ECLI:NL:OGHACMB:2021:76

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AUA2020H00054
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van rechtswege arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Danilo Silvio tegen het Land Aruba, waarbij de appellant betoogt dat zijn arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt. De appellant, die in dienst was van het Land Aruba, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om voortzetting van het dienstverband werd afgewezen. De appellant stelt dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had dat zijn dienstverband zou voortduren, ondanks dat zijn arbeidsovereenkomst op 1 november 2019 van rechtswege zou eindigen. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant op basis van een arbeidsovereenkomst van 14 mei 2012 in dienst is getreden en dat er geen schriftelijke verlenging van het dienstverband heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de salarisstroken van de appellant en de communicatie van het Land over zijn status als ambtenaar. Het Hof concludeert dat het Land gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de beëindiging van het dienstverband, gezien de gedragingen van de appellant en de omstandigheden rondom zijn arbeidsovereenkomst. De bestreden beschikking is bevestigd, en de appellant is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Beschikking no.:
Registratienummers: AUA201904032 - AUA2020H00054 Uitspraak: 23 februari 2021

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curacao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[Appellant] Danilo Silvio [APPELLANT],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk verweerder, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).
De partijen worden verder [Appellant] [Appellant] en het Land genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 28 april 2020 ingekomen beroepschrift, met producties, is [Appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 17 maart 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
In dat beroepschrift heeft [Appellant] beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek van [Appellant] alsnog zal toewijzen; met veroordeling van het Land in de kosten.
1.3
Op 12 november 2020 heeft het Land een verweerschrift ingediend.
1.4
Op 13 november 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, per videoconference. Het Hof bevond zich in het gerechtsgebouw in Curaçao. [Appellant] is verschenen in het gerechtsgebouw in Aruba, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daar zijn ook verschenen mrs. Geerman en Emerencia, namens het Land. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun gemachtigden en zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Aansluitend is beschikking aangezegd.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten, zoals vastgesteld door het Gerecht (zie rov. 2.1 tot en met 2.13 van de bestreden beschikking).
2.1.1 [
Appellant] is op basis van een arbeidsovereenkomst van 14 mei 2012, met ingang van 1 april 2012 in dienst van het Land getreden. De arbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang als volgt:
OVERWEGENDE,
dat de werkgever met de werknemer een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst wenst aan te gaan,
dat op grond van het tweede lid van artikel 1613y van het Burgerlijk Wetboek (BW) de Zevende Titel A van het BW (het arbeidsovereenkomstenrecht) niet van toepassing is op het personeel in dienst van de overheid,
dat op grond van artikel 22, tweede lid van de Comptabiliteitsverordening 1989, de overheid bevoegd is privaatrechtelijke overeenkomsten af te sluiten voor een periode van maximaal vijf (5) jaar,
VERKLAREN
De navolgende arbeidsovereenkomst aan te gaan:
Artikel 1.
1. De werkgever neemt de werknemer met ingang van 1 april 2012 in dienst bij het Bureau van de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu in de functie van Algemeen Medewerker (…).
2. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Mike Eman I, derhalve van rechtswege eindigend op de dag dat het kabinet aftreedt, zonder dat voorafgaande opzegging is vereist.
(…).”
2.1.2
In de vergadering van de ministerraad van 12 februari 2013 is besloten om [Appellant] over te plaatsten naar het Bureau City Inspector.
2.1.3
Bij brief van 5 juli 2013, gericht aan de Minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu, heeft het hoofd van het Bureau City Inspector verzocht om ter voortzetting van de arbeidsbetrekking een nieuwe arbeidsovereenkomst met [Appellant] aan te gaan.
2.1.4
Op 28 april 2014 zijn partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. De arbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang als volgt:

