ECLI:NL:OGHACMB:2021:92

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
SXM2020H00096
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst en wijziging van de duur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de beëindiging van een arbeidsovereenkomst tussen BBA en [Geïntimeerde] aan de orde is. [Geïntimeerde] was per 1 juli 2019 in dienst bij BBA als secretaresse, met een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. BBA heeft echter per whatsapp en e-mail geprobeerd de arbeidsovereenkomst te wijzigen, wat door [Geïntimeerde] werd betwist. Na een mondelinge behandeling op 29 januari 2021, waarin beide partijen hun standpunten naar voren brachten, heeft het Hof op 26 maart 2021 uitspraak gedaan. Het Hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijziging van de arbeidsovereenkomst. De oorspronkelijke arbeidsovereenkomst eindigde op 30 juni 2020, en de verzoeken van [Geïntimeerde] op basis van een onregelmatige beëindiging zijn niet toewijsbaar. BBA erkent wel dat het salaris over november en december 2019 niet tijdig is voldaan, en het Hof heeft de wettelijke verhoging en rente toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: SXM2020413-SXM2020H00096
Uitspraak: 26 maart 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ADVOKATENKANTOOR [Naam] N.V.,
h.o.d.n. [Naam 1] [Naam 2] & [Naam 3]
gevestigd te Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te Sint Maarten,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa.
De partijen zullen hierna BBA en [Geïntimeerde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikking van 21 juli 2020 in de zaak met nummer SXM2020413 (hierna: de bestreden beschikking).
1.2
Bij beroepschrift van 1 september 2020, bij de griffie ingekomen op diezelfde datum, is BBA tijdig in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. BBA heeft in haar beroepschrift 14 grieven geformuleerd en verzoekt het Hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van [Geïntimeerde] integraal af te wijzen, subsidiair de loonvordering dan wel schadeclaim van [Geïntimeerde] te matigen tot een bedrag in goede justitie vast te stellen, kosten rechtens.
1.3
Bij brief van 26 januari 2021, ingediend ter griffie op 27 januari 2021, heeft mr. De la Rosa de producties 1 - 7 in het geding gebracht.
1.4
Op 29 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Bloem, [Geïntimeerde] en mr. De la Rosa. De gemachtigden hebben het woord gevoerd, mr. Bloem aan de hand van een pleitnota en mr. De la Rosa aan de hand van een verweerschrift, en, evenals [Geïntimeerde], vragen van het Hof beantwoord. In haar verweerschrift concludeert [Geïntimeerde] dat het Hof de bestreden beschikking – al dan niet met verbetering der gronden – zal bevestigen, met veroordeling van BBA in de proceskosten in hoger beroep en in eerste aanleg.
1.5
Beschikking is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
2.2 [
Geïntimeerde] is per 1 juli 2019 bij BBA in dienst getreden in de functie van secretaresse tegen een salaris van US$ 1.600,- netto per maand. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende opgenomen:

2. Duur
Deze overeenkomst wordt gerekend in te gaan op 1 juli 2019. Zij wordt aangegaan voor een periode van een (1) jaar en eindigt van rechtswege op 30 juni 2020.
Er geldt een proeftijd van twee (2) maanden.”
2.3
Op 31 augustus 2019 heeft BBA per whatsapp aan [Geïntimeerde] onder andere het volgende bericht:
“This serves to confirm that we discussed and agreed that your labour agreements first term will be 6 months, meaning an additional 4 after an initial 2.
Moreover, you will get an 8% vacation allowance over your salary, excluding possible bonuses.
Hi [Geïntimeerde]. Above the terms which we agreed to continue the labor agreement.”
2.4
Op 15 november 2019 heeft BBA, voor zover hier van belang, een e-mail met de volgende inhoud aan [Geïntimeerde] verstuurd:
“[…] Deze email strekt tot bevestiging dat jou arbeidsovereenkomst die regulier afloopt op 30 november 2019 niet zal worden verlengd. Zoals zojuist besproken verzoek ik jou om vanaf 1200 uur vandaag you vakantiedagen op te nemen.
De niet opgenomen vakantiedagen, you aandeel in de vakantievergoeding en alle andere onder de arbeidsovereenkomst aan jou verschuldigde bedragen zullen uiterlijk op of voor 30 november 2019, aan jou betaalbaar worden gesteld. […]”
2.5
Op 19 november 2019 reageerde [Geïntimeerde] hierop per e-mail als volgt:
“Your email dated Friday November 15, 2019 was received in good order. However I would like to bring to your attention that based on my labor agreement my agreement ends in December 31, 2019 and not on November 30, 2019. Based on your email dated August 31, 2019 which is below. […]”
2.6
Vanaf 15 november 2019 heeft [Geïntimeerde] geen werkzaamheden meer voor BBA verricht.
