ECLI:NL:OGHACMB:2021:52

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR2019H00168
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en de toewijzing van gebruiksvergoeding en overbedelingsvordering

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, betreft het een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [Appellant Jr.] en [Geïntimeerde]. De procedure begon met een tussenvonnis op 17 november 2020, waarin een comparitie van partijen werd gelast. Deze comparitie vond plaats op 12 januari 2021 via videoconference, waarbij [Geïntimeerde] vanuit de Verenigde Staten inbelde. Het Hof heeft de nadere producties en het verhandelde ter zitting beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het bestreden vonnis moest worden vernietigd.

Het Hof oordeelde dat het huis aan de [Adres] buiten de verdeling blijft en dat de vergoeding wegens overbedeling met NAf 225.000,- wordt verminderd. De lening die [Appellant Jr.] had aangegaan voor de aankoop van het huis werd als een te verdelen schuld beschouwd. Het Hof oordeelde dat [Geïntimeerde] niet voldoende had aangetoond dat zij door onbekendheid met deze lening benadeeld was. De lening werd in de verdeling betrokken voor een bedrag van NAf 648.000,-. Het Hof oordeelde verder dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap verdeeld moest worden, waarbij aan [Appellant Jr.] verschillende activa en schulden werden toegedeeld.

De beslissing van het Hof omvatte ook de toewijzing van een gebruiksvergoeding van NAf 34.399,92 die [Geïntimeerde] aan [Appellant Jr.] moest betalen, en een overbedelingsvordering van NAf 87.767,22 die [Appellant Jr.] aan [Geïntimeerde] moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 februari 2021 in Curaçao.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
VONNIS
in de zaak van:
[Appellant Jr.],
wonende in Curaçao,
hierna: [Appellant] Jr.,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.A. Hortencia,
met als gevoegde partij aan diens zijde
[Gevoegde partij Naam Sr.],
wonende in Curaçao,
hierna: [Gevoegde partij Sr.],
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.A. Hortencia,
tegen
[Geïntimeerde],
kennelijk thans verblijvende in de Verenigde Staten van Amerika,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: procederende in persoon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 17 november 2020. Bij dat vonnis heeft het Hof een comparitie van partijen gelast.
1.2.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021 door middel van een videoconference waarbij [Geïntimeerde] inbelde vanuit de Verenigde Staten. Het Hof alsmede vader en zoon [Appellant Jr. en gevoegde Partij Naam Sr.] met hun gemachtigde mr. Hortencia bevonden zich in Curaçao. Ten behoeve van die comparitie had mr. Hortencia nog enkele nadere producties toegezonden aan het Hof en (de toenmalige gemachtigde van) [Geïntimeerde].
1.3.
Vonnis is, bij vervroeging, nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De nadere producties en het verhandelde ter zitting geven het Hof geen aanleiding het in rov. 2.4 van het tussenvonnis gegeven voorlopig oordeel over grief I te herzien. Het definitief worden van dat oordeel leidt ertoe dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het huis aan de [Adres] blijft buiten de verdeling en de vergoeding wegens overbedeling wordt verminderd met NAf 225.000,-.
2.2.
Grief II is in het tussenvonnis al verworpen.
2.3.
