ECLI:NL:OGHACMB:2022:126

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AUA2022H00106
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning appartementencomplex

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 28 maart 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die op 24 oktober 2012 was verleend aan de rechtsvoorganger van Pueblo Viejo Investment Corporation N.V. voor de bouw van een appartementencomplex in Palm Beach. Het bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Het Gerecht bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

Het Hof heeft de zaak op 20 oktober 2022 behandeld. [Appellant] voerde aan dat hij zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, maar het Hof oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was had ingediend. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was op 25 oktober 2012 begonnen en eindigde op 5 december 2012. [Appellant] had pas op 4 december 2018 bezwaar gemaakt, wat meer dan vijf maanden na de deadline was.

Het Hof concludeerde dat [appellant] niet tijdig op de hoogte was gesteld van de bouwvergunning, maar dat hij in ieder geval binnen twee weken na het begin van de bouwwerkzaamheden op 13 mei 2018 bezwaar had moeten maken. De omstandigheden die hij aanvoerde, zoals de ziekte van zijn zoon, konden niet leiden tot een ander oordeel. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

AUA2022H00106
Datum uitspraak: 23 november 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 28 maart 2022 in zaak nr. AUA202101217, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 24 oktober 2012 (hierna: de bouwvergunning) heeft de minister aan de rechtsvoorganger van de naamloze vennootschap Pueblo Viejo Investment Corporation N.V. een bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex in Palm Beach op het perceel, kadastraal bekend als no. 2-C-54 (hierna: het perceel).
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de minister het door [appellant] op 4 december 2018 daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 28 maart 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Pueblo Viejo heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2022. [appellant] werd bijgestaan door A.J.M. Solagnier. De minister werd vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster en mr. J.J.S. Poeran, beiden werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken. Pueblo Viejo werd vertegenwoordigd door mr. H.S. Croes, advocaat, en vergezeld door [directeur], directeur van Pueblo Viejo.

Overwegingen

Inleiding

Pueblo Viejo heeft op het perceel in de wijk Palm Beach een appartementencomplex laten bouwen met 42 wooneenheden. De daarvoor benodigde bouwvergunning heeft de minister op 24 oktober 2012 verleend. [appellant] woont in de directe omgeving van het perceel en vindt dat het appartementencomplex zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aantast. Hij heeft daarom op 4 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning. Bij de bestreden beschikking heeft de minister het bezwaar van [appellant] nietontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Het Gerecht heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 25 oktober 2012 aanving en op 5 december 2012 eindigde. De Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) biedt geen grondslag voor het betoog van [appellant] dat de bezwaartermijn pas aanving op het moment dat hij inzage in de bouwvergunning en de bijbehorende stukken kreeg. Daarnaast is geen grond te vinden voor het oordeel dat [appellant] zijn bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Op 8 november 2018 verkreeg hij namelijk inzage in de bouwvergunning en vervolgens heeft hij niet binnen twee weken het bezwaarschrift ingediend. De minister heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus het Gerecht.

Hoger beroep

3. [ [appellant] betoogt dat hij zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Daarover voert hij aan dat de bouwwerkzaamheden rond juni 2018 zijn begonnen en dat zijn zoon daardoor ziek is geworden en begin augustus 2018 voor behandeling naar Colombia moest. Toen zij terugkeerden op 17 oktober 2018 heeft [appellant] informatie over de bouwwerkzaamheden opgevraagd bij de Dienst Openbare Werken (hierna: DOW). Dit werd hem toen geweigerd omdat de betrokken ambtenaar op vakantie was. Op 5 november 2018 heeft hij DOW schriftelijk om inzage gevraagd en op 8 november 2018 heeft hij de bouwtekeningen ingezien. Hij heeft toen ook mondeling bezwaar gemaakt. De ambtenaar van DOW adviseerde [appellant] een advocaat te zoeken om zijn bezwaar in te dienen. Er is toen niet gezegd dat daarvoor een termijn gold. [appellant] kon geen pro deo advocaat krijgen en een andere advocaat kon hij niet bekostigen. Hij heeft uiteindelijk op 4 december 2018 het bezwaar kunnen maken.
3.1.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat de termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Lar wordt een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken. Op grond van het derde lid blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
3.2.
Het Hof stelt vast dat niet in geschil is dat [appellant] het bezwaarschrift heeft ingediend nadat de termijn voor het indienen daarvan was verstreken. In een dergelijk geval moet op grond van artikel 12, derde lid, van de Lar worden beoordeeld of niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege moet blijven omdat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of daarvan sprake is. Het Hof overweegt daarover het volgende.
3.3.
De beschikking van 24 oktober 2012 is, naar niet in geschil is, niet door verweerder aan [appellant] bekendgemaakt. Het uitgangspunt is dat een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager van de bouwvergunning, die met het verlenen van een bouwvergunning niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, met het instellen van bezwaar of beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat is als hij dat doet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een bouwvergunning is verleend die zijn belangen kan raken. Van belang is dus het moment waarop [appellant] te weten is gekomen dat de bouwvergunning aan Punto Viejo is verleend. [appellant] stelt dat de bouwwerkzaamheden op het perceel rond juni 2018 zijn begonnen. Dat toen met de bouw is begonnen, wordt bevestigd door de foto's van de bouwwerkzaamheden die Pueblo Viejo ter zitting heeft overgelegd. Op die foto's is te zien dat eind april is begonnen met het bouwrijp maken van het perceel en dat in ieder geval vanaf 13 mei 2018 is gestart met de bouw van de constructie van het appartementencomplex. In elk geval vanaf dat moment had het voor [appellant] bekend moeten en kunnen zijn dat er een bouwvergunning was verleend die mogelijk zijn belangen kan raken. Dit betekent dat [appellant] in beginsel binnen twee weken na 13 mei 2018 bezwaar moest maken, zo nodig door middel van een pro forma bezwaarschrift. Het ruim vijf maanden later ingediende bezwaarschrift is dus niet ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Alhoewel het Hof het niet onbegrijpelijk vindt dat [appellant] eerst met zijn zoon is afgereisd naar Colombia voor een medische behandeling en dat na terugkeer in Aruba verwarring is ontstaan over de manier waarop hij schriftelijk bezwaar moest maken, kunnen deze omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden zijn namelijk ontstaan in de weken nádat het voor [appellant] bekend had moeten en kunnen zijn dat er een bouwvergunning was verleend die mogelijk zijn belangen kan raken. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
6.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en
mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.