ECLI:NL:OGHACMB:2022:125

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AUA2022H00083
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving huwelijk in bevolkingsregister wegens schijnhuwelijk

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot inschrijving van een huwelijk in het bevolkingsregister. Het huwelijk, gesloten op 12 februari 2020 in de Dominicaanse Republiek, werd door de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB) afgewezen op grond van strijd met de openbare orde, omdat er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk. De appellant, geboren in de Dominicaanse Republiek, had tijdens de huwelijkstoets onvoldoende kennis van de persoonlijke gegevens van zijn echtgenote, wat leidde tot de conclusie dat het huwelijk niet gericht was op de vervulling van de wettelijke plichten die aan de huwelijkse staat verbonden zijn.

Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, waarin werd geoordeeld dat de DBSB op goede gronden had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De appellant had een briefje bij zich met belangrijke informatie over zijn echtgenote, wat volgens het Hof het vermoeden versterkte dat er geen affectieve relatie bestond. Het betoog van de appellant dat hij het briefje alleen had om de informatie uit het hoofd te leren, werd door het Hof verworpen. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden en het gebrek aan objectief bewijs voor een affectieve relatie voldoende reden gaven voor de afwijzing van het verzoek tot inschrijving.

De uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs bij de beoordeling van huwelijksrelaties en de rol van de DBSB in het waarborgen van de openbare orde. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de eerdere beslissing van de DBSB werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

AUA2022H00083
Datum uitspraak: 23 november 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 7 maart 2022 in zaak nr. AUA202102196, in het geding tussen:
appellant
en
het hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (hierna: DBSB)