2.7
In een brief aan BBA die zij op 13 januari 2020 heeft gemaild, schrijft [Geïntimeerde] het volgende:
“On November 15th, 2019 my employment at your office was terminated by you without valid reason. Despite my objection at the office, you maintained the dismissal, forced me to take up vacation days and indicated that you would pay me out by November 30th, 2019 all that is owed. However to date you have not paid me what is owed to me as a result of the termination. I have made clear to you that although there are sufficient reasons to challenge the termination, I choose to accept the dismissal as I am aware of the working environment to which I would have to return to […] as you know, we signed a one year contract at the commencement at my employment. Your attempts to change the duration of the agreement to 6 months during the course of my employment was not discussed with me or formally accepted by me. […]”

3.De beoordeling

3.1
Het verzoek van [Geïntimeerde] houdt in:
- haar gratis admissie te verlenen;
- voor recht te verklaren dat BBA de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk en onregelmatig heeft beëindigd en aldus schadeplichtig is;
- BBA zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van US$ 11.200,- alsmede de niet-genoten vakantiedagen in verband met dat onregelmatige ontslag;
- BBA zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan een maandsalaris in verband met de kennelijke onredelijkheid van het ontslag, althans een door het Hof in goede justitie te bepalen vergoeding aan de hand van de omstandigheden van het geval;
- BBA te veroordelen tot het betalen van de wettelijke en vertragingsrente over de november en december 2019 salarissen;
- BBA zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
Het Gerecht heeft in de bestreden beschikking:
- [ Geïntimeerde] gratis admissie verleend;
- BBA veroordeeld aan [Geïntimeerde] te betalen een schadeloosstelling van US$ 11.200,- netto alsmede een geldelijke vergoeding voor de als gevolg van de nietige opzegging niet genoten vakantiedagen;
- BBA veroordeeld tot het voldoen van de wettelijke verhogingen tot maximaal 10% en de wettelijke rente over de salarissen van november en december 2019;
- BBA veroordeeld in de kosten van de procedure, tot aan dat vonnis begroot op NAf 1.299,50 alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen 5 dagen na de datum van het bestreden vonnis met de bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd is te rekenen vanaf de 6e dag na dat vonnis;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
Tussen partijen staat vast dat tussen hen aanvankelijk een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden is aangegaan, met een looptijd van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020.
3.4
Zij verschillen van mening over de vraag of zij tijdens de proeftijd zijn overeengekomen die aanvankelijke arbeidsovereenkomst te beëindigen en aansluitend een nieuwe aan te gaan, dan wel die aanvankelijke arbeidsovereenkomst te wijzigen.
3.5
BBA stelt primair dat [Geïntimeerde] tijdens een gesprek op 30 augustus 2019 heeft ingestemd met een beëindiging van die in r.ov. 3.3 bedoelde arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2019, dus binnen de proeftijd, en met een nieuwe arbeidsovereenkomst tot 31 december 2019. [Geïntimeerde] betwist dat.
3.6
BBA beroept zich op haar whatsappbericht van 31 augustus 2019 (r.ov. 2.4), dat zij aan [Geïntimeerde] heeft verstuurd ter bevestiging van de door haar gestelde afspraken. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat mr. Bloem de inhoud van het whatsappbericht op 31 augustus 2019 ook per e-mail naar zowel het zakelijke als het privé e-mailadres van [Geïntimeerde] heeft gestuurd (zie ook productie 3 bij memorie van grieven).
3.7
In dat whatsappbericht en de tussen partijen gewisselde e-mails staat niet dat de aanvankelijke arbeidsovereenkomst is beëindigd. Daarom heeft BBA, tegenover de betwisting van [Geïntimeerde], onvoldoende onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat de aanvankelijke arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd. De primaire stelling van BBA gaat dan ook niet op.
3.8
Subsidiair stelt BBA dat de arbeidsovereenkomst is gewijzigd, waarbij onder meer de duur is verkort van twaalf tot zes maanden. In het whatsappbericht van 31 augustus 2019 wordt deze wijziging omschreven als:
“first term will be 6 months, meaning an additional 4 after an initial 2.”.
3.9 [
Geïntimeerde] betwist dat die gestelde afspraak tot wijziging is gemaakt en volgens haar was in zoverre de inhoud van dat whatsappbericht dus onjuist.
3.1
Niettemin heeft [Geïntimeerde] niet per whatsapp, per e-mail of anderszins langs elektronische of schriftelijke weg op die bevestiging gereageerd, volgens haar verklaring omdat zij bang was haar baan te verliezen en omdat mr. Bloem een erg agressief persoon is.
