, aldus het Gerecht.
Hoger beroep
3. De stichting betoogt dat de brief van 31 augustus 2021 wel een beschikking is. Volgens haar heeft de brief direct rechtsgevolg omdat de SER over veel beleidsstukken een advies moet uitbrengen, terwijl de SER nog steeds niet is samengesteld op de wijze die is voorgeschreven in de Lv SER. De zetel voor het derde lid van de werkgeversvertegenwoordiging is (dat wil zeggen: was toen) namelijk nog niet vervuld. De brief moet om die reden (ook) worden beschouwd als een weigering om dat derde lid te benoemen.
3.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar is een beschikking een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Om een rechtshandeling publiekrechtelijk te laten zijn, moet deze haar grondslag in het publiekrecht hebben.
3.2.
Het Hof stelt op grond van de gedingstukken vast dat de minister de secretaris van de SER bij brief van 21 juli 2021 heeft verzocht om de SER bijeen te roepen. Gelet op de Lv SER heeft de minister echter niet de bevoegdheid om de secretaris te verzoeken de SER bijeen te roepen. Op grond van artikel 13 van de Lv SER komt de bevoegdheid tot het bijeenroepen van de SER uitsluitend toe aan de voorzitter van de SER. Alleen al om die reden berust het verzoek van de minister aan de secretaris van de SER niet op een publiekrechtelijke grondslag en betreft het dus geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarmee is de brief van 21 juli 2021 geen beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar. De brief van 31 augustus 2021 gelezen in samenhang met de brieven van 23 september 2021 en 15 november 2021, houdt voor zover nu van belang niet meer in dan dat de minister het verzoek aan de secretaris van de SER heeft gehandhaafd. De brief van 31 augustus 2021 is daarom ook geen beschikking. In die brief kan, anders dan de stichting heeft aangevoerd, ook niet een weigering van de minister worden gelezen om het derde lid van de werkgeversvertegenwoordiging te benoemen. Die brief biedt daarom ook geen rechtsingang voor de stichting om de rechtmatigheid van het uitblijven van het benoemen van een derde lid van de werkgeversvertegenwoordiging aan de bestuursrechter voor te leggen. Het Gerecht heeft zich terecht onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de stichting tegen de brief van 31 augustus 2021. Het betoog van de stichting slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.