ECLI:NL:OGHACMB:2021:94

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
CUR2016H00060
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en onroerende zaak na overlijden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, betreft het de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap waarin een woning is opgenomen. De zaak is eerder behandeld en verwezen naar de rol om de erfgenamen van de overleden man de gelegenheid te geven zich uit te laten over de toedeling van de woning. De erfgenamen hebben echter geen standpunt ingenomen, waardoor niet is komen vast te staan dat zij bereid zijn de woning tegen de daaraan toegekende waarde te aanvaarden. Het Hof heeft de vrouw, die de woning wil toebedeeld krijgen, de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over haar bereidheid en vermogen om de woning te aanvaarden en de vergoeding voor overbedeling aan de erfgenamen te betalen. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en de beslissing is gepland voor 4 mei 2021. Het Hof heeft benadrukt dat de verdeling van de nalatenschap van de man en zijn overleden dochter niet aan de orde is in deze procedure, maar enkel de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: CUR2013000064 - CUR2016H00060
Uitspraak: 6 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
[GEȈNTIMEERDE],
bij leven wonende te Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie.
De partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenvonnis van het Hof van 17 november 2020 wordt verwezen naar dat vonnis (hierna: het tussenvonnis). Bij dat vonnis is de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating door (de gezamenlijke erfgenamen van) de man.
1.2
De gemachtigde van (de gezamenlijke erfgenamen van) de man heeft bij e-mail van 10 februari 2021 aan de griffie bericht dat hij afziet van een akte en vonnis vraagt.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
De vrouw heeft overgelegd een ministeriële beschikking van 4 september 2016 waarin is besloten de vrouw een kaart rechtgevende op kosteloze rechtskundige bijstand te verlenen en te doen uitreiken. Gelet daarop zal het Hof de vrouw toestemming verlenen kosteloos te procederen.
2.2
Het Hof volhardt bij het tussenvonnis.
2.3
Gezien het tussenvonnis is thans uitsluitend nog aan de orde de verdeling van de onroerende zaak. Volgens het kopje boven r.ov. 3.12 van het tussenvonnis betreft die onroerende zaak de kavel en het huis aan [straatnaam] [nummer 3][toevoeging]. Volgens het debat tussen partijen is echter het juiste adres: [straatnaam] [nummer 2]. Het Hof zal er dan ook in het vervolg van uitgaan dat de onroerende zaak is gelegen aan de [straatnaam] [nummer 2] en de onroerende zaak ook als zodanig aanduiden.
2.4
In het tussenvonnis is de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating door (de gezamenlijke erfgenamen van) de man omtrent hetgeen is overwogen onder 3.15 van dat vonnis.
2.5
R.ov. 3.15 van het tussenvonnis luidt:
3.15
Het Hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte waarin de gezamenlijke erfgenamen kunnen laten weten of zij bereid en in staat zijn om de onroerende zaak tegen betaling van dit bedrag aan de door hen drieën gevormde gemeenschap te laten toedelen. Daarbij zij benadrukt dat wordt gevraagd om een gezamenlijk standpunt van de erfgenamen ten behoeve de gemeenschap, al dan niet overgebracht door [Naam 1] als hun vertegenwoordigster. Het gaat in deze zaak immers om de verdeling van de onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap; verdeling van de nalatenschap van de man en (en die van zijn overleden dochter) is hier niet aan de orde.
2.6
Nu de gezamenlijke erfgenamen van de man zich niet hebben uitgelaten over de vraag of zij bereid en in staat zijn de kavel en het huis aan de [straatnaam] [nummer 2] toegedeeld te krijgen tegen een waarde van NAf 175.000,- en de voor dat geval verschuldigde vergoeding van NAf 40.000,- (conform tussenvonnis, r.ov. 3.14) aan de vrouw te betalen, is niet komen vast te staan dat dat het geval is.
2.7
De vrouw vordert de toedeling van de onroerende zaak aan de [straatnaam] [nummer 2] aan haar. Die eventuele toedeling aan haar zal geschieden tegen een waarde van NAf 175.000,-. Ingeval van die toedeling aan haar zal zij, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen, aan de gezamenlijke erfgenamen van de man wegens overbedeling een bedrag van NAf 135.000,- dienen te betalen (vergelijk r.ov. 3.14 van het tussenvonnis).
2.8
Het Hof de vrouw de gelegenheid geven zich uit te laten over uitsluitend de vraag of zij bereid en in staat is tot de toedeling aan haar van de onroerende zaak aan de [straatnaam] [nummer 2] tegen een waarde van NAf 175.000,- en tot betaling aan de gezamenlijk erfgenamen van de man van een bedrag van NAf 135.000,- wegens overbedeling.
2.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van de rol van 4 mei 2021 voor akte uitlating door de vrouw omtrent hetgeen is overwogen in r.ov. 2.8, met de mogelijkheid voor de (erfgenamen van de) man om desgewenst een antwoordakte te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.