3.11
Volgens [Geïntimeerde] heeft zij mr. Bloem wel gezegd dat zij het er niet mee eens was. Maar tot een echt overleg is het volgens haar nooit gekomen. Gezien haar verklaring voor het feit dat zij niet langs elektronische of schriftelijke weg heeft gereageerd op de bevestiging, wekt verbazing dat [Geïntimeerde] mr. Bloem wel zou hebben gezegd dat zij het er niet mee eens was. Immers, waarom zou de gestelde angst haar baan te verliezen en de agressieve persoonlijkheid van mr. Bloem haar wel ervan weerhouden langs elektronische of schriftelijke weg te reageren maar niet om dat mondeling te doen. Een verklaring daarvoor heeft zij niet gegeven.
Volgens BBA is [Geïntimeerde] er nooit bij mr. Bloem op teruggekomen en dat zij dat wel heeft gedaan is ook niet aannemelijk geworden.
3.12
Bij gebreke van enige onderbouwing staat, gezien de ontkenning van BBA, niet vast dat [Geïntimeerde] haar bezwaren tegen de inhoud van de e-mail bij haar, in de persoon van mr. Bloem, heeft kenbaar gemaakt. Daarom moet er in rechte van worden uitgegaan dat zij dat niet heeft gedaan.
3.13
Nu mr. Bloem de bevestiging zowel per whatsapp als naar het zakelijke en privé e-mailadres van [Geïntimeerde] heeft verstuurd, mocht BBA ervan uitgaan dat [Geïntimeerde] de bevestiging zou ontvangen en van de inhoud ervan kennis zou nemen. Dat is ook feitelijk gebeurd. [Geïntimeerde] was dus, naar BBA ook mocht aannemen, geïnformeerd over de weergave door BBM van de gemaakte afspraken. In het geval [Geïntimeerde] het met die weergave oneens zou zijn, lag het op haar weg dat aan BBA kenbaar te maken. Door dat na te laten en niet te reageren, moet zij onder de gegeven omstandigheden geacht worden daarmee stilzwijgend te hebben ingestemd en daardoor bij BBA het vertrouwen te hebben gewekt met de bevestiging in te stemmen. BBA mocht daarom ervan uitgaan dat deze juist was. Dat [Geïntimeerde] met de wijziging heeft ingestemd is, anders dan zij thans stelt, ook niet onaannemelijk omdat partijen op dat moment (eind augustus 2019) nog in de proeftijd zaten en BBA dus ook helemaal had kunnen stoppen. Mede daarom mocht ook van [Geïntimeerde] worden verwacht dat zij tijdig en duidelijk kenbaar maakte dat zij BBA aan de oorspronkelijk overeengekomen contractduur van een jaar wenste te houden.
3.14
Daarbij komt dat [Geïntimeerde] zelf in haar e-mail van 19 november 2019 (r.ov. 2.6) aan mr. Bloem heeft bericht dat haar arbeidsovereenkomst eindigde op 31 december 2019 en niet op 30 november 2019. In die e-mail van 19 november 2019 refereert zij bovendien expliciet aan de bevestiging zonder de inhoud daarvan op enigerlei wijze te betwisten of ter discussie te stellen.
3.15
Naar het oordeel van het Hof moet uit die omstandigheden worden geconcludeerd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijziging van de arbeidsovereenkomst, onder meer inhoudende dat de duur ervan is bekort van twaalf tot zes maanden.
3.16
De (gewijzigde) arbeidsovereenkomst tussen partijen is dan ook geëindigd per 31 december 2019 doordat de termijn waarvoor deze was aangegaan, toen was verstreken.
3.17
De verklaring die mr. Bloem volgens het preliminary report van 5 februari 2020 van het Department of Labor Affairs zou hebben afgelegd, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te kunnen komen.
3.18
Dit betekent dat de verzoeken, die zijn gebaseerd op de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niet toewijsbaar zijn.
3.19
BBA erkent dat zij het salaris over de maanden november en december 2019 niet tijdig heeft voldaan. In verband daarmee zal de wettelijke verhoging worden toegewezen tot 10 % over de desbetreffende salarisbedragen evenals de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldata tot de dagen der voldoening, zoals die inmiddels zijn gebleken uit de door [Geïntimeerde] in appel overlegde productie 7.
3.2
De bestreden beschikking zal worden vernietigd. De proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking van het Gerecht van 21 juli 2020 en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt BBA tot betaling van de wettelijke verhoging van 10% over de salarisbedragen over november 2019 en december 2019 alsmede tot betaling van de wettelijke rente over het salarisbedrag van november 2019 van 1 december 2019 tot 2 december 2019 en over het salarisbedrag van december 2019 van 1 januari 2020 tot 23 januari 2020;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg en die in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O. Nijhuis, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Vanwege afwezigheid van de voorzitter, is de beschikking getekend door de oudste rechter.