ECLI:NL:OGHACMB:2022:108

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
CUR201904273 – CUR2021H00101
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst in bouwzaak tussen aannemingsbedrijf en opdrachtgevers

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een aannemingsovereenkomst. De appellant, Development Eco & Architecture Consultant N.V. (DEAC), was in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De geïntimeerden, twee zussen, waren in eerste aanleg eiseressen in conventie en verweersters in reconventie. De zaak betreft een bouwproject waarbij DEAC woningen moest bouwen voor de geïntimeerden. De bouw is gestart op 1 augustus 2018, maar stagneerde door betalingsproblemen en gebreken in de uitvoering. De geïntimeerden hebben op 18 maart 2019 ingebrekestelling gedaan en later de aannemingsovereenkomsten ontbonden. In eerste aanleg heeft het Gerecht in Curaçao DEAC veroordeeld tot schadevergoeding aan de geïntimeerden. DEAC heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat de ontbinding van de aannemingsovereenkomsten gerechtvaardigd was, omdat DEAC de woningen niet op tijd en niet behoorlijk had opgeleverd. Het Hof heeft de zaak verwezen voor een nieuw onderzoek naar de hoogte van de schade, waarbij een onafhankelijke deskundige zal worden benoemd. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201904273 – CUR2021H00101
Uitspraak: 8 november 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
DEVELOPMENT ECO & ARCHITECTURE CONSULTANT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen
1.
[GEÏNTIMEERDE 1],
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
beiden wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseressen in conventie, verweersters in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: voorheen mr. J.E. Lovert,
thans procederende in persoon.
Appellant wordt hierna DEAC genoemd. Geïntimeerden worden afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 5 april 2021 ingekomen akte van appel is DEAC in hoger beroep gekomen van het op 22 februari 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), dat gewezen is tussen [geïntimeerden] enerzijds en DEAC en [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder]) anderzijds.
1.2
Bij op 17 mei 2021 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft DEAC twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hierbij heeft zij haar eis in reconventie verminderd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen en de vorderingen van DEAC, zoals verminderd, alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – geheel zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties.
1.3 [
geïntimeerden] hebben geen memorie van antwoord ingediend.
1.4
Een mondeling pleidooi stond gepland op 22 maart 2022. Op die dag hebben partijen met het Hof gesproken over de stand van zaken. De zaak is toen aangehouden voor mondeling pleidooi op een latere datum.
1.5
Op 16 augustus 2022 hebben partijen de zaak mondeling bepleit.
Zijdens [geïntimeerden] waren twaalf producties op 17 maart 2022 toegezonden en 53 producties op 11 augustus 2022. Op de zitting is aan beide zijden gepleit aan de hand van een pleitnota, waarvan exemplaren zijn overgelegd. [geïntimeerden] wilden op de zitting nieuwe producties indienen, maar het Hof heeft die geweigerd.
[geïntimeerden] hebben tijdens hun pleidooi beelden laten zien door middel van een powerpointpresentatie.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
De producties die zijdens [geïntimeerden] op 17 maart 2022 en op 11 augustus 2022 zijn toegezonden, maken deel uit van de processtukken. DEAC heeft voldoende gelegenheid gehad erop te reageren. Wel zal het Hof slechts acht slaan op deze stukken, voor zover [geïntimeerden] in hun gedingstukken met voldoende precisie ernaar hebben verwezen. Daarbij verdient opmerking dat het deel van de pleitnota dat [geïntimeerden] (wegens tijdgebrek) niet hebben voorgedragen, niet in de beoordeling zal worden betrokken. Het Hof zal de bij wijze van powerpointpresentatie getoonde beelden slechts in de beoordeling betrekken, voor zover ter zitting voldoende duidelijk is gemaakt waartegen DEAC zich in dat verband hebben te verdedigen en waarover het Hof in dat verband heeft te beslissen.
