ECLI:NL:OGHACMB:2022:118

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
HAR-7/2022
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake beklag niet vervolging politiegeweld

Op 12 mei 2022 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een tussenbeschikking gegeven in de zaak van klagers, bestaande uit de weduwe en kinderen van [slachtoffer], die op 28 september 2020 door politiegeweld om het leven is gekomen. Klaagster [klaagster 1] had het openbaar ministerie aansprakelijk gesteld voor de begrafeniskosten van haar echtgenoot, die als gevolg van excessief geweld door agenten van het Korps Politie Aruba is overleden. De officier van justitie had echter besloten tot niet-vervolging van de betrokken agenten, omdat zij een beroep op noodweer deden. Klagers hebben hiertegen een klaagschrift ingediend, waarin zij verzochten om vervolging van de beklaagden.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op 10 mei 2022, waarbij klagers, hun advocaat en de procureur-generaal aanwezig waren, is het standpunt van de procureur-generaal besproken. Deze adviseerde om het beklag af te wijzen, omdat het handelen van de beklaagden gerechtvaardigd zou zijn geweest door noodweer. Het Hof oordeelde dat het beklagdossier ontoereikend was om een beslissing te nemen en dat nader onderzoek noodzakelijk was. Het Hof heeft daarom besloten om de stukken in handen van de rechter-commissaris te stellen voor verder onderzoek naar de feitelijke toedracht van het schietincident, de afwegingen over het toegepaste geweld en de training van de betrokken agenten.

De beslissing van het Hof houdt in dat het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd wordt geschorst, maar niet langer dan vijf maanden, en dat klagers zullen worden opgeroepen voor een toekomstige zitting. Het Hof heeft hiermee de complexiteit van de zaak en de onvolledigheid van het opsporingsonderzoek erkend, wat een goede beoordeling van het beklag momenteel onmogelijk maakt.

Uitspraak

Zaaknummer: HAR-7/2022

Tussenbeschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 12 mei 2022 inzake het beklag ex artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:

[Klaagster 1],

geboren op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [klaagster 1],
en

[Klager 2] ,

geboren op [geboortedatum] 2001,
wonende te [woonplaats],
en

[Klager 3],

geboren op [geboortedatum] 2003,
wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: klagers,
over de beslissing van de officier van justitie te Aruba tot het niet-vervolgen van:

