ECLI:NL:OGHACMB:2021:70

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
H-249/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag, shockschade, strafmatiging o.g.v. jonge leeftijd en proceshouding

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf voor gekwalificeerde doodslag en andere feiten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij het Hof de zaak opnieuw heeft beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd, waarbij geweld is gebruikt en een slachtoffer is gedood. Het Hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte is in zijn verdediging bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Gonet, en de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, heeft de vordering gedaan om het vonnis te bevestigen. Het Hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar heeft de opgelegde straf gematigd tot 14 jaar, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn openheid over de feiten. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

Zaaknummer: H-249/2019
Parketnummers: 500.00243/19 en 555.00178/19
Uitspraak: 18 maart 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hierna: het Gerecht, van 22 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in [detentieplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van de in de zaak met parketnummer 500.00243/19 als feiten 1, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 555.00178/19 als feit 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven op vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, is het vonnis waarvan beroep slechts aan beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 500.00243/19 tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 555.00178/19 als feit 4 ten laste gelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. R.A. Gonet, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het kader van de onderbouwing van hun vorderingen tot schadevergoeding naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van gronden ten aanzien van 500.00243/19 feit 2 primair (de gekwalificeerde doodslag) zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 1].
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 500.00243/19 feit 2 tenlastegelegde en het onder 555.00178/19 feit 1 tenlastegelegde en is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist, zodat het vonnis - met overneming en verbetering van gronden van het in de zaak met parketnummer 500.00243/19 onder 2 primair bewezenverklaarde en verbeterde lezing van het in de zaak met parketnummer 500.00243/19 onder 1 bewezenverklaarde - zal worden bevestigd, behoudens:
de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 555.00178/19 onder 4 ten laste gelegde feit;
de opgelegde straf, en
de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3], en de motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre doet het Hof opnieuw recht. Voor het overige verenigt het Hof zich met de gronden en de beslissingen in het vonnis waarvan beroep.
Bewezenverklaring
Het Hof verbetert de bewezenverklaring uitsluitend voor zover
- in het bewezen verklaarde onder 500.00243/19 feit 1 op pagina 6 van het vonnis van het Gerecht in respectievelijk de 16e regel en de 22e regel het geweld – dat door het Gerecht wel bewezen is verklaard in de feitelijke uitvoeringshandelingen en als zodanig ook is gekwalificeerd – is weggestreept en de bewoordingen ‘althans alleen’ op pagina 6 in de 2e regel onder feit 1 zijn blijven staan.
Het Hof neemt de bewezenverklaring van het onder 500.00243/19 feit 1 tenlastegelegde over met dien verstande dat
  • op pagina 6 in de 2e regel onder feit 1 de passage ‘althans alleen’ wordt doorgestreept;
  • de passage op pagina 6 in de 16e regel komt te luiden: ‘welke diefstal werd voorafgegaan en
  • de passage op pagina 6 in de 22e regel komt te luiden: ‘bestaande dat geweld en
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 555.00178/19 onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
Hij op 18 april 2019 te Curaçao, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk
erte maken, die [slachtoffer 2] met een auto heeft achtervolgd en (vervolgens) op de [plaats delict 2] ter hoogte van perceel [perceelnummer] achter de auto van die [slachtoffer 2] is gestopt en vervolgens met bedekt gezicht naar de auto van die [slachtoffer 2] is gelopen en vervolgens, (toen die [slachtoffer 2] wegreed) met een vuurwapen (op de auto van) die [slachtoffer 2] heeft gericht en vervolgens schoten in de richting van (de auto van) die [slachtoffer 2] heeft afgevuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof verbetert de gronden waarop de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 (parketnummer 500.00243/19) is gegrond:
 door middel van
aanvulling met een bewijsmiddel:
Een schriftelijk bescheid, te weten het proces-verbaal 3e verhoor [verdachte] d.d. 14 september 2019 (doorgenummerde pagina 216 e.v. dossier [onderzoeksnaam]), voor zover inhoudende:
Ik heb de berovingen op de [plaats delict 1] op 7 mei 2019 gepleegd samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ik volhard in mijn verklaring dat [medeverdachte 1] de man van Europese afkomst heeft doodgeschoten. Wij hebben twee Chinese mannen die in een Jeep reden achtervolgd met de bedoeling hen te beroven. [medeverdachte 2] kwam met het plan om de Chinezen te beroven. Ik zat met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en nog twee mannen in de auto. Ik had een vuurwapen van [medeverdachte 2] gekregen. Verder hadden [medeverdachte 2] en de twee andere mannen een vuurwapen in hun handen. Voordat ik het terrein van de woning van de Chinezen betrad had ik het vuurwapen dat [medeverdachte 2] mij had gegeven aan [medeverdachte 1] afgegeven.