Op grond van de stukken en de informatie die de comparitie heeft opgeleverd kan er van worden uitgegaan dat [Appellant Jr.] de door hem gestelde bedragen heeft geleend van zijn vader (voor de aankoop van het terrein, de bouw van het huis en het overnemen van dat huis na de scheiding van zijn eerste echtgenote, met wie [Appellant Jr.] eveneens in gemeenschap van goederen was gehuwd). En ook dat zij daarover de afspraken hebben gemaakt zoals die zijn vermeld in de overgelegde schuldbekentenis van 1 juli 1999. Deze schuld behoort dan ook tot de te verdelen huwelijksgoederen. Of Maduro junior deze door hem ten huwelijk aangebrachte schuld tegenover [Geïntimeerde] heeft verzwegen, zoals zij stelt, kan in het midden blijven omdat [Geïntimeerde] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij door haar onbekendheid met die lening is benadeeld, in die zin dat de situatie thans een relevant andere zou zijn geweest, bijvoorbeeld omdat er wel zou zijn afgelost wanneer zij van de schuld had geweten. Volgens de man is het in dit huwelijk, anders dan in zijn vorige, niet van aflossen gekomen doordat het met de kinderen van [Geïntimeerde] uitgebreide gezin hoge kosten met zich meebracht. Het Hof zal de lening in de verdeling betrekken voor een bedrag van NAf 648.000,-. In dat bedrag is verdisconteerd dat [Appellant Jr.] en [Gevoegde partij Sr.] geen samengestelde rente zijn overeengekomen, zoals onder het destijds (in 1999) geldende recht nog een geldigheidsvereiste was. Voorts is meegewogen dat partijen het huis waarderen op de verkoopopbrengst in maart 2012 en, voorts, dat de omstandigheid dat de lening (op naam van [Appellant Jr.]) was aangegaan ter verkrijging van wat later gezamenlijke eigendom werd - het huis te Rooi Catootje - rechtvaardigt dat beide partijen ook na de ontbinding van de gemeenschap voor die aan het huis verbonden lening verantwoordelijk waren, te meer nu [Geïntimeerde] nog twee jaar in het huis is blijven wonen, zonder een gebruiksvergoeding te betalen. In zoverre slaagt grief III.
2.4.
Dat de lening bij MCB, het onderwerp van grief IV, staande huwelijk is aangegaan en dat het saldo van die rekening op het moment dat de huwelijksgoederengemeenschap werd ontbonden NAf 37.020,64 bedroeg, heeft [Appellant Jr.] inmiddels overtuigend bewezen door het overleggen van de contractstukken en het uittreksel uit de registers van de Burgerlijke Stand dat vermeld dat de echtscheiding op 3 juni 2009 is ingeschreven. De vervroeging van het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap is, zoals in het tussenvonnis is overwogen, pas per 1 januari 2012 in werking getreden. Ook grief IV is gegrond.
2.5.
Dit betekent dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap aldus wordt verdeeld dat aan de man wordt toegedeeld het banktegoed van NAf 555,07, de verkoopopbrengst van het in 2012 executoriaal geveilde woonhuis te Rooi Catootje ad NAf 860.000,- alsmede de schuld aan [Gevoegde partij Sr.] ter waarde van NAf 648.000,- en die aan de MCB ad NAf 37.020,64. De vordering van [Geïntimeerde] op [Appellant Jr.] wegens overbedeling bedraagt dan NAf 87.767,22 (de helft van het saldo van genoemde vier bedragen, zijnde NAf 175.534,43 ). Op dit bedrag mag [Appellant Jr.] de gebruiksvergoeding van NAf 34.399,92 in aftrek brengen.
2.6.
Het bestreden vonnis, voor zover aan het appel onderworpen, zal daarom worden vernietigd. De kosten van het geding in beide instanties zullen tussen [Geïntimeerde] en [Appellant Jr.] worden gecompenseerd omdat zij gewezen echtelieden zijn. De door [Gevoegde partij Sr.] als gevoegde partij gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw recht doende:
verdeelt de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zoals onder 2.5 is vermeld;
veroordeelt [Geïntimeerde] om aan [Appellant Jr.] te betalen een gebruiksvergoeding van NAf 34.399,92;
veroordeelt [Appellant Jr.] om aan [Geïntimeerde] wegens overbedeling te betalen een bedrag van NAf 87.767,22 en bepaalt dat [Appellant Jr.] op dat bedrag de door [Geïntimeerde] aan hem verschuldigde som ad NAf 34.399,92 in mindering mag brengen;
compenseert de proceskosten in beide instanties, aldus dat de partijen [Appellant Jr.] en [Geïntimeerde] ieder zijn/haar eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.