OVERWEGENDE,
dat op grond van artikel 22, eerste en tweede lid van de Comptabiliteitsverordening 1989 (AB 1989 no. 72), de minister, namens het Land, privaatrechtelijke overeenkomsten kan aangaan, voor een periode van niet langer dan vijf jaren,
dat de werkgever met de werknemer een burgerlijkrechtelijke arbeidsovereenkomst aangaat,
dat op grond van artikel 1613y, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, de bepalingen van de Zevende Titel A en van het Burgerlijk Wetboek van Aruba niet van toepassing zijn op personen in dienst van de overheid, tenzij de bepalingen uitdrukkelijk in deze overeenkomst van toepassing worden verklaard.
VERKLAREN:
de navolgende arbeidsovereenkomst aan te gaan:
Looptijd, salaris en toelagen
Artikel 1
1. De werkgever neemt de werknemer in dienst met ingang van 1 november 2013 bij het Bureau van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Mike Eman II, derhalve van rechtswege eindigend op de dag dat het kabinet aftreedt.
2.1.5
Bij brief van 26 juli 2017, gericht aan de Minister van Toerisme, Transport, Energie en Milieu, heeft het waarnemend hoofd van het Bureau City Inspector verzocht om [Appellant] als ambtenaar in vaste dienst te benoemen.
2.1.6
Na de Statenverkiezingen op 22 september 2017 is het kabinet Mike Eman II op 17 november 2017 afgetreden.
2.1.7
Vanaf 1 november 2017 is [Appellant] door blijven werken en heeft het Land zijn loon doorbetaald. Op de loonstroken van [Appellant] staat onder het kopje “start werk” 1/11/2017 en onder het kopje “einde werk” 31/10/2019.
2.1.8
Het dienstverband is nooit in enige schriftelijke arbeidsovereenkomst verlengd.
2.1.9
Bij brief van 30 november 2017 heeft het Departement Recurso Humano de minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling geadviseerd om [Appellant] als ambtenaar in vaste dienst te benoemen.
2.1.10
Op 28 februari 2018 heeft de toenmalige Minsister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu het Bureau City Inspector versterkt door het oprichten van een ‘Taskforce Natuur en Milieu’. [Appellant] maakte als lid deel uit van bedoelde taskforce.
2.1.11
Bij brief van 27 maart 2019 heeft de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu aan de directeur van het Departement Recurso Humano medegedeeld dat [Appellant] niet aan het vereiste van artikel 6 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht voldoet om als ambtenaar in vaste dienst benoemd te worden. Het Departement Recurso Humano is verzocht om een nieuw advies uit te brengen inzake de benoeming van [Appellant].
2.1.12
Bij brief van 25 oktober 2019 heeft het Departement Recurso Humano geadviseerd om de arbeidsovereenkomst van [Appellant] van rechtswege te laten verlopen.
2.1.13
Op 31 oktober 2019 is door het hoofd van het Bureau City Inspector aan [Appellant] medegedeeld dat die dag zijn laatste werkdag zal zijn.
2.2
Het verzoek van [Appellant], ertoe strekkend dat het Gerecht:
primair:
a. a) voor recht verklaart dat het dienstverband tussen partijen nog steeds voortduurt;
b) het Land beveelt om het loon aan [Appellant] vanaf 1 november 2019 door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd, te vermeerderen met de vertragingsrente;
c) het Land beveelt om [Appellant] binnen vijf dagen na betekening van deze uitspraak weder te werk te stellen in zijn reguliere functie, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,-- per dag of deel daarvan dat het Land nalaat aan het bevel te voldoen,
subsidiair:
a. a) het aan [Appellant] verleende ontslag kennelijk onredelijk verklaart;
b) het Land veroordeelt om de dienstbetrekking met terugwerkende kracht tot 1 november 2019 te herstellen en
c) met ingang van die dag het gebruikelijke loon aan [Appellant] te betalen op de gebruikelijke wijze en tijden zolang het dienstverband bestaat;
d) het Land beveelt om [Appellant] binnen vijf dagen na betekening van deze uitspraak weder te werk te stellen in zijn reguliere functie, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,-- per dag of deel daarvan dat het Land nalaat aan het bevel te voldoen,