Procesverloop

Bij beschikking van 13 oktober 2020 heeft DBSB een verzoek van [appellant] om een op 12 februari 2020 in de Dominicaanse Republiek gesloten huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister, afgewezen.
Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft DBSB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 7 maart 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2022. [appellant] en zijn echtgenote, bijgestaan door mr. J.J.C. Odor, rechtsbijstandverlener, en DBSB, vertegenwoordigd door mr. A.M. Els, werkzaam bij DBSB, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1966 in de Dominicaanse Republiek en is in het bezit van de Dominicaanse nationaliteit. Hij heeft een vergunning om voor onbepaalde tijd in Aruba te verblijven. Op 12 februari 2020 is hij in de Dominicaanse Republiek gehuwd met [echtgenote]. Zij is op [geboortedatum] 1980 geboren in Venezuela en in het bezit van de Venezolaanse nationaliteit.
1.1.
Op 2 maart 2020 heeft [appellant] DBSB verzocht om het huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister van Aruba. Bij beschikking van 13 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden beschikking, heeft DBSB dat verzoek wegens strijd met de openbare orde afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat sprake is van een schijnhuwelijk dat niet gericht is op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op verkrijging van toelating in Aruba van [echtgenote]. Het is volgens DBSB niet aannemelijk dat [appellant] en [echtgenote] elkaar vóór de huwelijksvoltrekking kenden omdat [appellant] geen basale kennis heeft van de persoonlijke gegevens van [echtgenote]. Tijdens het invullen van een vragenlijst op 20 juli 2020 had [appellant] namelijk een briefje bij zich waarop onder meer de persoonsgegevens van [echtgenote] en haar familieleden stonden. Daarnaast is onvoldoende aangetoond dat [appellant] en [echtgenote] een affectieve relatie met elkaar hebben.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft overwogen dat DBSB zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Het betoog van [appellant] dat hij, doordat hij een briefje bij zich had, niet in de gelegenheid is gesteld om de vragenlijst in te vullen, mist feitelijke grondslag. Ter zitting heeft DBSB toegelicht dat gehuwden die er niet in slagen om bij hun verzoek om inschrijving objectief bewijs te voegen voor het bestaan van een huwelijkse relatie worden uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen. Zodoende zijn [appellant] en [echtgenote] uitgenodigd voor het invullen van een vragenlijst. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat hij de vragenlijst heeft ingevuld en ondertekend en dat hij pas daarna het briefje uit zijn broekzak heeft gehaald, dat vervolgens op de grond is gevallen. Daarop heeft DBSB het onderzoek naar het huwelijk beëindigd. De omstandigheid dat [appellant] nog steeds met [echtgenote] gehuwd is, heeft DBSB niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid hoeven aanmerken. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk is het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend. Ten slotte is het betoog over de strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM niet onderbouwd.
Hoger beroep
3. [ [appellant] betoogt dat DBSB niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat er sprake is van een schijnhuwelijk omdat het onderzoek daarnaar nooit is voltooid. Nadat het briefje werd ontdekt, is het onderzoek gestopt. [echtgenote] is dus nooit in de gelegenheid gesteld de vragenlijst in te vullen. [appellant] stelt dat hij het briefje alleen maar bij zich had om, alvorens hij de vragenlijst zou invullen, de namen van de familieleden van [echtgenote] en haar reishistorie uit het hoofd te leren. Hij kende namelijk alleen de bijnamen van de familieleden en heeft hen door de sluiting van grenzen tussen Venezuela en Aruba nooit kunnen ontmoeten. Ook was hij de aankomst- en vertrekdata van [echtgenote] vergeten. Hij voert opnieuw aan dat als nieuw feit moet worden meegewogen dat hij nog steeds met [echtgenote] getrouwd is. Ten slotte betoogt hij dat de bestreden beschikking in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM.
3.1.
Op grond van artikel 22, negende lid, van het Landsbesluit bevolkingsregister wordt, indien BSB van oordeel is dat een gegeven omtrent een persoon in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, dat gegeven niet ingeschreven.
3.2.
Het Hof overweegt dat [appellant] bij zijn verzoek om inschrijving van het huwelijk een tiental foto's heeft gevoegd van onder meer de huwelijksdag zelf. Daarmee is onvoldoende objectief bewijs geleverd voor het bestaan van een affectieve relatie vóór de huwelijksvoltrekking. Aan het verzoek van DBSB om alsnog objectieve bewijzen voor het bestaan van die relatie over te leggen, heeft [appellant] niet voldaan. DBSB heeft dan ook redelijkerwijs aanleiding gezien om een zogeheten 'huwelijkstoets' te verrichten. Daarvoor wordt een afspraak gemaakt waar beide echtgenoten aanwezig moeten zijn. Een onderdeel van de 'huwelijkstoets' is het invullen van een vragenlijst. Vaststaat dat [appellant] bedoelde vragenlijst heeft ingevuld en ondertekend. Verder staat vast dat [appellant] tijdens de afspraak voor de 'huwelijkstoets' een briefje bij zich had met daarop de volledige namen van [echtgenote], haar geboortedatum en -plaats, de volledige namen van haar ouders, broers en zussen, de datum en plek waarop [appellant] en [echtgenote] elkaar hebben ontmoet, en de in en uitreisdata van [echtgenote]. Tijdens de afspraak voor de 'huwelijkstoets' op 20 juli 2020 ontdekte de ambtenaar van DBSB het briefje en daarna is het onderzoek beëindigd. [echtgenote] heeft de vragenlijst dus nooit ingevuld. In die omstandigheid ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat DBSB niet heeft mogen concluderen dat er sprake is van een schijnhuwelijk. DBSB mag van [appellant] verwachten dat hij de persoonsgegevens van zijn echtgenote, hun ontmoetingsplek en -datum, en de periodes waarin zij samen hebben gereisd uit het hoofd weet. Alleen al aan het feit dat [appellant] deze gegevens op een briefje had staan en dat bij zich had tijdens de 'huwelijkstoets' heeft DBSB het vermoeden mogen ontlenen dat [appellant] en [echtgenote] geen affectieve relatie met elkaar hadden ten tijde van de huwelijksvoltrekking. Het betoog dat hij het briefje alleen maar bij zich had om de namen van de familieleden en de reishistorie uit het hoofd te leren, maakt dit niet anders. Het verklaart immers niet waarom ook – onder meer – de persoonsgegevens van [echtgenote] op dat briefje stonden.
3.3.
Gelet op de omstandigheden dat [appellant] bepaalde belangrijke informatie kennelijk niet uit het hoofd wist en dat er geen foto's of andere objectieve bewijsstukken zijn overgelegd waaruit het bestaan van een affectieve relatie blijkt, heeft DBSB op goede gronden geconcludeerd dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Dat [appellant] en [echtgenote] nog steeds getrouwd zijn en dat [echtgenote] inmiddels in het bezit is van een Voorlopige Toelating tot Aruba, is, zoals het Gerecht ook heeft overwogen, niet relevant omdat het gaat om het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk. Aan latere ontwikkelingen komt in dat verband geen betekenis toe nog daargelaten dat de Voorlopige Toelating van [echtgenote] niet is verleend in verband met verblijf bij haar echtgenoot. Het niet onderbouwde beroep van [appellant] op de artikelen 8 en 14 van het EVRM geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De betogen slagen niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. DBSB hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en
mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.