[Beklaagde 1],

agent eerste klasse van politie bij het Korps Politie Aruba,
en

[Beklaagde 2],

agent van politie bij het Korps Politie Aruba,
hierna gezamenlijk te noemen: beklaagden,
wegens doodslag.
Het procesverloop
Op 1 oktober 2020 heeft klaagster [klaagster 1] het openbaar ministerie van Aruba aansprakelijk gesteld voor de begrafeniskosten ad Afl. 8.674,62 die zijn gemaakt als gevolg van excessief en disproportioneel gebruik van geweld door agenten van het Korps Politie Aruba bij de aanhouding van haar echtgenoot [slachtoffer] op 28 september 2020, als gevolg waarvan laatstgenoemde is overleden.
Bij brief van 16 maart 2021 is door de officier van justitie aan klaagster [klaagster 1] bericht dat door hem geen strafvervolging wordt ingesteld, omdat de politieagenten die met hun dienstwapen op haar echtgenoot hebben geschoten een beroep op noodweer toekomt. Voorts heeft de officier van justitie m.b.t. de begrafeniskosten als zijn mening te kennen gegeven, dat het Land Aruba niet gehouden is de begrafeniskosten te vergoeden.
Klagers – de weduwe en kinderen van [slachtoffer] – hebben daarop bij brief van 31 januari 2022 een klaagschrift ingediend met het verzoek de vervolging van beklaagden te bevelen.
De procureur-generaal heeft in zijn schriftelijk verslag (ongedateerd) het Hof geadviseerd het beklag af te wijzen.
Op 10 mei 2022 is het klaagschrift in raadkamer van het Hof behandeld in aanwezigheid van klagers, hun advocaat en de procureur-generaal middels een directe beeld- en geluidsverbinding tussen de gerechtsgebouwen in Aruba en Curaçao.
Voorafgaand aan die behandeling heeft de advocaat van klagers zijn pleitnota aan het Hof en aan de procureur-generaal doen toekomen. De procureur-generaal heeft daarop voorafgaand aan de behandeling in raadkamer schriftelijk gereageerd, eveneens onder gelijktijdige afschriftverstrekking aan de advocaat van klagers. Deze stukken zijn in het dossier gevoegd.
De procureur-generaal heeft bij de behandeling in raadkamer gepersisteerd bij de inhoud van zijn schriftelijk verslag.
De beoordeling
Het slachtoffer [slachtoffer] is op 28 september 2020 door politiegeweld in zijn woning te [adres] in Aruba om het leven gekomen. Naar aanleiding van deze tragische gebeurtenis is onder leiding van de officier van justitie door de Landsrecherche een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De beklaagden zijn ieder voor zich als verdachte van doodslag aangemerkt en ieder van hen heeft in verhoor bij de Landsrecherche verklaringen afgelegd over wat zich toen en daar heeft afgespeeld. Zij erkennen dat zij kogels hebben verschoten in de richting van [slachtoffer] en voeren ter rechtvaardiging aan dat zij zich geconfronteerd wisten met diens geweldsuitbarsting. Gegeven het onverwachte karakter daarvan, het zeer korte tijdsbestek en de situatie ter plaatse, bestond geen mogelijkheid om anders te handelen dan is geschied: het afvuren van kogels uit lijfsbehoud. Daarnaast zijn ook de twee collega’s die hen op 28 september 2020 ter plaatse hebben vergezeld ([getuige 1], agent eerste klasse en [getuige 2], brigadier, beiden bij het Korps Politie Aruba) daarover als getuigen gehoord.
Voorts zijn de beklaagden als getuigen gehoord, is forensisch onderzoek verricht en is de plaats van het delict onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn gebundeld ondergebracht in een dossier (onderzoek Topaaz) dat op 17 december 2020 door het hoofd van de Landsrecherche is aangeboden aan de procureur-generaal.
Klagers hebben bij monde van hun advocaat in raadkamer betoogd dat beklaagden zich schuldig hebben gemaakt aan doodslag en dat geen van hen een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de advocaat aangevoerd dat klaagster [klaagster 1] op 28 september 2020 de politie om assistentie heeft verzocht, omdat wijlen haar echtgenoot [slachtoffer] onder invloed van alcohol verkeerde, agressief was, en thuis moeilijkheden veroorzaakte. Daarop zijn vier politieagenten, onder wie de beklaagden, gearriveerd bij de woning van klaagster [klaagster 1]. [slachtoffer] verbleef in een slaapkamer. De beklaagde sub 1 en een collega van hem hebben hem verzocht die slaapkamer te verlaten, aan welk verzoek hij aanvankelijk gehoor heeft gegeven. Zij hebben haar echtgenoot verzocht om mee te gaan naar het politiebureau. Haar echtgenoot heeft zich uiteindelijk in de slaapkamer opgesloten. Na enige tijd is hij met een gebroken fles in zijn handen naar buiten gekomen, waarna de politieagenten, althans de beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] vijf schoten op haar echtgenoot hebben afgevuurd, als gevolg waarvan hij is overleden. Het door hen gedane beklag is in de kern gegrond op het volgende:
