ECLI:NL:OGHACMB:2021:99

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
AUA2018H00032
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering en nakoming van een geldleningsovereenkomst tussen partijen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [Appellante] en KIWI HOLDINGS N.V. De zaak betreft een geschil over de nakoming van een geldleningsovereenkomst. [Appellante] heeft gesteld dat zij een lening heeft verstrekt aan KIWI, waarvoor zij een hypotheek heeft genomen op het huis van haar ouders. Het Hof heeft eerder, bij tussenvonnis van 9 juni 2020, [Appellante] toegelaten te bewijzen dat er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Tijdens het getuigenverhoor op 28 augustus 2020 zijn vier getuigen gehoord, waaronder [Appellante] zelf en de heer E.I. Maduro, die als gemachtigde van [Appellante] optrad.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen, met name die van [Appellante], Maduro en [Naam 2], consistent zijn en ondersteunen dat er een geldlening is verstrekt aan KIWI. De verklaring van [directeur] van KIWI, die stelde dat het om een zakelijke investering ging en dat [Appellante] aandelen in KIWI had, werd door het Hof als minder geloofwaardig beoordeeld. Het Hof concludeerde dat [Appellante] geslaagd was in haar bewijslevering en dat KIWI gehouden was tot terugbetaling van de geleende bedragen.

Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en KIWI veroordeeld tot betaling van Afl. 168.428,62 en Afl. 22.443,66, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is KIWI in de proceskosten veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummer: AUA201600698 (AR 2829/2016) – AUA2018H00032
Uitspraak: 13 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[Appellante](ook bekend als [Naam 1]),
wonende in Sint Maarten en domicilie kiezende in Aruba,
oorspronkelijk eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: voorheen mrs. J.M.R.F. Scheper en P. van der Biezen, daarna
mr. C.M. Marica, thans E.I. Maduro,
tegen
de naamloze vennootschap
KIWI HOLDINGS N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
thans geïntimeerde,
in persoon, vertegenwoordigd door haar directeur [directeur].
Partijen worden hierna [Appellante] en Kiwi genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof heeft bij tussenvonnis van 9 juni 2020 [Appellante] toegelaten te bewijzen dat tussen haar en Kiwi een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen op grond waarvan Kiwi gehouden is tot terugbetaling.
1.2
Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. Er zijn vier getuigen gehoord, te weten [Appellante], de heer [Naam 2], de heer E.I. Maduro en de heer [directeur].
1.3 [
Appellante] heeft op 15 november 2020 een conclusie na enquête genomen. Kiwi is alsnog in het geding verschenen. Op 16 januari 2021 heeft zij een reactie op deze conclusie na enquête, , met een productie, ingediend en daarbij geconcludeerd dat het Hof de vordering van [Appellante] wederom zal afwijzen.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof heeft bij voornoemd tussenvonnis het volgende overwogen:
“3.5 Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Kiwi, zal [Appellante] haar stelling dat sprake is van een overeenkomst van geldlening dienen te bewijzen. Nu [Appellante] bewijs heeft aangeboden door middel van het horen van getuigen zal daarvoor een datum worden bepaald. Mede gelet op artikel 145 lid 4 Rv komt het wenselijk voor dat ook [directeur] als getuige wordt gehoord en dat [Appellante] daarom het nodige in het werk stelt om hem op te roepen en te doen verschijnen.”
2.2.
Getuige [Appellante] heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard. [Appellante] is een lening aangegaan en heeft ter zekerheid daarvan een hypotheek genomen op het huis van haar ouders, zij heeft de hypotheekpenningen betaald en het geleende geld verstrekt aan Kiwi. De reden dat zij en [directeur] de overeenkomst van geldlening met Kiwi niet op papier hebben gezet was omdat zij en [directeur] op dat moment een relatie hadden en elkaar vertrouwden. De onroerende zaken heeft Kiwi verkocht in oktober 2016 voor een bedrag van Afl. 350.000,00. [directeur] en zij hadden afgesproken dat wanneer deze onroerende zaken zouden zijn verkocht, Kiwi aan haar de geldlening terug zou betalen, maar dat is nooit gebeurd. In juni 2016 vond er een gesprek plaats op het kantoor van Maduro met [directeur] en [Appellante]. Maduro zou helpen de bezittingen te verdelen. Maduro zou een voorstel doen maar [directeur] kwam zijn toezegging om de benodigde documenten te brengen niet na.