Feiten
2.2
Het Hof gaat uit van de volgende feiten
.
2.2.1
DEAC is een aannemingsbedrijf. [de bestuurder] is haar bestuurder.
2.2.2 [
geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn zussen van elkaar. Op 13 december 2017 hebben zij ieder afzonderlijk een gelijkluidende aannemingsovereenkomst gesloten met DEAC om op één kavel voor ieder afzonderlijk een woning te bouwen, die via de garages aan elkaar verbonden zijn, en deze
turnkeyop te leveren. In deze overeenkomsten staat onder meer:

WIJZIGINGEN OP INITIATIEF VAN DE OPDRACHTGEVER
Artikel 2
1. De opdrachtgever kan de aannemer verzoeken wijziging(en) in afwijking van het bestek casu quo technische omschrijving aan te brengen.
2. De aannemer verstrekt uiterlijk binnen een week na het verzoek schriftelijke opgave van de prijs van de verzochte wijziging(en) met mededeling omtrent eventuele consequenties die deze wijziging(en) kan/kunnen hebben (…)
(…)
4. Na ontvangst van de opgave van de aannemer als bedoeld in lid 2 kan de opdrachtgever opdracht verstrekken tot het aanbrengen van bedoelde wijziging(en). (…)
(…)
WIJZIGINGEN OP INITIATIEF VAN DE AANNEMER
Artikel 3
(…)
3. Deze wijzigingen zullen geen der partijen enig recht geven tot het vragen van verrekening van meerdere of mindere kosten.
(…)
ONTBINDING VAN DE AANNEMINGSOVEREENKOMST
Artikel 12
Opzegging of beëindiging van de aannemingsovereenkomst op grond van artikel 1623 van het Burgerlijk Wetboek is uitgesloten.
(…)
AANVANG EN OPLEVERING
Artikel 14
1. De datum van aanvang van de uitvoering van het werk is bepaald op ……. (direct na aanvang eerste betaalmoment)
2. De bouwtijd van de woning omvat 125 werkbare werkdagen.
AANNEEMSOM EN TERMIJN BETALINGEN
Artikel 15
1. De aanneemsom bedraagt NAf. 162.250,24 en is betaalbaar in termijnen conform “overzicht betaalmomenten” in Bijlage 1, aangegeven betalingsschema (…)
(…)
Artikel 16
1. Alle geschillen (…) die naar aanleiding van de aannemingsovereenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen de opdrachtgever en de aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door de Rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg Zittingsplaats Curaçao.”
2.2.3
De bouw werd gefinancierd door CHB Bank (Centrale Hypotheekbank). Een door [de bestuurder] op 8 december 2017 opgesteld “overzicht van betaalmomenten” (hierna: het betaalschema) vermeldt zeven betaalmomenten met bij elk betaalmoment een te betalen bedrag, in totaal NAf 162.250,24 voor één woning. Op 13 december 2017 heeft [geïntimeerde 1] het betaalschema voor akkoord ondertekend.
2.2.4
Bij de aannemingsovereenkomsten behoort een op 20 juni 2018 door [de bestuurder] opgesteld en op die datum door [geïntimeerden] voor akkoord ondertekend bestek. Hierin staat onder meer:
“Datum Bouwproject: Juli 2018 / Februari 2019
(…)
Inleiding
(…)
Het doel van het bestek is: dat de Opdrachtgever een specifiek beeld krijgt van het gehele bouwproces met betrekking tot toepassing van de administratieve bepalingen en de bouwmaterialen.
(…)
2. Algemeen
(…)
Eventuele geschillen tussen de bouwdirectie (DEAC) en de Opdrachtgever worden opgelost in samenspraak met een onafhankelijke (project-bouwcommissie) ofwel Raad van Arbitrage (…). Indien geen oplossing is gevonden voor de geschillen, dan wordt (…) de tussenkomst van een gewone rechter in te roepen, bij het Eerste Aanleg, Hof van Nederlandse Antillen.