Het Hof neemt de bewijsmiddelen over die het Gerecht heeft gebezigd en verbetert de gronden waarop de bewezenverklaring van feit 4 subsidiair (parketnummer 555.00178/19) is gegrond:
 Door middel van aanvulling van bewijsmiddel 1 op pagina 14, (kort gezegd: de aangifte van [slachtoffer 2] (aanvulling door Hof gecursiveerd):

De manspersoon had een vuurwapen in handen.’ Op dat moment trachtte de voornoemde manspersoon de linker voorportier van mijn personenauto te openen. ‘
Via mijn achteruitkijkspiegel zag ik dat voornoemde manspersoon het vuurwapen op mijn personenauto richtte. Ik hoorde twee schoten die uit zijn vuurwapen kwamen.’
Het Hof overweegt aanvullend dat het – anders dan het Gerecht – de verklaring van de aangever in zijn geheel volgt, derhalve ook op het onderdeel van het richten van een vuurwapen (op de auto van) de aangever en het daarop gericht herhaald schieten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband zoekt het Hof aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden.
Daarin wordt voor strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren als indicatie gegeven voor een “diefstal met geweld” (waarbij is gedreigd met een vuurwapen). En voor een “gekwalificeerde doodslag” geldt als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten worden niet alleen in hun eigendomsrecht en lichamelijke integriteit aangetast, maar hebben doorgaans ook langdurig te kampen met psychische gevolgen. Door het handelen van de verdachte is de samenleving zeer geschokt en zijn gevoelens van onveiligheid versterkt.
Meer in het bijzonder overweegt het Hof als volgt. De verdachte heeft samen met anderen in een kort tijdsbestek in de nachtelijke uren een gewapende overval gepleegd en twee pogingen daartoe. Na een poging tot overval op de bestuurder van een auto op 1 april 2019, ging de verdachte een maand later andermaal en zeer ernstig in de fout.
Die nacht heeft de verdachte samen met zijn mededaders toegeslagen in een appartementencomplex. Eerst zijn twee slachtoffers aangevallen die net waren thuisgekomen. Daarbij is onder meer één van hen meermalen met een vuurwapen op het hoofd geslagen. Vervolgens is gepoogd [slachtoffer 1], de bewoner van een naastgelegen appartement, te overvallen. De laatstgenoemde actie is weliswaar in een poging blijven steken, maar [slachtoffer 1] heeft het met de dood moeten bekopen. Hij heeft geprobeerd de verdachte en de zijnen van zich af te houden door staande in diens woning achter een afgesloten hekwerk met een kapmes te zwaaien. Met een gericht schot, gelost door verdachtes mededader is de weerloze [slachtoffer 1] doodgeschoten. Aan [slachtoffer 1] is zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen en aan zijn nabestaanden is onbeschrijflijk veel en onherstelbaar verdriet toegebracht. Het behoeft geen toelichting dat dit feitencomplex de andere feiten in ernst vergaand ontstijgt.
Het kennelijke gemak waarmee de nog jeugdige verdachte samen met anderen tot de toepassing van dit even redeloze als excessieve geweld is overgegaan baart het Hof ernstige zorgen.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof heeft bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte acht geslagen op het feit dat de verdachte in 2014 eerder is veroordeeld wegens een inbraak en een afpersing.
Het Hof heeft acht geslagen op de inhoud van de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht. De psychiater F.G.M. Heijtel en de psychologen L. Bonofacia MSc. en drs. H. Linkels concluderen in hun rapporten onder meer dat de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De psychologen schatten de kans op recidive bovengemiddeld in. De reclassering acht in het rapport van 29 augustus 2019 de kans op recidive hoog en signaleert risicofactoren zoals het ontbreken van werk, het omgaan met verkeerde vrienden, de armoedige thuissituatie en zijn ondoordacht handelen. Het Hof ziet reeds vanwege de duur van de aan de verdachte op te leggen straf geen mogelijkheden voor het bij de straftoemeting betrekken van de op zichzelf beschouwd noodzakelijke maatregelen, die zijn gericht op het terugbrengen van die tekortkomingen.
Al hetgeen hiervoor is overwogen rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van 18 jaren, zoals in eerste aanleg is opgelegd. Niettemin ziet het Hof aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Het Hof zal daartoe overgaan op grond van de jonge leeftijd van de verdachte, die ten tijde van het plegen van de feiten slechts 21 jaren bedroeg. Voorts weegt ten voordele van de verdachte mee dat hij over de zeer ernstige gebeurtenissen van 7 mei 2019 opening van zaken heeft gegeven. Het Hof leidt daaruit af dat bij de verdachte in zoverre enig verantwoordelijkheidsbesef en inzicht in het laakbare van zijn gedrag bestaat.
Het Hof heeft bij de straftoemeting voorts de straffen betrokken die heden zijn opgelegd aan de gelijktijdig terechtstaande verdachten, de gebroeders Hansen.
