ECLI:NL:OGHACMB:2021:96

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
BON2020H00009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gijzeling en appeltermijn in civiele zaak tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man, oorspronkelijk gedaagde en thans appellant, tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De man had in eerste aanleg een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van 22 augustus 2012 ingediend, waarin zijn bijdrage aan de kinderalimentatie voor zijn dochter was vastgesteld op US$ 250 per maand. De vrouw, oorspronkelijk eiseres en thans geïntimeerde, had verzocht om de tenuitvoerlegging van deze beschikking bij lijfsdwang, omdat de man in gebreke was gebleven met betalingen, met een achterstand van US$ 22.500. Het Gerecht had op 10 maart 2020 de beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en de man veroordeeld tot betaling van de kosten van de tenuitvoerlegging.

De man heeft op 7 april 2020 hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij de appeltermijn van drie weken had overschreden. De betekening van het vonnis op 16 maart 2020 was geldig, ook al waren de onderliggende stukken niet meegestuurd. Het Hof heeft verder overwogen dat conversie van appel naar verzet niet geoorloofd is en dat, zelfs als de man ontvankelijk zou zijn, het Hof zich zou hebben aangesloten bij de overwegingen van een eerdere uitspraak in een schorsingsincident.

De beslissing van het Hof houdt in dat de man kosteloos mag procederen, maar niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curacao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vonnis in kort geding (artikel 586 Rv BES)
In de zaak van:

[APPELLANT],

wonende in Bonaire,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
[GEȈNTIMEERDE],
wonende in Bonaire,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N. van Luijk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen op 10 maart 2020 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De man is bij akte van appel op 7 april 2020, met producties, in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 12 mei 2020 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft hij twee grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof hem zal toestaan kosteloos te procederen, het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering zal afwijzen, met compensatie van kosten.
1.3.
De vrouw heeft in een memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep dan wel ongegrondverklaring daarvan en bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4.
Op 1 december 2020 heeft de man tevens een beroepschrift ex artikel 429n e.v. Rv BES, met producties, ingediend en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering zal afwijzen, met compensatie van kosten.
1.5.
Op 9 december 2020 heeft het Hof een door de man ingediende vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis afgewezen (productie 10 bij pleitnota van mr. Nicolaas in hoger beroep).
1.6.
Op 8 onderscheidenlijk 9 februari 2021 hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen, met producties, ingezonden.
1.7.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.Beoordeling

2.1.
De man heeft in hoger beroep een bewijs van onvermogen overgelegd en kan worden toegelaten kosteloos te procederen. De vrouw heeft geen nadere toelating nodig (artikel 880 lid 2 Rv BES).
2.2.
In het schorsingsincident heeft het Hof de volgende – in hoger beroep niet bestreden – feiten vastgesteld:
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn gewezen echtelieden en zijn de ouders van [Naam dochter], geboren op [datum] 2000 (hierna: de dochter).
2.3.
Bij beschikking van 22 augustus 2012 is de bijdrage van [Appellant] in de kosten van verzorging en opvoeding van de dochter bepaald op een bedrag van US$ 250,= per maand.
2.4.
Voormelde kinderalimentatie is niet (volledig) voldaan door [Appellant]. De achterstand betreft een bedrag van US$ 22.500,=.
2.5.
Bij verzoekschrift van 13 januari 2020 heeft [Geïntimeerde] verzocht de tenuitvoerlegging van de beschikking van 22 augustus 2012 vermeerderd met de wettelijke rente bij lijfsdwang toe te staan voor de duur van ten hoogste een jaar, met veroordeling van [Appellant] in de kosten die verband zullen houden met de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang en in de proceskosten met rente.
2.6.
Bij de uitspraak van 10 maart 2020 heeft het Gerecht de beschikking van 22 augustus 2012 uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en [Geïntimeerde] verlof verleend om [Appellant] in gijzeling te doen stellen totdat de achterstand vermeerderd met de wettelijke rente en deurwaarderskosten zal zijn voldaan, met dien verstande dat de gijzeling niet eerder ten uitvoer mag worden gelegd dan een week na betekening van de uitspraak en ten hoogste vier maanden zal duren. [Appellant] is daarbij veroordeeld tot betaling aan [Geïntimeerde] van de kosten die verband houden met de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang en de kosten van de procedure. Het Gerecht heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, [Geïntimeerde] toestemming verleend om kosteloos te procederen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.7.
Op 25 november 2020 is [Appellant] in gijzeling genomen en sindsdien verblijft hij in de JICN.
2.3.
De termijn van vier maanden gedurende welke de gijzeling ten hoogste mocht duren is inmiddels verstreken. In zoverre bestaat er geen materieel belang meer bij het hoger beroep.
2.4.
Het Hof kan bepalen dat een veroordeling in de kosten geen voldoende belang oplevert voor het hoger beroep (artikel 281b Rv BES), maar deze bepaling ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, terwijl de man tevens veroordeeld is tot vergoeding van de kosten die verband houden met de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang. Het Hof zal ervan uitgaan dat de man belang heeft bij zijn hoger beroep.
2.5.
Ingevolge artikel 586 Rv BES wordt de onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang ingesteld en behandeld als een kort geding. De appeltermijn in deze zaak is daarom ingevolge artikel 235, eerste volzin, Rv BES drie weken in plaats van zes weken.
2.6.
De man was bij de uitspraak van het bestreden vonnis niet persoonlijk of bij gemachtigde tegenwoordig, maar het vonnis is hem in persoon betekend op 16 maart 2020 (productie 5 bij memorie van grieven). Door deze betekening ging voor de man de appeltermijn lopen (artikel 264 lid 3 Rv BES). Drie weken na 16 maart 2020 komt uit op 6 april 2020 als laatste dag waarop tijdig appel kon worden ingesteld. De man heeft evenwel pas op 7 april 2020 appel ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk is.
2.7.
Niet valt in te zien dat een betekening van een vonnis ongeldig is omdat niet tevens de onderliggende stukken zijn meebetekend (pleitnota mr. Nicolaas in hoger beroep, onder 21).
2.8.
Dat het inleidend verzoekschrift niet aan de man is betekend en dat het Gerecht niet uitdrukkelijk verstek heeft verleend, doet aan het voorgaand niet af. Overigens is conversie van appel in verzet niet geoorloofd (HR 17 januari 1992, ECLI:NL:1992:ZC0479, NJ 1992/263).
2.9.
Ten overvloede overweegt het Hof nog dat, zou de man ontvankelijk zijn, het Hof zich in deze samenstelling, zou hebben aangesloten bij de overwegingen in het vonnis van 9 december 2020 van het Hof in het schorsingsincident. De daarin gegeven goed gemotiveerde oordelen dragen een verwerping van het appel.
2.10.
Uit het voorgaande volgt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Partijen zijn ex-echtgenoten en de kosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof:
- laat de man toe kosteloos in hoger beroep te procederen;
- verklaart de man niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
- compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Th.G. Lautenbach, A.S. Arnold en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.