2.3
Getuige Maduro heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard. Hij was bevriend met zowel [Appellante] als [directeur]. In januari 2016 is Maduro benaderd door [Appellante] in verband met problemen met Kiwi en nog twee andere vennootschappen. [Appellante] had hem gevraagd op te treden als haar gemachtigde, maar omdat hij zowel met [Appellante] als met [directeur] bevriend was vond hij dat niet ethisch. Maar Maduro wilde wel bemiddelen. Uiteindelijk heeft hij wel ingestemd om als gemachtigde van [Appellante] op te treden maar onder de voorwaarde dat hij met beide ([Appellante] en [directeur]) zou blijven praten. In juni 2016 vond er een bespreking plaats op zijn kantoor met [directeur] en [Appellante]. Maduro heeft [directeur] toen voorgehouden dat de ouders van [Appellante] mogelijk hun woning zouden kunnen verliezen. Maduro heeft tijdens die bespreking een voorstel gedaan, te weten het perceel in Aruba te verkopen en de koopsom te gebruiken om de lening waarvoor een hypotheekrecht was gevestigd op het huis van de ouders van [Appellante] af te lossen en dat [directeur] hiermee akkoord is gegaan. Tijdens die bespreking heeft [directeur] erkend dat er een geldlening aan Kiwi was en dat [directeur] zijn afspraken niet is nagekomen.
2.4
Getuige [Naam 2] heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard. [Naam 2] was bevriend met zowel [directeur] als [Appellante]. Op een gegeven moment had [Appellante] een hypotheek genomen op het huis van haar ouders en dat was om een geldlening te kunnen geven aan een van de zakelijke belangen van [Appellante] en [directeur]. [Appellante] heeft op een gegeven moment een advocaat in de arm genomen. [directeur] en [Appellante] hebben beiden tegen [Naam 2] gezegd dat [Appellante] een lening had gegeven aan Kiwi. [Naam 2] weet niet wat [directeur] met het geld uit Aruba wilde doen, maar wel dat hij het voor zichzelf wilde houden.
2.5
Getuige [directeur] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard. Het is juist dat Kiwi de woning in Aruba heeft verkocht en de koopsom ad Afl. 268.000,00 heeft ontvangen. Dit geld is geleend aan Bamba, een dochterbedrijf van Kiwi, omdat Bamba een lening had in Sint Maarten om daar een vissersbedrijf mogelijk te maken. [directeur] heeft een voorstel in de vorm van een minnelijke regeling aan [Appellante] gedaan, dat inhield om haar 40% van de aandelen van Kiwi te kopen. [directeur] wist dat [Appellante] een (tweede) hypotheek had afgesloten op het huis van haar ouders. [Appellante] wilde investeren in de aankoop van grond in Aruba. De notaris had het advies gegeven om de grond te kopen via een holding; dat zou via Kiwi gaan. Kiwi is speciaal opgericht om de grond te kopen in Aruba. Het was een zakelijke investering van [Appellante]; in ruil daarvoor kreeg ze 40% van de aandelen in Kiwi. [Appellante] heeft nooit een lening aan Kiwi verstrekt. Zij had 40% van de aandelen in Kiwi. [directeur] en [Appellante] hebben twee afspraken gehad op het kantoor van Maduro: bij de eerste ontmoeting ging het erover dat [Appellante] 10% meer aandelen in Kiwi wilde hebben en daarmee zou uitkomen op een 50/50-verdeling. Er zou nog een tweede gesprek komen maar dat heeft niet plaatsgevonden omdat [directeur] het kantoor moest verlaten. Er is nooit gesproken over een lening aan Kiwi. Het ging alleen over die 10% extra aandelen. Een ander voorstel heeft [Appellante] niet gedaan.
2.6
Het Hof is van oordeel dat [Appellante] geslaagd is in haar bewijslevering. Niet alleen [Appellante] heeft verklaard dat zij een hypotheek op het huis van haar ouders heeft genomen om geld aan Kiwi te kunnen lenen, maar ook Maduro en [Naam 2] verklaren eensluidend. Zij bevestigen allebei dat [Appellante] geld heeft geleend aan Kiwi in die zin dat [directeur] dat met zoveel woorden ook tegen hen heeft gezegd en de lening heeft erkend. [directeur] heeft gesteld dat Maduro geen objectieve getuige is, maar deze stelling verwerpt het Hof omdat daarvoor geen aanknopingspunten zijn te vinden. Het enkele feit dat Maduro optrad als gemachtigde van [Appellante] is daartoe onvoldoende. Daarbij zij opgemerkt dat Maduro heeft verklaard dat hij met zowel [directeur] als met [Appellante] bevriend was en dat hij weliswaar als gemachtigde van [Appellante] zou optreden maar wel onder de voorwaarde dat hij nog wel met allebei kon blijven praten. Tegenover deze drie getuigenverklaringen (die van [Appellante], Maduro en [Naam 2]) staat enkel de verklaring van [directeur] dat [Appellante] het geld aan Kiwi heeft verstrekt als zakelijke investering en dat [Appellante] in ruil hiervoor 40% van de aandelen in Kiwi heeft gekregen. Niet duidelijk is dan waarom [directeur] de overige 60% van de aandelen kreeg. Tegenover de stelling van [Appellante] dat [directeur] niets heeft ingebracht heeft [directeur] niet gesteld, laat staan gemotiveerd en onderbouwd, wat dan zijn inbreng is geweest. Het blijft bij het enkele memoreren van omvangrijke zekerheden. [directeur] heeft verder gesteld dat de ontvangen koopsom (van de onroerende zaak in Aruba) gebruikt is om Bamba een lening te verstrekken. Maar, zo heeft [Appellante] bij conclusie na enquête onbetwist gesteld, [directeur] is enig aandeelhouder en directeur van Bamba. Dit maakt het relaas van [directeur] niet geloofwaardiger en lijkt te onderstrepen dat [directeur] de afspraak dat aan [Appellante] het geleende geld terug zou worden betaald bij verkoop van de onroerende zaak in Aruba (doelbewust) niet wilde nakomen of in de woorden van [Naam 2] “het geld voor zichzelf wilde houden”. Al met al weegt de andersluidende verklaring van [directeur] niet op tegenover de drie verklaringen die met elkaar overeenkomen en de stelling van [Appellante] ondersteunen.
