In de memorie van toelichting (Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 2009-2010, no 3) op de Landsverordening tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen (Landsverordening gezamenlijk gezag) is als volgt overwogen:
“1. Bij de invoering van Boek 1 van het nieuw Burgerlijke Wetboek in 2001 is ervoor gekozen na echtscheiding het gezamenlijk gezag der ouders over hun minderjarige kinderen in beginsel niet van rechtswege te laten doorlopen zoals in Nederland (…)
2. Op 28 maart 2008 (NJ 2008,189) heeft de Hoge Raad in een Nederlands-Antilliaanse zaak geoordeeld dat dit systeem strijd oplevert met de artikelen 6 en 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Hoge Raad overwoog:
“3.5. In zijn beschikking van 27 mei 2005, nrR04/088, NJ 2005,485, heeft de Hoge Raad aangaande een soortgelijke beperking die ligt besloten in artikel 1:252 en 1:253c lid 1 BW overwogen dat de vader aan art. 8 lid 1 EVRM een aanspraak op bescherming van zijn recht op “the exercise of parental rights” ontleent, welk recht tevens is te beschouwen als een burgerlijk recht in de zin van art. 6 lid 1 EVRM, zodat dit artikellid de vader eveneens het recht op toegang tot de rechter garandeert ter vaststelling van dat recht; voor de in art. 1:252 BW besloten liggende beperking van dat recht op toegang tot de rechter doordat het gezamenlijk gezag slechts door beide ouders kan worden verzocht, bestaat onvoldoende grond; de vader moet ten minste aan de rechter de vraag kunnen voorleggen of grond bestaat tot wijziging van het eenhoofdig gezag van de moeder in gezamenlijk gezag. In zijn beschikking van 15 februari 2008, nr R07/047, NJ 2008,107, betreffende het bepaalde in artikel 1:253o lid 1, laatste volzin, BW, heeft de Hoge Raad vervolgens geoordeeld dat het aan art. 8 lid 1 EVRM ontleende recht van de niet met ouderlijk gezag belaste ouder op “the exercise of parental rights” zich niet verzet tegen de bepaling dat het gezamenlijk gezag slechts door beide ouders kan worden verzocht, maar evenzeer tegen de daaraan ten grondslag liggende regel van materieel recht dat gezamenlijk gezag slechts kan worden toegekend indien beide ouders daarmee instemmen. In overeenstemming met hetgeen in voornoemde beschikkingen is geoordeeld, moet art. 1:251 lid 2 BW aldus worden uitgelegd dat aan toewijzing van een verzoek om na echtscheiding gezamenlijk belast te blijven met de uitoefening van het gezag niet in de weg staat dat het verzoek slechts door een der ouders gedaan is.”
3. Het onderhavige ontwerp strekt ertoe de door de Hoge Raad geconstateerde mensenrechtenschending op te heffen. Het ontwerp kiest ervoor het Nederlandse recht in beginsel te volgen, waarbij tevens deels rekening is gehouden met de Nederlandse wet van 9 oktober 2009 tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 met betrekking tot (..) het verkrijgen van gezamenlijk gezag, Stb. 410 (Kamerstukken 30 145). Bepaald wordt dat na scheiding de ouders in beginsel het gezag blijven uitoefenen (artikel 1:251, tweede lid –
nieuw). Slechts bij uitzondering belast de rechter een der ouders met gezag (artikel 1:251a, eerste lid –
nieuw). Nadat een der ouders met gezag belast is, kan later, als de situatie veranderd is, de andere ouder alsnog om gezamenlijk gezag verzoek (artikel 1:253o –
nieuw). Ook buiten huwelijk kan om gezamenlijk gezag op eensluidend verzoek (van de vader) worden verzocht (artikel 1:253c –
nieuw).
4. (..) Het onderhavige ontwerp volgt overigens het Nederlandse voorbeeld niet klakkeloos. Zo heeft de rechter wat meer ruimte dan in Nederland om eenhoofdig gezag na scheiding in te stellen of, als het gaat om een ongehuwde moeder, eenhoofdig gezag in stand te houden, men zie hierna (..) bij artikel 253c, tweede lid.
(..)
Onderdeel H (artikel 1:253c)
1. Dit artikel betreft de buiten huwelijk geboren kinderen. De moeder heeft van rechtswege het gezag (artikel 1:253b) maar de vader kan - voorwaarde is wel dat hij het kind erkend heeft (HR 12 juni 1987, NJ 1989,98 en HR 9 oktober 1992, 789) - vragen om het eenhoofdig of gezamenlijk gezag (artikel 1:253c). Door de voorgestelde wijziging kan zowel de moeder als de vader (eenzijdig) verzoeken om gezamenlijk gezag; het gaat hier om de situatie dat de ouders het over dat gezamenlijk gezag niet eens zijn, want zijn ze het eens, dan staat de eenvoudiger weg van artikel 1:252 open (aantekening in het gezagsregister).
2. Het criterium voor afwijzing van een verzoek om gezamenlijk gezag (tweede lid) is ontleend aan het voorgestelde artikel 1:251a, eerste lid. Het biedt dus meer ruimte dan wat in Nederland geldt om het verzoek (van de vader) af te wijzen. (..)”