(…)
3. Van toepassing zijnde voorschriften en administratieve bepalingen UAV89
3.1
Administratieve gedeelte
(…)
3.1.8.
Bouwtijd
Bouwtijd: 6 (zes) kalendermaanden.
(…)
3.1.14.
Datum van aanvang
De project ontwikkelaar/hoofdaannemer moet op
01 juli 2018een aanvang maken met de uitvoering.
3.1.15
Uitvoeringsduur
Termijn waarbinnen het werk dient te worden opgeleverd bedraagt 25 weken na datum aanvang.
(…)
3.1.29
Betaling in termijnen
1. De betaling van de aanneemsom geschiedt in termijnen. (…) Zie Bijlage 2 (…)
(…)
3.1.40.
Beslechting van geschillen
Alle geschillen voortspruitende uit de interpretatie en/of toepassing van deze overeenkomst of enige bepaling hiervan worden eerst onderworpen aan het (project-bouwcommissie/) Raad van Arbitrage. Indien geen oplossing van partijen, worden ten tweede onderworpen aan het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg op het desbetreffende eiland van de Nederlandse Antillen.
(…)
3.2
Technisch gedeelte
3.2.2
Ontgravingen:
(…)
g) alle noodzakelijke grondverbeteringen;.
3.2.3
Aanvullingen:
a) de terreinopvulling en egalisatie rondom het gebouw, t.b.v.. het nodige afschot van het gebouw af.”
2.2.5
Op 1 augustus 2018 is DEAC begonnen met de bouw van de woningen.
2.2.6
Bij e-mail van 8 augustus 2018 heeft [de bestuurder] aan [geïntimeerde 1] bericht dat het bouwproces is gestagneerd in verband met problemen met de betaling door CHB Bank.
Bij brief van 4 januari 2019 aan [geïntimeerde 2] heeft [de bestuurder] geschreven een laatstelijk ontvangen bedrag te hebben beschouwd als een betaling voor afbouwmaterialen en daarna geen betalingen meer te hebben ontvangen om het bouwproces te kunnen bevorderen, en [geïntimeerde 2] verzocht binnen vijf werkbare dagen een bedrag voor afbouwmaterialen te betalen, waarna zij de afbouwmaterialen zal kunnen afhalen.
Bij brief van 18 maart 2019 aan [geïntimeerden], met als onderwerp “Algemeen overzicht m.b.t. onregelmatig betalingen” heeft DEAC geschreven dat onregelmatigheden met betrekking tot de betaling van afbouwmaterialen en meerwerk tot gevolg hebben gehad dat de activiteiten gestagneerd zijn sinds oktober 2018.
2.2.7
Bij brief van 18 maart 2019, met als onderwerp “ingebrekestelling”, hebben [geïntimeerden] aan DEAC geschreven dat zij gebreken aan de woningen hebben geconstateerd die niet zijn opgelost en dat zij binnen drie dagen een planning willen ontvangen om de gebreken te herstellen. Verder hebben zij geschreven dat als dit niet gebeurt, DEAC van rechtswege in verzuim raakt en schadeplichtig is en dat [geïntimeerden] zich het recht voorbehouden om de overeenkomsten dan te ontbinden.
2.2.8
Bij brief van 1 april 2019 heeft DEAC [geïntimeerde 1] opnieuw om betaling verzocht. Op 3 april 2019 heeft DEAC de bouwwerkzaamheden gestaakt.
2.2.9
Op 5 april 2019 heeft DEAC een meerwerkfactuur aan [geïntimeerden] gestuurd voor in totaal NAf 45.877,27. Blijkens de specificatie van de factuur is NAf 7.271,91 gefactureerd voor een gewijzigde indeling en extra elektra in de woning van
[geïntimeerde 1] en NAf 5.758,80 voor een gewijzigde indeling en extra elektra in de woning van [geïntimeerde 2]. Het restant is gefactureerd voor ander meerwerk.