Een betwisting (op onderdelen) van de door beklaagden geschetste feitelijke gang van zaken
Ten onrechte is door de beklaagden afgezien van het toepassen van minder vergaand geweld: het gebruik van pepperspray, het lossen van een waarschuwingsschot of het afvuren van een kogel in een been/voet van [slachtoffer]
Het beroep op noodweer is door hen ten onrechte gedaan: de redelijke mogelijkheid om anders te handelen heeft voor de beklaagden opengestaan
Het vier-ogenprincipe is geschonden: het dossier is door het openbaar ministerie gevormd en samengesteld
Subsidiair: nader (opsporings)onderzoek is geïndiceerd. De beslissing over het beklag is complex en het verrichte opsporingsonderzoek is dermate onvolledig dat een goede beoordeling van het beklag door het Hof thans niet mogelijk is.
Het Hof neemt tot uitgangspunt dat de officier van justitie strafvervolging instelt in het geval waarin een persoon als gevolg van doodslag is overleden, immers een evident zeer ernstig feit. Dit uitgangspunt impliceert, dat slechts in uitzonderlijke gevallen de officier van justitie daarvan afziet, met tot gevolg dat niettegenstaande die ernst van het feit, aan de in het openbaar rechtdoende strafrechter geen beslissing wordt gevraagd over de achtereenvolgens voorliggende vragen naar bewijs, strafbaarheid van dat feit, strafbaarheid van de dader en strafoplegging.
Het openbaar ministerie is beredeneerd van mening dat het even bedoelde uitzonderlijke geval zich hier voordoet: het handelen door de beklaagden is niet strafbaar omdat het wordt gerechtvaardigd nu het in noodweer is begaan. Daarom is terecht afgezien van het instellen van strafvervolging.
Het Hof kan deze redenering volgen indien over het aspect van strafbaarheid geen redelijke twijfel kan bestaan. Immers, in dat veronderstelde geval moet het ervoor worden gehouden dat de strafrechter, indien daartoe geroepen, het door de beklaagde als verdachte in een strafzaak gedane beroep op noodweer zal toewijzen.
Het beklagdossier is thans ontoereikend om op het beklag te kunnen beslissen, mede in aanmerking genomen wat door de (advocaat van de) beklaagden naar voren is gebracht, en wat daar door de procureur-generaal tegenover is gesteld. Daarom oordeelt het Hof nader onderzoek wenselijk en zal het Hof, alvorens te beslissen op de voet van artikel 25, vierde lid, Sv de stukken in handen van de rechter-commissaris stellen, opdat door hem nader onderzoek wordt verricht.
Met betrekking tot het onderwerp en de omvang van het onderzoek en de wijze waarop dit zal zijn in te stellen releveert het Hof in elk geval:
1. Het verhoor van elk van de beklaagden, in elk geval over:
a. de feitelijke toedracht van het schietincident op 28 september 2020, en wat daaraan in de woning onmiddellijk is voorafgegaan;
b. de gemaakte afwegingen over het toegepaste geweld c.q. het afzien van het gebruik van minder vergaand geweld;
c. de feitelijk gevolgde opleiding en ondergane training c.q. het onderhouden van vaardigheden met betrekking tot achtereenvolgens het als politieambtenaar optreden in stressvolle situaties en het ter hand nemen van een vuurwapen en/of het gebruik daarvan;
2. Het verhoor als getuigen van de even genoemde opsporingsambtenaren [getuige 1] en [getuige 2] over in elk geval de hiervoor onder 1. sub a en sub c. genoemde onderwerpen
3. Het verhoor van klagers als getuigen, in elk geval over het hiervoor onder 1. sub a. genoemde onderwerp
4. Het Hof verstaat dat het verhoor van de onder 1 en 2 genoemde personen (mede) zal geschieden in het bestek van een schouw, zoals bedoeld in artikel 232 Sv.
Indien en voor zover de uitkomsten van het hiervoor bedoelde onderzoek de rechter-commissaris daartoe aanleiding geven verstaat het Hof dat de rechter-commissaris datgene doet dat hem in het licht van de aan hem gegeven opdracht geraden voorkomt.
De beslissing
Het Hof:
  • schorst het onderzoekin raadkamer voor onbepaalde tijd, doch niet langer dan 5 maanden;
  • Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaristeneinde het even bedoelde onderzoek te verrichten;
  • Beveelt de oproepingvan klagers tegen dag en uur van de nog nader te bepalen raadkamerzitting;
  • houdt aaniedere verdere beslissing.
Deze beschikking is gegeven op 12 mei 2022 in Curaçao door mrs. R. Veldhuisen, E.A. Saleh en A.S. Arnold, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier.
Mr. Arnold is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.