2.7
De getuigenverklaringen werpen echter geen helder licht over wat partijen hebben afgesproken over de omvang van de lening en de stellingen van [Appellante] in de gedingstukken daarover zijn niet duidelijk en consistent. Aanvankelijk – bij brief van 28 oktober 2016 en in het inleidend verzoekschrift – ging het om het bedrag van Afl. 168.428,62 met wettelijke rente. In de conclusie van repliek lijkt daarentegen onder 10 te worden gedoeld op de in de vennootschap ingebrachte waarde, te stellen op een waarde van Afl. 215.000,- met rente en kosten, maar [Appellante] vordert dan weer de door haar betaalde bedragen van Afl. 168.428,62 en Afl. 22.443,66, alsmede de rente en aflossingen over 2014 en 2015 ad Afl. 23.599,99 onderscheidenlijk Afl. 29.413,78. De rente en de kosten van vanaf 2016 wil zij in de schadestaatprocedure vastgesteld zien. In haar getuigenverklaring heeft zij het over het lenen van de “mortgage“. De rente zoals die wordt gevorderd heeft [Appellante] echter betaald voor een aanzienlijk hoger geleend bedrag dan in het onroerend goed is geïnvesteerd, zodat zonder duidelijke toelichting niet valt in te zien waarom Kiwi alle rente zou moeten terugbetalen. [Appellante] geeft bovendien geen verklaring voor het feit dat zij geen rente en kosten over 2012 en 2013 vordert. Dat op de bijeenkomst van 1 juni 2016 is afgesproken dat de gehele vordering zoals die thans (na de eiswijziging op 17 mei 2017) voorligt uit de verkoopopbrengst zou worden terugbetaald blijkt onvoldoende uit de getuigenverklaringen en het overige bewijsmateriaal en [Appellante] heeft na de enquête ook geen voldoende gespecificeerd (nader) bewijsaanbod gedaan.
2.8
Gelet op het vorenstaande zal worden aangenomen dat de lening betrekking had op de beide bedragen die [Appellante] beschikbaar heeft gesteld om het onroerende zaak te verwerven. Die bedragen van Afl. 168.428,62 en Afl. 22.443,66 zullen worden toegewezen met de daarover gevorderde wettelijke rente. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen waarbij nog wordt opgemerkt dat de door [Appellante] gevorderde schadevergoeding ter zake van gemaakte kosten en rente in verband met de lening en verwijzing naar de schadestaatprocedure ook reeds afstuit op de constatering dat de grondslag van de vordering nakoming van de geldleningsovereenkomst is en niet (op de voet van artikel 6:74 BW) wanprestatie op grond waarvan zij schadevergoeding kan vorderen, althans daarvoor heeft [Appellante] niet dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd.
2.9
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en Kiwi als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep zal worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis van 13 december 2017;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Kiwi aan [Appellante] te betalen een bedrag van Afl. 168.428,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2016 alsmede aan [Appellante] te betalen een bedrag van Afl. 22.443,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2017;
veroordeelt Kiwi in de proceskosten in eerste aanleg, aan zijde van [Appellante] vastgesteld op een bedrag van Afl. 450,00 (beslagrekest) en Afl. 1.230,00 (eis in hoofdzaak na beslag) aan griffierecht, een bedrag van Afl. 573,11 aan betekeningskosten en een bedrag van Afl. 5.000,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt Kiwi in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [Appellante] vastgesteld op een bedrag van Afl. 3.360,00 aan griffierecht, een bedrag van Afl. 850,08 aan betekeningskosten en een bedrag van Afl. 14.000,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, F.V.L.M. Wannyn en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 13 april 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.