2.2.10
Bij brief van 7 april 2019 (per e-mail verstuurd op 8 april 2019) hebben [geïntimeerden] een “herinnering ingebrekestelling” aan DEAC gestuurd. Hierin verwijzen zij naar hun brief van 18 maart 2019 en schrijven zij (onder meer) dat inmiddels is gebleken dat nog meer werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. DEAC heeft hierop afwijzend gereageerd bij brief van 8 april 2019.
2.2.11
Op 3 juli 2019 heeft [geïntimeerde 2] aangifte gedaan van een op die dag gepleegde diefstal op het adres van de woning van [geïntimeerde 1] van zes ramen ter waarde van ongeveer NAf 19.000,-. Op 8 juli 2019 heeft [de bestuurder] aangifte gedaan van een op 3 juli 2019 gepleegde diefstal op het adres van de woning van [geïntimeerde 1] van gereedschappen en kabels ter waarde van NAf 12.157,-.
2.2.12
Op 20 juli 2019 zijn [geïntimeerden] in de woningen getrokken. Zij hadden geen sleutels van de woningen en hebben zich toegang tot de woningen verschaft door de sloten te forceren.
2.2.13
Op 22 juli 2019 heeft [bouwkundige 1] van Bouwkundig Advies Bureau Ranis N.V. (hierna: Babranis) in opdracht van [geïntimeerden] de woningen geïnspecteerd. Het rapport van 2 september 2019 vermeldt dat de woningen zeer slordig zijn uitgevoerd en niet zijn afgewerkt. In het rapport worden de kosten voor het afbouwen van de twee woningen begroot op NAf 154.774,-. Deze begroting is gespecificeerd met 33 posten.
2.2.14
Vervolgens hebben [geïntimeerden] de woningen door derden laten afbouwen.
2.2.15
Bij brief van 9 september 2019 heeft een zaakwaarnemer namens [geïntimeerden] aan DEAC geschreven dat de aannemingsovereenkomsten van rechtswege zijn ontbonden en DEAC gesommeerd NAf 167.335,- aan schadevergoeding te betalen.
2.2.16
Bij brief van 11 september 2019 met als onderwerp “achterstallige betaling meerwerk” heeft een gemachtigde namens DEAC aan [geïntimeerde 1] bericht dat zij geen gehoor heeft gegeven aan aanmaningen tot betaling van NAf 27.121,86 voor meerwerk en dat zij aansprakelijk wordt gesteld voor schade die DEAC daardoor lijdt. Een gelijkluidende brief heeft de gemachtigde gericht aan [geïntimeerde 2], maar dan voor betaling van NAf 18.755,41 voor meerwerk.
2.2.17
Op 28 oktober 2020 heeft [bouwkundige 2] van HGEE Design & Construction NV/BV in opdracht van DEAC een bouwtechnisch rapport uitgebracht met betrekking tot de draagconstructie van de woningen.
2.2.18
Op 14 mei 2021 heeft [bouwkundige 3] van ICM Consult BV in opdracht van DEAC een contra-expertiserapport uitgebracht, met commentaar op het rapport van Babranis en op het in deze zaak gewezen vonnis van het Gerecht.
2.2.19
CHB Bank heeft namens [geïntimeerden] in totaal NAf 308.450,- in termijnen aan DEAC overgemaakt.
De vorderingen in eerste aanleg en de overwegingen van het Gerecht
2.3 [
geïntimeerden] hebben – na wijziging van eis in eerste aanleg – onder meer gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht de aannemingsovereenkomsten ontbindt en DEAC en [de bestuurder] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAf 167.335,-, met rente, aan schadevergoeding en tot terugbetaling van NAf 21.476,-.
DEAC en [de bestuurder] hebben in reconventie, verkort weergegeven, ontruiming gevorderd en betaling door [geïntimeerde 1] van NAf 18.755,41, met rente, en door [geïntimeerde 2] van NAf 27.121,86, met rente, in beide gevallen ter betaling van de factuur van 5 april 2019.
