ECLI:NL:OGHACMB:2021:90

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
BON2020H00048
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tijdelijke ontruiming woning; ontvankelijkheid, spoedeisend belang, onderhoud of renovatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin FCB werd toegestaan om [Appellant] tijdelijk te ontruimen uit de door hem gehuurde woning voor onderhoudswerkzaamheden. [Appellant] huurt sinds 1984 de woning en heeft geweigerd mee te werken aan de tijdelijke verhuizing naar een wisselwoning. FCB heeft in hoger beroep betoogd dat [Appellant] niet ontvankelijk is, omdat hij de woning al had ontruimd. Het Hof oordeelt dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg voldoende belang oplevert voor het hoger beroep. Het Hof bevestigt dat er spoedeisend belang is bij de gevraagde ontruiming, omdat achterstallig onderhoud moet worden aangepakt. Het Hof oordeelt dat de voorgenomen werkzaamheden als onderhoud kunnen worden beschouwd en dat [Appellant] tijdelijk moet verhuizen. De grieven van [Appellant] worden verworpen, en het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, waarbij [Appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: BON202000324 BON2020H00048
Uitspraak: 6 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S I N K O R T G E D I N G
in de zaak van:
[Appellant],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
tegen
FUNDASHON CAS BONAIRIANO,
gevestigd in Bonaire,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.
De partijen worden hierna [Appellant] en FCB genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1 [
Appellant] is bij akte van appel van 14 september 2020 in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 26 augustus 2020 uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: het Gerecht).
1.2 [
Appellant] heeft een memorie van grieven met producties genomen, met conclusie dat hem toestemming wordt verleend om kosteloos te mogen procederen en met conclusie dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van FCB alsnog zal afwijzen, met veroordeling van FCB in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3
FCB heeft een memorie van antwoord met producties genomen en daarbij het hoger beroep bestreden, met conclusie dat het Hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [Appellant] in - zo zal zijn bedoeld - de kosten van het hoger beroep.
1.4
FCB heeft op de - na een verzoek om uitstel - eerstvolgende dienende dag een pleitnota overgelegd. [Appellant] heeft afgezien van het overleggen van een pleitnota.
1.5
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.de feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de in het bestreden vonnis onder 3 tot en met 6 opgesomde feiten. Dat zijn - aangevuld met hetgeen zich, voor zover van belang, nadien heeft afgespeeld - deels verkort weergegeven de navolgende feiten.
2.2 [
Appellant] huurt sinds 23 november 1984 van FCB de woning aan het adres [Adres] in Rincon. De huurprijs bedroeg ten tijde van het geding in eerste aanleg US$ 200,- per maand.
2.3
In artikel 6 van de huurovereenkomst is bepaald dat FCB verantwoordelijk is voor reparaties aan muren, fundering, timmerwerk en het dak, het verven van de muren en het buitentimmerwerk, alsmede vervanging van sanitair, wasbakken, riolering en beerputten.
2.4.
In opdracht van FCB heeft Steen Bouwadvies (verder: SB) een bouwkundige opname gedaan van de woning aan de hand van een aantal door FCB voorgenomen werkzaamheden aan de woning. De conclusie van dat rapport houdt in:
“(…) Met uitzondering van het aanbrengen van vloertegels vallen de werkzaamheden onder onderhoud.
(…)
Uiteraard kan men indenken dat een aantal ingrepen wel degelijk het comfort verhogen, maar dit komt door het verhelpen van achterstallig onderhoud. (…) Al met al lijken de werkzaamheden die de FCB voornemens is uit te voeren te vallen onder groot onderhoud.
(…)”
2.5
Bij brief van 1 juli 2020 heeft FCB [Appellant] gesommeerd om mee te werken aan een tijdelijke verhuizing naar een wisselwoning op kosten van FCB, zodat onderhoud aan de woning kan worden verricht. [Appellant] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.