Op grond van al het voorgaande acht het Hof een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 2
]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 8.650,- aan materiële schade en NAf 18.000,- aan immateriële schade. De vordering van [benadeelde 2] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 6.850,- (NAf. 3.850,- materiële schade en NAf 3.000,- immateriële schade). De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd terzake van het niet toegewezen gedeelte van de oorspronkelijke vordering dat ziet op kosten van NAf 1.800,- voor de Iphone. Voor het niet toegewezen gedeelte dat ziet op de kosten van arbeidsongeschiktheid en de resterende immateriële schade heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gevoegd.
De procureur-generaal heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat de Iphone van [benadeelde 2] niet in beslag is genomen en derhalve niet kan worden teruggegeven aan de benadeelde en gevorderd dat de kosten van NAf 1.800,- voor de Iphone worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van NAf 5.650,- (te weten de weggenomen Iphone, het geld en de kleding) en van NAf 3.000,- immateriële schade. Het Hof sluit zich ten aanzien van de beraamde immateriële schade aan bij de overwegingen van het Gerecht. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De benadeelde partij
[benadeelde 3
]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 1.650,- aan materiële schade. De vordering van [benadeelde 3] is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De procureur-generaal heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat de telefoon van [benadeelde 3] in beslag is genomen en volgens de toezegging van de officier van justitie in eerste aanleg zou worden teruggegeven aan de benadeelde en gevorderd dat slechts het bewezenverklaarde weggenomen bedrag van NAf 610,- wordt toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van NAf 610,- (te weten het weggenomen geld). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het meer gevorderde voor de telefoon wordt gelet op de toelichting van de procureur-generaal afgewezen.
De benadeelde partij
[benadeelde 1
]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 24.151,08 aan materiële schade en NAf 25.500,- aan immateriële schade. De vordering van [benadeelde 1] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 16.283,73,- (materiële schade, voor zover betrekking hebbend op de uitvaartkosten). De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Met betrekking tot het immateriële deel van de vordering heeft [benadeelde 1] in hoger beroep aanvullende stukken overgelegd.
De procureur-generaal heeft ter zitting in hoger beroep gevorderd dat de opgevoerde materiële schade geheel wordt toegewezen en dat de benadeelde partij in de vordering van de immateriële schade conform de beslissing van het Gerecht niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het Hof schaart zich wat betreft de overwegingen en de beslissing ten aanzien van het materiële deel van de vordering achter de beslissing van het Gerecht.
Ten aanzien van het immateriële deel van de gevorderde schade overweegt het Hof als volgt.
Uit de door de Hoge Raad uitgezette lijn [1] en de sindsdien gewezen rechtspraak volgt dat voor vergoeding van shockschade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (aantasting in de persoon) slechts onder strikte voorwaarden plaats is. Dergelijke immateriële schade kan voor vergoeding in aanmerking komen als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, als gevolg van het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is nodig dat bij degene die de schade vordert sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
In casu ligt de vraag voor of aan het confrontatievereiste, dat door de benadeelde partij mede blijkens de in hoger beroep overgelegde toelichting aan de vordering ten grondslag gelegd, is voldaan. Uit de jurisprudentie kan als maatstaf worden afgeleid de vraag of de (ongewilde en onvoorbereide) waarneming van het lichaam en/of de verwondingen meteen na het misdrijf een hevige schok hebben veroorzaakt. Uit de thans voorliggende stukken volgt dat een impact in drie fasen heeft plaatsgevonden. Enige tijd na het misdrijf hebben de familieleden in het appartement van het overleden slachtoffer de markering van de contouren van zijn lichaam op de vloer waargenomen. Op een later moment, bij de schoonmaak en ontruiming van het appartement, heeft de familie ingedroogde bloedvlekken en wederom de markering van het lichaam moeten waarnemen. Tot slot vormde de crematie een derde impact.
Hoe pijnlijk voornoemde momenten ook zullen zijn geweest, dat sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde in de hierboven bedoelde betekenis kan daaruit echter niet zonder meer worden afgeleid en is in ieder geval onvoldoende vast komen te staan. Nu nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal Het Hof de beslissing van het Gerecht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de gevorderde shockschade bevestigen.
Het Hof ziet aanleiding bij elk van de toegewezen bedragen een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van de verschuldigde bedragen niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De toe te wijzen bedragen alsmede de schadevergoedingsmaatregel zullen steeds hoofdelijk worden opgelegd.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 555.00178/19 onder 4 tenlastegelegde feit, de opgelegde straf en de vorderingen benadeelde partij van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 555.00178/19 onder 4 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor is weergegeven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
14 (veertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde 2]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 8.650,- (zegge: achtduizend zeshonderdvijftig gulden),en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 8.650,- (zegge: achtduizend zeshonderdvijftig gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde 3]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 610,- (zegge: zeshonderdtien gulden),en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van [benadeelde 3] voor het overige af;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 610,- (zegge: zeshonderdtien gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
bepaalt dat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedragen heeft betaald aan de benadeelde partijen of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen of aan het Land;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, M.C.B. Hubben en H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. C. Bernsen, zittingsgriffier, en op 18 maart 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.HR 22 februari 2002 ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en HR 9 oktober 2009 ECLI:NL:HR:2009:BI8583