2.4
Het Gerecht heeft DEAC veroordeeld tot betaling van NAf 153.634,52, met rente, [geïntimeerde 1] tot betaling van NAf 5.758,80, met rente, en [geïntimeerde 2] tot betaling van NAf 7.271,91, met rente.
Het Gerecht heeft onder meer overwogen:
- art. 12 van de aannemingsovereenkomst sluit ontbinding niet uit (4.10);
- bij de inspectie van 22 juli 2019 vertoonden de woningen de door Babranis geconstateerde gebreken (4.14-4.17);
- ten tijde van het verzoekschrift van 14 november 2019 was waarschijnlijk dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zou worden opgeleverd; dat is voldoende grond om de aannemingsovereenkomsten te ontbinden (4.13 en 4.18-4.19);
- het beroep van DEAC op schuldeisersverzuim wordt verworpen (4.20-4.22);
- het Gerecht zal de vordering tot ontbinding van de aannemingsovereenkomsten toewijzen (4.23);
- Het Gerecht gaat ervan uit dat de kosten voor het afbouwen van de woningen NAf 154.774,- bedragen; [geïntimeerden] hebben recht op terugbetaling van NAf 138.723,52 (4.25);
- een aanvullende schadevergoeding van NAf 14.911,- zal worden toegewezen (4.26);
- de vorderingen tegen [de bestuurder] worden afgewezen (4.28-4.31);
- voor zover de vorderingen in reconventie met betrekking tot de factuur van 5 april 2019 zien op de laatste betalingstermijn, worden zij afgewezen (4.35);
- voor zover die vorderingen zien op meerwerk, worden zij ook afgewezen, omdat niet de juiste meerwerkprocedure is gevolgd; alleen de bedragen van NAf 5.758,80 en NAf 7.271,91 worden toegewezen, omdat die zien op werkzaamheden waarom [geïntimeerden] hebben verzocht en die zij hebben geaccordeerd (4.36-4.39).
Niet alle vorderingen zijn in hoger beroep aan de orde
2.5
Bij pleidooi in hoger beroep hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat zij niet tijdig hoger beroep hebben ingesteld, omdat zij niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het door DEAC ingestelde hoger beroep.
2.6
De akte van appel en de memorie van grieven zijn op 1 juni 2021 aan [geïntimeerden] betekend door middel van kantoorbetekening. Op die datum hebben [geïntimeerden] die stukken ook ontvangen van de advocaat die hen in eerste aanleg had bijgestaan. [geïntimeerden] hebben dus in elk geval voldoende gelegenheid gehad om incidenteel appel in te stellen. [geïntimeerden] hebben niet gesteld dat zij het bestreden vonnis niet of te laat hebben ontvangen en moeten dus geacht worden ook voldoende gelegenheid te hebben gehad zelfstandig hoger beroep in te stellen.
2.7 [
geïntimeerden] hebben noch zelfstandig, noch incidenteel hoger beroep ingesteld. Daarom zijn hun vorderingen, voor zover zij zijn afgewezen, in dit hoger beroep niet aan de orde. Hieronder vallen de vorderingen tegen [de bestuurder]. Om dezelfde reden zijn de tegen [geïntimeerden] toegewezen vorderingen in hoger beroep niet aan de orde.
DEAC heeft haar eis in hoger beroep verminderd door niet langer ontruiming te vorderen. Deze in eerste aanleg ingestelde en afgewezen vordering is in hoger beroep dus ook niet aan de orde.
Het gaat er in dit hoger beroep dus slechts om of en zo ja, in hoeverre hetgeen tegen DEAC is toegewezen, in hoger beroep in stand blijft.