3.de beoordeling

3.1
FCB heeft in dit geding gevorderd – samengevat – dat [Appellant] wordt veroordeeld om tijdelijk de woning te ontruimen en ontruimd te houden, de sleutels aan FCB ter beschikking te stellen en zijn intrek te nemen in een wisselwoning, totdat de voorgenomen werkzaamheden zijn voltooid.
3.2
Het Gerecht heeft de vordering toegewezen in dier voege – samengevat - dat [Appellant] is veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis tijdelijk voor een periode van maximaal zes weken de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van de procedure (betekeningskosten en salaris gemachtigde) en de nakosten.
3.3.
Tegen die beslissing is [Appellant] met drie grieven opgekomen.
ontvankelijkheid
3.4
FCB heeft betoogd dat [Appellant] bij gebrek aan belang niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Zij voert daartoe aan dat [Appellant] op 4 september 2020 uitvoering heeft gegeven aan het vonnis, dat op 7 september 2020 de werkzaamheden in de woning zijn aangevangen en dat [Appellant] inmiddels weer in de woning is teruggekeerd.
3.5
Het betoog faalt. Naar vaste rechtspraak levert een proceskostenveroordeling in eerste aanleg in beginsel voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep (Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782); het Hof ziet geen aanleiding om in deze zaak toepassing te geven aan de, van deze rechtspraak afwijkende, bepaling van art. 281b Rv. Het Hof dient dan ook te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling en moet daartoe beoordelen of de vordering van FCB in eerste aanleg terecht is toegewezen.
spoedeisend belang
3.6
Het Gerecht heeft het spoedeisend belang van FCB bij de gevraagde voorziening afgeleid uit de aard van de vordering.
3.7 [
Appellant] komt met
grief Itegen dat oordeel op. Hij voert onder verwijzing naar het rapport van SB aan dat jarenlang geen onderhoud is verricht aan de woning en als gevolg daarvan aan de woning vele gebreken kleven, zodat – zo begrijpt het Hof de redenering – niet valt in te zien wat de urgentie is om de werkzaamheden alsnog te willen uitvoeren.
3.8
De grief faalt. Zoals het Gerecht met juistheid heeft overwogen, vloeit het spoedeisend belang voort uit de aard van de vordering. Achterstallig onderhoud noopt naar zijn aard tot onderhoudswerkzaamheden. Daaraan doet niet af dat al jarenlang sprake is van achterstallig onderhoud. Integendeel, zolang onderhoud uitblijft zal de achterstalligheid van het onderhoud alleen maar toenemen en daarmee de urgentie om alsnog onderhoud te verrichten. Daarbij komt dat FCB onbestreden heeft gesteld dat zij al een aannemingsovereenkomst was aangegaan met een bouwbedrijf en een vertraging in de uitvoering van die overeenkomst tot een aanzienlijke schadeclaim van het bouwbedrijf had kunnen leiden. De gevraagde voorziening dient dus mede ter voorkoming van vertragingsschade; ook dat levert een relevant spoedeisend belang op bij de gevraagde voorziening.
inhoudelijk
3.9
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de voorgenomen werkzaamheden als herstelwerkzaamheden – oftewel onderhoud - zijn te beschouwen, met uitzondering van het voornemen van FCB om een deel van de vloer van de woning te betegelen. Het heeft vervolgens geoordeeld dat de werkzaamheden dringend noodzakelijk zijn en niet in een bewoonde woning kunnen worden verricht, zodat van [Appellant] kan worden gevergd dat hij de woning tijdelijk verlaat.
3.10 [
Appellant] klaagt met
grief IIdat het oordeel dat betegeling geen renovatie oplevert onjuist is.
3.11
De grief berust op een verkeerde lezing van de desbetreffende overweging in het vonnis. Daarin ligt besloten dat betegeling op zichzelf juist wel als renovatie is te beschouwen, maar dat dit niet betekent dat het geheel van werkzaamheden als renovatie moet worden beschouwd. Het Hof onderschrijft dat oordeel. Daaraan doet op zichzelf niet af dat de werkzaamheden leiden tot modernisering en daarmee tot meer woongenot; dat is inherent aan onderhoud in een geval als dit, waarin al jarenlang sprake is van achterstallig onderhoud.
3.12
Voor zover [Appellant] met de grief heeft bedoeld te betogen dat als gevolg van de werkzaamheden ten onrechte de huurprijs zal worden verhoogd, heeft de grief evenmin succes. Een huurverhoging doet - zoals ook het Gerecht heeft overwogen - op zichzelf aan de noodzaak van de voorgenomen werkzaamheden niet af. Los daarvan is een huurprijsverhoging geen onderwerp van dit geding.
3.13
Met
Grief IIIkomt [Appellant] op tegen het oordeel dat van hem kan worden gevergd dat hij de woning tijdelijk verlaat. Ook deze grief faalt. Naar het voorlopig oordeel van het Hof heeft FCB met het rapport van SB genoegzaam aangetoond dat ontruiming van de woning noodzakelijk was. Voor zover [Appellant] ook met deze grief heeft bedoeld te betogen dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt, slaagt de grief evenmin. De enkel daartoe gestelde omstandigheid dat [Appellant] gepensioneerd is, maakt in de gegeven omstandigheden niet dat van FCB kan worden gevergd dat zij de werkzaamheden langer uitstelt. Daarbij komt dat het gaat om een tijdelijke ontruiming voor de duur van maximaal zes weken waarvan bovendien de kosten voor rekening van FCB zijn.
3.14
De slotsom is dat de grieven falen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen feiten zijn gesteld die - indien bewezen - kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en [Appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen van 11 september 2020 zal het Hof [Appellant] toelating verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen. Het Hof zal de kosten voor het salaris van de gemachtigde begroten volgens het voor hoger beroep geldende liquidatietarief 1, nu het een zaak betreft zonder ingewikkelde feitelijke of juridische aspecten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [Appellant] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [Appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van FCB gevallen en tot op heden begroot op US$ 159,- explootkosten en US$ 1.677,- salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.