e) het Land zowel bij het primair als bij het subsidiair verzochte veroordeelt in de proceskosten,
is bij de bestreden beschikking afgewezen. Het Gerecht heeft zijn beslissing – kort gezegd – doen steunen op het oordeel dat het Land er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [Appellant], door diens gedragingen van het zonder protest doorwerken terwijl op zijn salarisslips een nieuwe einddatum stond vermeld en in de eerdere arbeidsovereenkomsten stond vermeld dat het Land slechts bevoegd is om privaatrechtelijke overeenkomsten af te sluiten voor een duur van vijf jaar, instemde met beëindiging van rechtswege van het dienstverband na 31 oktober 2019.
2.3
Het Hof verenigt zich met de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne, en voegt daaraan het volgende toe.
2.4
Naast het feit dat op de salarisstroken van [Appellant] vanaf november 2017 een andere einddatum stond vermeld, stond daarop ook een andere salarisschaal (03 in plaats van 07) vermeld en was het loon navenant verlaagd. Verder hield de salarisstrook van oktober 2017 een eindafrekening in (zie producties 8 en 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Die omstandigheden dragen eveneens bij aan het oordeel dat sprake was van een nieuwe tijdelijke arbeidsovereenkomst, althans in ieder geval het slechts tijdelijk doorlopen van het dienstverband tot 1 november 2019, waarmee, naar het Land gerechtvaardigd mocht verwachten door diens doorwerken zonder protest, [Appellant] instemde.
2.5
Deze gang van zaken is goed te begrijpen gezien het traject waarin [Appellant] zat om hem tot ambtenaar te benoemen en van welk traject [Appellant] blijkens zijn verklaring ter zitting in eerste aanleg ook op de hoogte was. In afwachting van de beoogde benoeming als ambtenaar wilde het Land denkelijk [Appellant] niet naar huis sturen om zulks af te wachten, maar hem tot aan de beoogde benoeming in dienst houden. In anticipatie op de formalisering van die benoeming is kennelijk ook het salaris van [Appellant] reeds aangepast, zo begrijpt het Hof uit het advies van 30 november 2017. Uit dat advies blijkt niet, zoals [Appellant] meent, dat de datum op de payroll een volledig administratieve kwestie is, arbitrair gekozen en zonder enige betekenis voor de duur van de arbeidsovereenkomst. De door [Appellant] in zijn beroepschrift onder 8 aangehaalde passage ondersteunt veeleer de gedachte dat een tijdelijke verlenging van het dienstverband werd beoogd in afwachting van de uitkomst van het traject, met twee jaren dan wel met een enkel jaar (tot 31 oktober 2018), zo nodig - lopende het traject - te verlengen met nog een jaar, zoals zou kunnen worden afgeleid uit de in die passage gesuggereerde correctie - die overigens niet is doorgevoerd. Toen bleek dat die benoeming als ambtenaar niet mogelijk was omdat [Appellant] niet door het antecedentenonderzoek kwam, is bedoeld traject tot stilstand gekomen er is door het Land besloten zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst te laten verlopen. Zulks is hem ook meegedeeld, zoals het Land onbetwist naar voren heeft gebracht. Ook tegen deze achtergrond is er geen reden om te twijfelen of af te doen aan het gerechtvaardigde vertrouwen van het Land dat [Appellant] instemde met de nieuwe tijdelijke overeenkomst c.q. tijdelijke verlenging tot 1 november 2019.
2.6
Uit het bovenstaande volgt dat ook het Hof van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst op 1 november 2019 van rechtswege tot een einde is gekomen en dat de verzoeken van [Appellant] moeten worden afgewezen.
2.7
De slotsom luidt dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd en dat [Appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten in hoger beroep van het Land zal worden veroordeeld.

3.De beslissing

Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [Appellant] in het kosten van het Land in hoger beroep, tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 23 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.