2.8
Gelet op rechtsoverweging 4.23 van het bestreden vonnis moet dat vonnis zo worden uitgelegd dat het Gerecht de aannemingsovereenkomsten heeft ontbonden, ook al staat dat niet vermeld in het dictum van dat vonnis. De vraag of het Hof zich met die beslissing verenigt, is in dit hoger beroep mede aan de orde.
Ontbinding is niet contractueel uitgesloten
2.9
Het Hof verenigt zich met de uitleg die het Gerecht aan art. 12 van de aannemingsovereenkomst heeft gegeven en met de overwegingen op grond waarvan het Gerecht dat heeft gedaan (onder 4.10). De enkele omstandigheid dat boven dat artikel het woord “ontbinding” staat, in plaats van “opzegging of beëindiging”, zoals in het artikel zelf, is onvoldoende voor een andere uitleg. Ontbinding is dus niet contractueel uitgesloten. DEAC (die vermoedelijk de tekst van de aannemingsovereenkomst heeft aangeleverd), moest het redelijkerwijs zo begrijpen en [geïntimeerden] mochten redelijkerwijs daarvan uitgaan.
Het beroep op schuldeisersverzuim is terecht verworpen
2.1
Zoals het Gerecht heeft overwogen, kan geen ontbinding worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan de eiser zelf in verzuim is (art. 6:266 lid 1 BW). De schuldeiser komt onder meer in verzuim, wanneer hij ten gevolge van hem toe te rekenen omstandigheden niet voldoet aan een verplichting zijnerzijds jegens de schuldenaar en deze op die grond bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser opschort (art. 6:59 BW).
Beoordeeld moet daarom worden of DEAC op 3 april 2019 bevoegd was de bouwwerkzaamheden te staken op de grond dat [geïntimeerden] niet aan hun tot die datum ontstane betalingsverplichtingen hadden voldaan.
2.11
Over meerwerk heeft het Gerecht overwogen:
a. de overeengekomen meerwerkprocedure is niet gevolgd;
b. niet kan worden vastgesteld op wiens initiatief het meerwerk heeft plaatsgevonden;
c. niet kan worden vastgesteld of DEAC tijdig heeft gewezen op de uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging;
d. voor een deel van het gefactureerde meerwerk geldt dat DEAC onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerden] om dat meerwerk hebben verzocht en dat hebben geaccordeerd;
e. DEAC heeft onvoldoende toegelicht waarom het meerwerk dat veroorzaakt wordt doordat het terrein schuin afloopt, niet voor haar eigen rekening komt en niet voorzienbaar was.
2.12
In hoger beroep heeft DEAC de hiervoor onder a tot en met d weergegeven overwegingen niet voldoende gemotiveerd in de gedingstukken bestreden. Het Hof heeft er ambtshalve geen bedenkingen tegen.
2.13
Met betrekking tot de hiervoor onder e weergegeven overweging heeft DEAC gesteld dat [geïntimeerden] wijziging van de rooilijnen hebben aangevraagd en dat dit ertoe heeft geleid dat de woning op een helling was uitgezet. Ook heeft zij gesteld dat zij niet verantwoordelijk was voor het bouwrijp maken van het terrein. Ook indien deze stellingen als juist zouden worden aangenomen, kan daaruit niet worden afgeleid dat het daardoor veroorzaakte meerwerk voor rekening van [geïntimeerden] dient te komen. In dat geval blijft immers overeind dat niet kan worden vastgesteld of DEAC tijdig heeft gewezen op de uit dit meerwerk voortvloeiende prijsverhoging.
2.14
Indien ten tijde van het staken van de werkzaamheden het meerwerk (gedeeltelijk) niet was betaald, draagt die omstandigheid dus, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.11-2.13 is overwogen, niet bij aan het oordeel dat DEAC tot opschorting bevoegd was.
