ECLI:NL:OGHACMB:2021:75

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AUA2019H00248
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en dwangsom in familiezaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige is vastgesteld. De vrouw heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen het vonnis van 6 december 2019, waarin zij werd bevolen om mee te werken aan de omgangsregeling. De vrouw heeft de omgang opgeschort wegens vermeende mishandeling door de man, wat door de man wordt betwist. Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis bepaald dat de vrouw moet meewerken aan de omgangsregeling en een dwangsom van Afl. 500 per dag heeft opgelegd voor iedere dag dat zij in strijd handelt met deze regeling. De vrouw heeft in hoger beroep enkel de opgelegde dwangsom betwist en stelt dat deze disproportioneel is. Het Hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende feiten heeft aangetoond die de opschorting van de omgangsregeling rechtvaardigen. Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: AUA201904022 – AUA2019H00248
Uitspraakdatum: 23 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in het kort geding van:
[Appellante],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.L. Emerencia,
Partijen zijn de ouders van:
[Naam minderjarige}, geboren op [datum] in Aruba, hierna te noemen: de minderjarige.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 19 december 2019 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 6 december 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 9 januari 2020 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de vrouw grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vordering in reconventie alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3
Er is geen memorie van antwoord ingediend.
1.4
Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen een pleitnota ingediend. De daarbij gevoegde producties waren op voorhand toegestuurd.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Bij beschikking van 11 december 2018 heeft het Gerecht het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag over de minderjarige afgewezen. Met betrekking tot de omgang heeft het Gerecht een omgangsregeling bepaald tussen de man en de minderjarige inhoudende dat de man op maandag, dinsdag, woensdag en donderdag de minderjarige om 12:30 uur van school ophaalt en om 17:00 uur thuis afzet bij de moeder. Indien de moeder niet thuis is zal oma m/z de minderjarige opvangen. Verder is bepaald dat de minderjarige om het weekend op zaterdag om 9:00 uur wordt afgezet bij de man en op zondag om 16:00 uur weer terug bij de vrouw wordt afgezet.
2.2
De vrouw heeft de omgang tussen de man en de minderjarige opgeschort vanaf 26 september 2019 wegens het volgens haar door de man aan de minderjarige toegebrachte lichamelijk letsel. Op 30 september 2019 heeft zij aangifte van mishandeling gedaan bij Politie. De man betwist dat sprake is (geweest) van mishandeling.
2.3
Bij het bestreden kort geding vonnis van 6 december 2019 heeft het Gerecht in conventie de vrouw bevolen om haar medewerking te verlenen aan de nakoming van de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, zoals deze was vastgesteld bij beschikking van het Gerecht van 11 december 2018 geregistreerd onder nummer EJ AUA201800251. Het Gerecht heeft voorts bepaald dat deze omgangsregeling ongewijzigd en onverkort zal gelden gedurende de vakantie- en feestdagen in december 2019/januari 2020 alsmede dat de vrouw voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij, na betekening van het bestreden vonnis, in strijd handelt met voornoemde veroordeling, aan de man een dwangsom verbeurt van Afl. 500,= per dag, tot een maximum van Afl. 10.000,=. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. In reconventie heeft het Gerecht de vorderingen van de vrouw tot, onder meer, schorsing van de omgangsregeling afgewezen. De proceskosten in conventie en in reconventie zijn gecompenseerd.
2.4
Op 16 december 2019 heeft de man het Gerecht verzocht een ordemaatregel te treffen strekkende tot, kort gezegd, onmiddellijke hervatting van de omgangsregeling.
2.5
Verder heeft de man bij verzoekschrift van 16 december 2019 in kort geding gevorderd dat, samengevat weergegeven, de vrouw wordt bevolen om het vonnis van 6 december 2019, dan wel de beschikking van 11 december 2018, na te komen onder verbeurte van een dwangsom van Afl 1.000,= per keer dat zij in strijd handelt met voormeld vonnis en beschikking met een maximum van Afl 50.000,=.
2.6
Op 19 december 2019 heeft de vrouw het Gerecht verzocht een ordemaatregel te treffen strekkende tot, kort gezegd, schorsing van de executie van het vonnis van 6 december 2019.
2.7
Ook bij verzoekschrift van 19 december 2019 heeft de vrouw in kort geding gevorderd, kort gezegd, om de man te bevelen om de executie te staken op straffe van dwangsom van Afl. 1.000,= voor iedere overtreding van dit gebod.
2.8
In het onderhavige hoger beroep (ingesteld op 19 december 2019) heeft de vrouw gegriefd tegen rov. 4.4. van het bestreden vonnis waarin het Gerecht heeft overwogen dat
“(..) door de moeder niet aannemelijk[is] gemaakt dat er sprake is van zodanige feiten en omstandigheden dat in het belang van de minderjarige de omgangsregeling dient te worden stopgezet. De moeder heeft weliswaar gesteld – en daartoe zelfs aangifte gedaan – dat de vader de minderjarige zou hebben mishandeld, maar zij heeft nagelaten, ondanks de betwisting hiervan door de vader, dit op enigerlei wijze te onderbouwen. Zelfs indien moet worden aangenomen dat de vader verantwoordelijk is voor het krasje op het voorhoofd van de minderjarige, zoals de minderjarige volgens de moeder zou hebben gezegd, wil dit nog geenszins zeggen dat hij de minderjarige heeft mishandeld (..)”.Voorts heeft de vrouw gegriefd tegen de opgelegde dwangsom.