2.15
DEAC heeft in hoger beroep in haar gedingstukken niet voldoende duidelijk aangevoerd dat [geïntimeerden] zich niet alleen aan het overeengekomen betaalschema dienden te houden, maar daarnaast gehouden waren de bij de bouw te gebruiken afbouwmaterialen afzonderlijk voor te financieren. De opschorting door DEAC kan daarom niet met succes gebaseerd worden op het standpunt dat dit was overeengekomen. Overigens bevat het in totaal namens [geïntimeerden] betaalde bedrag van NAf 308.450,- (zie 2.2.19 hiervoor) een post van NAf 24.400,- wegens afbouwmaterialen.
2.16
Bij conclusie van antwoord heeft DEAC aangevoerd dat betalingen van [geïntimeerden] zijn aangewend voor meerwerk. De brief van [de bestuurder] van 4 januari 2019 vermeldt dat een betaling is aangewend voor afbouwmaterialen. Het overzicht van onregelmatige betalingen van 18 maart 2019 heeft in zijn geheel betrekking op afbouwmaterialen en meerwerk.
2.17
Namens [geïntimeerden] is in totaal NAf 308.450 in termijnen betaald (terwijl de totale aanneemsom 2 x NAf 162.250,24 = NAf 324.500,48 bedraagt), maar het is het Hof niet duidelijk geworden op welke data die betalingen zijn gedaan. Volgens de eigen stelling van DEAC in hoger beroep was toen DEAC het werk opschortte, het werk reeds tot een uitvoerniveau van ongeveer NAf 304.000,00 niet alleen uitgevoerd en goedgekeurd, maar ook betaald. Nu DEAC ervan uitgaat dat het uitgevoerde werk was betaald, is onvoldoende duidelijk welke grond voor opschorting er volgens DEAC was.
2.18
DEAC draagt de stelplicht en bewijslast met betrekking tot het beroep op schuldeisersverzuim. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.11-2.17 is overwogen, heeft DEAC onvoldoende gesteld om schuldeisersverzuim te kunnen aannemen. Het beroep daarop is terecht verworpen.
[geïntimeerden] hebben het werk niet als deugdelijk aanvaard
2.19
DEAC heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat [geïntimeerden] door zich op 20 juli 2019 toegang tot de woningen te verschaffen, het werk hebben aanvaard als ware het opgeleverd en deugdelijk bevonden. Het Hof verwerpt dit standpunt. Het geschil tussen partijen was reeds ontstaan voordat [geïntimeerden] zich toegang tot de woning verschaften. Het moet voor DEAC redelijkerwijs duidelijk geweest zijn dat [geïntimeerden] door zich toegang te verschaffen, de staat van de woningen niet aanvaardden en ook anderszins de bevoegdheid om ontbinding te vorderen niet prijsgaven.
2.2
DEAC heeft zich in hoger beroep verder op het standpunt gesteld dat [geïntimeerden] geacht moeten worden het werk telkens gedeeltelijk te hebben aanvaard doordat CHB Bank telkens namens hen betalingen hebben gedaan als een deel van het werk voltooid was. Het Hof verwerpt ook dit standpunt. DEAC heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het zo is overeengekomen of dat DEAC het redelijkerwijs zo heeft moeten begrijpen.
De ontbinding is gerechtvaardigd
2.21
Indien reeds vóór de vastgestelde tijd van oplevering waarschijnlijk wordt dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zal worden opgeleverd, kan de rechter de overeenkomst op vordering van de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden (art. 7:756 lid 1 BW). Het Gerecht heeft dit wetsartikel aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. Het heeft aan zijn oordeel onder meer ten grondslag gelegd dat DEAC de woningen uiterlijk op 20 februari 2019 moest opleveren en dat deze datum ten tijde van de ontbinding ruimschoots was verstreken.
2.22
In hoger beroep heeft DEAC aangevoerd dat er vertraging is ontstaan door de volgende oorzaken:
- de woningen zijn op een helling uitgezet;
- de betalingen van CHB Bank kwamen steeds te laat;
- [ geïntimeerden] voerden steeds wijzigingen door.