2.9
Bij wijze van ordemaatregel heeft het Gerecht op 20 december 2019 beslist dat de vrouw moest gedogen dat er op 23, 24, 30 en 31 december 2019 en op 2, 6, 7 en 8 januari 2020 uitvoering werd gegeven aan de omgangsregeling. De ordemaatregel is door partijen uitgevoerd.
2.1
Bij vonnis 10 januari 2020 heeft het Gerecht de vrouw veroordeeld tot betaling van een dwangsom van Afl. 1.000,= voor iedere keer dat zij, na betekening van het vonnis, niet meewerkt aan de uitvoering van de omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 11 december 2018 en tot nakoming waarvan zij is veroordeeld in het vonnis in kort geding van 6 december 2019, met maximering van de te verbeuren dwangsommen tot een bedrag van Afl. 50.000,=.
2.11
Bij de op 20 oktober 2020 overlegde pleitaantekeningen in hoger beroep heeft de vrouw onder punt 6. opgemerkt zich te hebben neergelegd bij de omgangsregeling en na de uitspraak van 20 december 2019, waarbij is bepaald dat de omgang op 23 december 2019 dient aan te vangen, haar volledige medewerking heeft verleend aan de uitvoering de omgangsregeling. De vrouw stelt enkel nog belang te hebben bij een oordeel van het Hof over de bij het bestreden vonnis opgelegde dwangsom en handhaaft alleen haar grief terzake de opgelegde dwangsom. Dit heeft zij, aldus de vrouw, ook telefonisch medegedeeld aan de gemachtigde van de man, hetgeen ook blijkt uit de pleitaantekeningen van de man.
2.12
Het Hof zal gelet op het vorenstaande het hoger beroep tot het punt van de opgelegde dwangsom beperkt achten. Dat de vrouw onder punt 13. van de pleitaantekeningen haar conclusie zoals vermeld in de memorie van grieven heeft herhaald zal het Hof, mede gelet op de punten 6. tot en met 12. van de pleitaantekeningen, beschouwen als een kennelijke verschrijving.
2.13
De vrouw stelt dat het disproportioneel was om een dwangsom op te leggen omdat zij goede gronden had om over te gaan tot opschorting van de omgangsregeling. Niet alleen wilde haar dochter niet meer naar haar vader maar ook had zij een kras op haar voorhoofd en weigerde de vader om uitleg te geven over wat er was gebeurd. Haar is door de psycholoog Lopez, de kinderarts Rafael-Croes, de Jeugd Zeden Politie en bureau Sostenemi geadviseerd om de omgang op te schorten totdat er een onderzoek door de Jeugd en Zeden Politie was gedaan, aldus steeds de vrouw.
2.14
Het Hof volgt de vrouw niet in haar stelling. Uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde stukken blijkt niet van het advies om de omgang op te schorten in afwachting van een onderzoek door Politie. Eerst in hoger beroep is van de zijde van psycholoog Lopez sprake van een advies om alvorens de omgang te hervatten een onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijke partij naar de veiligheid van de minderjarige bij haar vader. Gelet op het vorenstaande is het Hof voorshands van oordeel dat het Gerecht terecht heeft kunnen concluderen dat onvoldoende is gebleken van zodanige feiten en omstandigheden dat de omgangsregeling diende te worden opgeschort en ook, mede gelet op het verzet van de vrouw tegen de nakoming van de omgangsregeling, tot het opleggen van een dwangsom zoals in het vonnis bepaald heeft kunnen besluiten. In het advies van psycholoog Lopez van 13 december 2019 ziet het Hof geen aanleiding om nu anders te oordelen over de opgelegde dwangsom omdat deze psycholoog, kennelijk vanuit het idee dat zulks niet hoeft in geval van eenhoofdig gezag, in het geheel geen contact met de man heeft gehad en slechts op het verhaal van de vrouw is afgegaan. Relevant is verder dat het Gerecht bij vonnis in kort geding van 10 januari 2020 in het verzet van de vrouw nog aanleiding heeft gezien om een hogere dwangsom per dag op te leggen en het maximum te verhogen.
2.15
Gelet op het vorenstaande mag worden verwacht dat een bodemrechter, indien geadieerd, een verzoek tot nakoming van de omgangsregeling zou toewijzen onder oplegging van een dwangsom zoals bepaald in het bestreden vonnis.
2.16
De vraag of er al dan niet dwangsommen zijn verbeurd en tot welke hoogte valt buiten het bestek van dit geding. Het Hof zal zich hier niet over buigen.
2.17
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd. De proceskosten zullen gelet op de aard van de zaak en de gewezen relatie tussen partijen worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
rechtdoende in kort geding:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, E.M. van der Bunt en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 23 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.