2.24
Voor zover vertraging is veroorzaakt doordat de woningen op een helling zijn uitgezet, kan niet worden aangenomen dat dit voor risico van [geïntimeerden] komt (vergelijk onder 2.13 hiervoor).
DEAC heeft niet gespecificeerd wanneer welke betalingen zijn ontvangen. Gelet hierop heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt in hoeverre vertraging in de betalingen tot vertragingen in de bouwwerkzaamheden hebben geleid die voor risico van [geïntimeerden] komen.
Bij de volgens DEAC doorgevoerde wijzigingen is de overeengekomen meerwerkprocedure niet gevolgd. Daarom heeft DEAC onvoldoende gesteld om aan te nemen dat meerwerk tot vertraging heeft geleid die voor risico van [geïntimeerden] komt (zie onder 2.12 hiervoor).
Toen [geïntimeerden] zich op 20 juli 2019 toegang tot de woningen verschaften, was de door het Gerecht genoemde uiterste opleveringsdatum van 20 februari 2019 reeds met vijf maanden overschreden.
Daarom was toen duidelijk dat het werk niet op tijd was opgeleverd. Reeds daardoor wordt ontbinding van de gehele aannemingsovereenkomsten gerechtvaardigd.
2.25
Aangezien de ontbinding reeds gerechtvaardigd wordt doordat DEAC het werk niet op tijd heeft opgeleverd, kan in het midden blijven of de ontbinding (nog verder) gerechtvaardigd wordt doordat DEAC het werk (ook) niet behoorlijk heeft opgeleverd.
De hoogte van de schade moet opnieuw worden onderzocht
2.26
Het Gerecht heeft als onvoldoende gemotiveerd betwist aangenomen dat de woningen de door Babranis geconstateerde gebreken vertoonden tijdens haar inspectie op 22 juli 2019 (4.17) en is ervan uitgegaan dat de kosten voor het afbouwen van de woningen NAf 154.774,- bedragen, overeenkomstig de begroting van Babranis.
2.27
DEAC heeft deze bevindingen van Babranis in elk geval in hoger beroep voldoende gemotiveerd betwist. Ook heeft zij in hoger beroep aangevoerd dat de door Babranis aangetroffen schade in de woningen (voor een deel) is of kan zijn veroorzaakt doordat [geïntimeerden], nadat zij zich toegang tot de woningen hadden verschaft, in de woningen hebben geboord en gedrild, of dat zij dit door derden hebben laten doen.
2.28
Gelet op deze betwisting en dit verweer acht het Hof een nieuw onderzoek door een onafhankelijke en onpartijdige bouwkundige aangewezen. Deze bouwkundige dient door het Hof te worden benoemd. Anders dan DEAC op de pleitzitting hebben aangevoerd, lijkt het nog goed mogelijk dat deze bouwkundige tot zinvolle bevindingen komt, zowel op basis van onderzoek ter plaatse als op basis van dossieronderzoek.
2.29
Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich gelijktijdig bij akte na tussenvonnis uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige (niet een van de deskundigen die al eerder onderzoek heeft gedaan in opdracht van een van de partijen) en over de aan deze te stellen vragen. Ook dienen partijen zich uit te laten over de vraag wie de kosten van het onderzoek dient te dragen. Hierbij kunnen zij ingaan op de stelling van [geïntimeerden] dat zij de middelen niet hebben om deze kosten te dragen. Partijen zullen ook in de gelegenheid worden gesteld gelijktijdig een antwoordakte na tussenvonnis in te dienen.
2.3
Het Hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 6 december 2022 om partijen in de gelegenheid te stellen gelijktijdig een akte na tussenvonnis in te dienen (waarna zij in de gelegenheid zullen worden gesteld gelijktijdig een antwoordakte na tussenvonnis in te dienen, zie hiervoor onder 2.29);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.A. Saleh en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.